‘Do you want a revolution, do you want a revolution?’ zing-schreeuwt de Iraanse rapper Justina in een clipje waarin zij zich schaart in de gelederen van meisjes, jongens, vrouwen en mannen die af willen van het islamitische bewind in Iran. Voor het verder in het Perzisch gerapte nummer Enghelab koos ze voor een Engels refrein dat niets te raden overlaat. In de rest van de tekst leest ze ayatollah Khamenei de les: ‘Je houdt toch zoveel van jouw hemel, hier is mijn vuist’. Ze stelt hem hereniging in het vooruitzicht met Qasem Soleimani, de beruchte generaal van de Iraanse Revolutionaire Garde die in 2020 in Bagdad door Amerikaanse militairen werd geliquideerd. ‘We willen je naar Qasem sturen!’ klinkt het dreigend terwijl we videofragmenten zien van demonstrerende menigten, politiegeweld, vrouwen die hun hoofddoek verbranden, hun haar afknippen, dansend over straat gaan en nog veel meer subversiefs doen, waaronder het vertrappen van staatsiefoto’s van de opperste leider.
Het clipje begint en eindigt zoals veel Iraanse protestvideo’s die de laatste maanden online gingen, met beelden van Mahsa (Jina) Amini, het 22-jarige Iraans-Koerdische meisje dat in september vorig jaar overleed nadat ze in Teheran door agenten van de zedelijkheidspolitie werd mishandeld omdat ze haar hoofddoek te losjes droeg. Haar dood maakte een hausse aan volkswoede los, alleen al omdat ze door velen werd ervaren als een soort girl-next-door, een jonge vrouw die ieders zusje, (klein)dochter, nichtje of buurmeisje had kunnen zijn. In de slotscène van Justina’s rap wordt Amini gemodelleerd naar de rol die ze na haar dood kreeg aangemeten, die van revolutionaire aanvoerder. Haar beeltenis – ditmaal een still van een huiselijke video waarop ze zonder hoofddoek in een rode jurk aan het dansen is – is tweetalig voorzien van een oproep tot meedoen met haar revolutie: ‘Revolt with me’, ‘Ba man enghelab kon’.
Net als andere Iraanse zangeressen omzeilde de oorspronkelijk als architecte opgeleide Justina jarenlang het voor vrouwen geldende verbod en plein public solo te zingen. Ze nam haar werk op geheime locaties op en verspreidde het via sociale media. Wat een uit nood geboren oplossing was sloeg om in een gouden greep. Dankzij het internet is Justina zowel in Iran als in de Iraanse diaspora een bekende stem van feministisch verzet geworden. Uiteraard hadden de autoriteiten het ook op haar voorzien. Meerdere malen werd ze opgepakt en gemaltraiteerd. Een paar jaar geleden vluchtte ze weg uit Iran nadat Revolutionaire Gardisten haar computers en mobieltjes confisqueerden. Als ‘artist in residence’ blijft zij vanuit Zweden de Iraanse opstand zo veel mogelijk aanmoedigen.
Het nummer waarin ze oproept tot revolutie zit op één lijn met gelegenheidswerk van andere bekende Iraanse rappers, doorgaans jongens uit armoediger gezinnen die (nog) wel in Iran wonen, zoals de in oktober vorig jaar voor de zoveelste keer gearresteerde rapper/metaalbewerker Toomaj. Hij wordt beschuldigd van propaganda tegen de Iraanse overheid en collaboratie met vijandige regeringen, wat betekent dat hij de doodstraf kan krijgen. Het clipje bij zijn talloze malen gedeelde nummer Faal werd opgenomen in een van de woestijnen van Iran. Gehuld in witte kleding voorspelt hij aan de hand van koffiedik een nederlaag voor de mollahs en zingt onder meer over vrouwen die als misdadigers worden behandeld ‘omdat ze dansten met hun haar in de wind’ of moedig genoeg waren om kritiek te leveren op ‘44 jaar van jouw regering’.
