Tom Hofland (1990) heeft een opmerkelijk decor gekozen, zeker voor een debuutroman. Lyssa speelt zich niet af in Amsterdam, niet in een plaats van herkomst, maar in het ‘Mestopes’ van 1877, een fantasiestad die een kruising lijkt te zijn van het Boedapest en Sint-Petersburg van de negentiende eeuw. Hofland, vpro-programmamaker en theaterschrijver, waagt zich aldus op het terrein van de historische roman.
Tegen deze klassieke achtergrond voert Hofland een al even klassiek verhaal op. Gaspar Szabó, een dienstplichtige twintiger, verblijft tijdens zijn verlof in de grote stad om zijn afgebroken journalistieke loopbaan weer op te pakken. Nog in officierspak loopt hij de negentienjarige Lyssa tegen het lijf: onmiddellijk is hij gebiologeerd door haar vrijgevochten uitstraling, haar onalledaagse schoonheid en haar brede, roze mond: ‘Verleidelijk om naar te kijken als naar de juwelen van de keizer: groot maar elegant en in elk licht verspringen zij op mysterieuze wijze van kleur. Dan weer dieprood, dan zachtroze.’ De dagen daarop verstrijken in een amoureuze roes, waarin Gaspar vrienden bezoekt en ploetert op de redactie van de Mestopische Courant, maar voornamelijk is hij bezig met heimelijk verliefd zijn. Dan ontmoet hij Viktor Boktani, de illustere Gatsby van de Mestopese krantenwereld, zijn baas bij de krant en vanaf dat moment ook zijn mentor.

Tijdens een bezoek aan Viktors landgoed komt Gaspar klem te zitten tussen zijn bewondering voor Viktor en de overweldigende liefde voor Lyssa, die – natuurlijk – Viktors vrouw blijkt te zijn. Afwisselend bekleedt Gaspar de positie van nieuwsgierige leerling en geheime minnaar: de ene dag gaat hij op jacht met Viktor, de volgende schrijft hij Lyssa smachtende liefdesbrieven. Deze spanning is de rode draad voor de rest van de roman, die behalve uit verslagen van geheime afspraakjes met Lyssa en verbroederende momenten met Viktor bestaat uit vertakte anekdotische zijvertellingen over liefde, familie, romantiek, moderniteit en vriendschap. Kleine en grote verhalen wisselen elkaar af tot er een crisis, in de vorm van ziekte en conflict, toeslaat, waarna Hofland zijn zorgvuldig geconstrueerde kaartenhuis dramatisch ineen laat storten.
Lenen van de grote Russische schrijvers gebeurt in Lyssa ongegeneerd. Symbolische stoomtreinen, paardenrennen, escalerende diners en theatrale duels – het zit er allemaal in. Hofland kopieert echter niet achteloos. De meeste Russische klassieken vlechten vanuit de derde persoon lange uitweidingen over familiegeschiedenissen en de tijdgeest door een breed opgezet verhaal. Dit boek wordt vanuit de directere eerste persoon verteld en is ontdaan van historische inkadering, waardoor het tempo een stuk hoger ligt. De structuur, spanningsboog en thematiek van Lyssa lijken zo uit de Russische Bibliotheek te zijn geplukt, maar de vertelling en stijl hebben de vlotheid van hedendaags proza. Hofland schrijft in afgemeten paragrafen zonder al te veel opsmuk, al laat hij zijn personages wel spreken als negentiende-eeuwers: ‘Als mevrouw liever heeft dat ik haar alleen laat, respecteer ik die wens en vervolg ik mijn weg. Ik dacht u slechts van wat gezelschap te kunnen voorzien bij het nachtelijke wachten.’ Een vergelijking met kostuumdrama’s is hier dus op zijn plaats: de setting, het verhaal en zelfs de dialogen zijn reproducties van een historisch ideaal, maar de uitvoering en de snelheid zijn duidelijk hedendaags.
Het is knap hoe Hofland de belevingswereld van een al te romantisch ingestelde twintiger geloofwaardig en invoelbaar weet te beschrijven. Neem de zin: ‘De tuin is de meest paradijselijke plek die ik ooit heb gezien: tussen de lage glazen kassen door hangen tientallen lampionnen die straks, in het donker, een sprookjesachtig licht zullen verspreiden.’ Met dit soort naïeve impressies opent Hofland het perspectief van een warmbloedige jongen die de wereld met zijn eigen fantasie inkleurt. Ook zijn afbeelding van jonge liefde, die resulteert in een overvloed van zwijmelende liefdesbrieven, zenuwachtig gestamel en schaamrood op de wangen, draagt bij aan een beminnelijk kijkje in een jong bewustzijn, dat zijn enthousiasme en onschuld nog niet verloren heeft. Dat Hofland zo aandachtig en toch compact, wars van ironiseren of flauwigheden weet te schrijven, verdient complimenten.
Hofland laat zien dat hij de lezer weet mee te slepen en dat hij controle over de tekst heeft. Op wat hoekige gemeenplaatsen als ‘daar lig ik dan’ na, maakt hij ook geen werkelijk grove fouten. Af en toe laat hij zelfs wat stilistische brille zien, bijvoorbeeld wanneer hij iemands verschrikte ogen vergelijkt met die van een ‘bevroren bergbeklimmer’. Uit de band springen doet Hofland alleen nergens: op vernieuwende gedachten of niet eerder geziene wendingen valt hij niet te betrappen, zoals hij ook niet erg geïnteresseerd lijkt in enig experiment.
Maar waarom dan de keuze voor de negentiende eeuw? Omdat Hofland een anachronistische liefdesgeschiedenis wil vertellen op een manier die alleen in een historische roman geloofwaardig is. Toch neemt hij de vrijheid om die vorm anders in te vullen. Door niet voor een echte stad maar voor Mestopes te kiezen, valt de verplichting om de geschiedenis trouw te volgen weg. De schrijver hoeft geen rekening te houden met aanstormende revoluties of opkomend nihilisme en kan onbelemmerd een mysterieuze ziektegolf opvoeren. Deze kunstige debuutroman krijgt daardoor de sfeer van een romantisch sprookje, dat net zoals de beschreven liefde voornamelijk is ontsproten aan de fantasie van de tragische held.