Het zijn de rappers die de hardste woorden de wereld in slingeren aan het adres van opperste leider Khamenei en zijn getrouwen. Zij representeren de rebelse jongeren die werden geboren toen Iran al lang een Islamitische Republiek was en worden niet gehinderd door de angst dat een nieuwe revolutie wederom kan uitlopen in een nieuwe dictatuur. Dat wil niet zeggen dat hun oudere collega’s het laten afweten. Sinds de dood van Mahsa (Jina) Amini kwamen talloze zangeressen en zangers van alle genres met protestliederen. Via sociale media worden ze gedeeld en geliked en ze vormen een graadmeter voor de gevoelstemperatuur onder veranderingsgezinde Iraniërs. Die gevoelstemperatuur varieert van ronduit wraaklustig tot hartverscheurend verdriet.
Een lange stoet artiesten werpt zich op als vaandeldrager van wat velen nu al een revolutie noemen. Artiesten in de Iraanse diaspora doen geestdriftig mee. Er zijn er nogal wat die uitweken naar het door het regime vermaledijde ‘Westen’. Dat begon al met de machtsovername van ayatollah Khomeini in 1979. De meesten gingen naar Amerika, Canada of Europa toen het islamitische bewind popmuziek illegaal verklaarde en zangeressen hun stem helemaal niet meer mochten laten horen. In de decennia na ’79 is die uittocht van kunstenaars gestaag doorgegaan, net als die van vele andere Iraniërs. Vanuit hun nieuwe woonplaatsen scharen ze zich nu achter de protesten, onder hen een paar oude idolen die in Iran onverminderd populair zijn gebleven. Een nieuw lied van de inmiddels 72-jarige Dariush wordt door jong en oud meegezongen: Be samte farda (Op weg naar morgen).
Dariush was en is een artiest om bij te zwijmelen, een knappe man met een stem als een merel in maart. Zijn oude hits roepen ook bij jonge Iraniërs nostalgie op naar het Iran van voor ’79, toen de Iraanse popscene groeide en bloeide. Hij werd vooral bekend met chansons over liefde en verlangen, maar zat begin jaren zeventig ook meerdere malen in de gevangenis vanwege liederen waarin hij kritiek uitte op de politiestaat die Iran onder de sjah was geworden. Ten tijde van de islamitische revolutie hoorde Dariush bij de eerste stroom artiesten die neerstreken in Los Angeles, tegenwoordig de woonplaats van meer dan een half miljoen in Iran geboren Amerikanen. Zijn bijdrage aan de nieuwe strijdcultuur bestaat uit een clipje met kunstzinnig bewerkte beelden van demonstraties in Iran waarop hij zijn fusion-achtige Be samte farda zingt. Het is een liefdeslied voor Iran waarin hij pleit voor een nieuwe toekomst: ‘Mijn land, spreek, spreek voor vrede en gelijkheid.’

De door jonge vrouwen aangevoerde Iraanse protestbeweging wordt begeleid door een ongekende hoeveelheid protestliederen. Veel nieuw werk, maar er wordt ook hergebruikt. Bij menig al dan niet in scène gezet filmpje over meisjes en jongens die ageren tegen het naar sekse gescheiden en met sjiitische staatspropaganda overladen schoolsysteem hoor je – ook in Perzische vertaling – het in 1979 op de markt gebrachte We don’t need no education, we don’t need no thought control van Pink Floyd. Het is een nummer dat in Zuid-Afrika ten tijde van het apartheidsregime dienst deed bij demonstraties tegen het bantoe-onderwijs en in Iran alweer een paar protestgolven meegaat.Bella Ciao – tijdens de Tweede Wereldoorlog hét lied van communistische partizanen in Italië – is een revolutionaire klassieker die bijna 45 jaar geleden door linkse jongens en meisjes werd gezongen toen zij in opstand kwamen tegen de sjah en in 2009 opklonk ten tijde van de Groene Beweging, toen werd gedemonstreerd tegen de frauduleuze herverkiezing van de hardliner Ahmadinejad. Nu scoort Bella Ciao wederom hoog, onlangs kreeg de hymne een aangepaste tekst. Waar de oorspronkelijke versie het martelaarschap verheerlijkt van de mannelijke guerrillastrijder roept de hertaalde Perzische versie op tot deelname aan het vrouwenverzet. Het is een verandering die samenvalt met het karakter van de vrouw-leven-vrijheid-beweging. Ditmaal wordt het Iraanse activisme niet gedomineerd door mannen die hun leven in dienst stellen van een hiërarchisch georganiseerde politieke partij of een charismatische leider, maar door de persoonlijke ervaringen van jonge vrouwen.
Een andere gouden ouwe is halverwege de jaren zeventig vooral bekend geworden door Chileense muzikanten die hun geboorteland ontvluchtten: El Pueblo Unido Jamas Sera Vencido (Een verenigd volk zal nooit verslagen worden). Het was de herkenningsmelodie van linkse Chilenen en solidaire niet-Chilenen die ageerden tegen de militaire dictatuur van generaal Pinochet en het is niet voor niets dat juist dit lied wordt omarmd door militante Iraniërs. In Iran wordt Chili wel vaker als hoopvol voorbeeld gebruikt van een land waar het gelukt is om zonder guerrillaoorlog een totalitair regime te verdrijven. Van dit strijdlied is eveneens een aangepaste Perzische hertaling gemaakt. Titel en refrein werden: ‘Sta op voor de vrouwen, vrouw-leven-vrijheid.’

Ook beeldend kunstenaars zijn online te vinden met geëngageerd werk. Veel portretten van meisjes met bebloede hoofden of een verminkt oog (de veiligheidstroepen lijken vooral te mikken op de ogen van vrouwelijke demonstranten). Ze zijn mooi, ze zijn jong, ze zijn zorgvuldig opgemaakt en ze stralen uit zeker te weten dat zij aan de winnende hand zijn. Dat laatste geldt ook voor de talloze foto’s, cartoons en tekenfilmpjes die zowel in Iran als in de inmiddels acht miljoen-koppige Iraanse diaspora worden gedeeld.
Een geliefde animatie is die waarin een vogel zich losmaakt uit het symbool voor Allah in het midden van de huidige vlag van Iran. Dat symbool verandert aanvankelijk in tralies waarachter de vogel zit opgesloten. Als hij wegvliegt veranderen die tralies in een mooi gestileerde versie van het zan-zendegi-azadi (vrouw-leven-vrijheid, de overkoepelende leuze van de huidige protestbeweging) die het midden gaat vormen van een nieuwe Iraanse vlag.
Wie de protesten in Iran meer dan oppervlakkig volgt heeft een mobieltje vol met cartoons, filmpjes, foto’s en liederen die het streven naar een nieuw Iran hoog houden. Op Iraanse bodem wordt in golven door het hele land gedemonstreerd, vooral in de van oudsher achtergestelde provincies Koerdistan – de geboortegrond van Mahsa (Jina) Amini – en Sistan-Baluchestan. Iraniërs in de diaspora doen er alles aan om hun land van oorsprong hoog op de agenda te houden. Net als in Iran zelf zijn ook daarbuiten heel wat mensen op de been gekomen die zich eerder afzijdig hielden. Allemaal worden ze door muzikale en filmische creaties van kunstenaars en knutselaars gestimuleerd om door te gaan met ‘de strijd’, ook al begint door te dringen dat deze nog lang kan duren.
In demonstratieluwe perioden staan commentatoren in binnen- en buitenland klaar om te beweren dat er van revolutie geen sprake is in het land van de mollahs. Vooralsnog ziet het er inderdaad naar uit dat de harde repressie ayatollah Khamenei c.s. nog wel even in het zadel zal houden. Zeker vijfhonderd mensen zijn tijdens demonstraties gedood, bijna twintigduizend werden overgebracht naar overvolle detentiecentra, de eerste executies zijn in december vorig jaar uitgevoerd. Zo nu en dan worden er wat mensen vrijgelaten of doodvonnissen opgeschort, charmeoffensiefjes die niets afdoen aan de ramkoers waarmee het regime zichzelf tot nader order handhaaft en waarover je via sociale media up-to-date blijft.
In cyberspace gaat de revolutie met dubbele kracht vooruit. Politici en advocaten die een leidende rol kunnen spelen bij het scheppen van een nieuw Iran zitten in de gevangenis of hebben huisarrest. Het zijn naast influencers, zoals de naar Amerika uitgeweken journaliste Masih Alinejad, in de eerste plaats kunstenaars die het internet bestormen. Via Instagram, Telegram en andere sociale media verspreiden hun producten zich vanzelf over de wereld. Dat merkte ook de Nederlands-Iraanse Sara Emami. Zij werd in korte tijd wereldberoemd met haar cartoons van vrouwen met losse haren. Van een daarvan – voorzien van de kleuren van de regenboog – werd een animatie gemaakt. Je ziet een mollige dame met in haar armen een al even mollige poes (de kaart van Iran heeft de vorm van zo’n poes) en heel lange haren die wapperen in de wind. Het werk is getiteld De god van de regenboog, een god vrij van geest die door een fine fleur onder de Iraniërs als alternatief wordt gepresenteerd voor de onderdrukkende god van de Islamitische Republiek.
Een paar beelden en geluiden hebben zich ook genesteld in de ogen en oren van wie geen speciale band heeft met Iran. Het portret van de vermoorde Amini is hét symbool geworden van alles wat er mis is in de Islamitische Republiek. De foto waarop ze ingetogen doch zelfbewust opzij kijkt, roept associaties op met afbeeldingen van Maria en is onderwijl minstens zo algemeen bekend als het befaamde portret van Che Guevara, dat zo nu en dan ook nog even opduikt bij protesten rond Iran.
De beeltenis van Mahsa (Jina) Amini wordt steevast meegevoerd met solidariteitsdemonstraties, illustreert nieuwsitems, en is gebruikt voor een scala aan kunstuitingen, van gigantische muurschilderingen en lichtinstallaties tot en met gebeeldhouwde bustes, buttons, T-shirts en andere actiegadgets. Amini is het onbetwiste icoon van het Iraanse verzet, op de voet gevolgd door de tot voor kort niet erg bekende singer-songwriter Shervin Hajipour (25). Op zijn kamertje thuis zette hij een lied online dat inmiddels talloze uitvoeringen telt, in vele talen is vertaald en waarvoor hij in februari een Grammy Award in de wacht sleepte die speciaal voor hem in het leven lijkt geroepen: de Grammy voor ‘The Best Song For Social Change’, dit jaar voor het eerst uitgereikt.
Onder Iraniërs wordt nogal wat gesteggeld over hoe het verder moet met de opstand en wie de politieke leiding zou moeten nemen bij het vormgeven van een nieuw Iran. In de meeste toekomstscenario’s gaat het over een democratisch Iran met een scheiding tussen kerk en staat waarin gelijke rechten voor vrouwen en minderheden hand in hand gaan met economisch betere perspectieven voor het door werkloosheid, inflatie en corruptie geteisterde land. Controverses zijn er onder meer over de mate waarin Reza Pahlavi – de zoon van de laatste sjah die sinds de jaren zeventig in Amerika woont – een rol van betekenis moet spelen. De een beschouwt hem als en soort messias, bij de ander doemt achter die aanbidding van ‘de kroonprins’ een schrikbeeld op van terugkeer van de dictatoriale monarchie van voor de revolutie van ’78-’79. Vrijwel alle geschillen delven het onderspit bij het zien van afbeeldingen van Amini en het horen van Hajipours ontroerende lied Baraye (Voor, in naam van). Samen zorgen ze voor een gevoel van eenheid tussen alle veranderingsgezinde Iraniërs en solidaire niet-Iraniërs.Baraye is een kort en bondig programma, een soort Freedom Charter waarin iedereen zich kan vinden die verandering wil in Iran. Hajipour baseerde de tekst ervan op tweets waarin Iraniërs hun hart luchtten over tal van problemen en belemmeringen waarmee ze kampen. Hij zingt onder meer:
voor het dansen in de straat
voor een kus zonder angst in het openbaar
voor mijn zus, jouw zus, onze zusters,
voor het meisje dat liever een jongen had willen zijn
voor verandering van opgelegd gedachtegoed
voor de vervuilde lucht voor de dieren die met uitsterving worden bedreigd
voor wie opgesloten is in een gevangenis
voor de gevluchte kinderen uit Afghanistan
Het eindigt – uiteraard – met: ‘voor de vrouw, het leven en de vrijheid’.
Binnen een paar dagen nadat Hajipour zijn lied online zette werd het veertig miljoen keer gedeeld, een aantal dat snel opliep toen hij vanwege Baraye werd opgepakt. Een kleine week duurde zijn detentie. Toen hij op borgtocht vrij kwam verklaarde hij – ongetwijfeld gedwongen – dat zijn liedje niet bedoeld was als aanval op het islamitische regime van Iran, dat het vooral krachten in het buitenland waren die het als protestsong hadden geïnterpreteerd. Deze woorden waren in lijn met wat de Iraanse autoriteiten bij protesten altijd beweren, dat ze uit de koker komen van ‘het Westen’ met name de grote satan (Amerika) en de kleine satan (Israël).
Vrijheid op borgtocht is geketende vrijheid, en afwachten wanneer je rechtszaak zal dienen. In de aanloop naar die van Hajipour blazen regeringsgezinde commentatoren hoog van de toren over zijn knieval voor ‘het westerse liberalisme’. Hun ronkende aanmerkingen gaan gepaard met beschuldigingen van obscuur oriëntalisme en beloven weinig goeds voor de inmiddels wereldberoemde zanger. Shervin Hajipour heeft zich in het openbaar nergens meer over uitgelaten. Zijn lied is en blijft de soundbite van de door meisjes en vrouwen aangevoerde opstand in Iran.
‘Dit lied is het lied van de eeuw’, juichte de uit Iraans-Britse komiek Omid Djalili toen bekend werd dat Hajipour in Los Angeles was geëerd met die Grammy. ‘Het zal herinnerd worden als het kunstwerk dat een moorddadig regime omver wierp.’

Over de rol van kunstenaars bij de roep om revolutie wordt in Iran heftig gediscussieerd. Aan de ene kant staan studenten van kunstacademies en – doorgaans jonge – artiesten die met hun schilderijen, beeldhouwwerken, graffiti, filmpjes en performance art de kant van het verzet en dus voor de (online) illegaliteit kiezen. Aan de andere kant staan kunstenaars die minder rechttoe rechtaan geëngageerd werk maken en – zij het vaak met tegenzin – zaken doen met de censuurafdeling van het ministerie van Cultuur en Islamitische Begeleiding. Dat laatste is een vereiste om zonder kans op vervolging te exposeren, publiceren, films, liedjes of theaterstukken uit te brengen. Onder opeenvolgende tirannieke regeringen – onder de sjahs was eveneens van alles en nog wat verboden – is het oude Iraanse gebruik van metaforen tot hoge kunst verheven, een uit nood geboren traditie die dankzij films van regisseurs als Abbas Kiarostami ook in het Westen waardering kreeg.
In Iran neemt het debat tussen rekkelijken en preciezen soms een bittere wending. Diegenen die vinden dat kunstenaars in deze tijd van strijd en repressie revolutionair-geëngageerd móeten zijn, beperken zich niet altijd tot agitprop op sociale media voor hun eigen standpunt. Kort nadat een paar galeries in Teheran die eerder uit protest gesloten bleven heropend werden, bewerkte een groepje actievoerders met rode verf de gevels. Zij ijverden al enige tijd voor een algemene werkstaking om de revolutie vleugels te geven. In hun ogen hadden zowel de galerie-eigenaren als de kunstenaars die er exposeerden zich ontpopt als collaborateurs met bloed aan hun handen.
In het Brood en bloed uitte Iman Afsarian, schilder en redacteur van het Iraanse kwartaalblad Herfeh Honarmand (Het woord van de kunstenaar), zijn ongenoegen over deze actie. De houding van de actievoerders vergeleek hij met de dictatuur van de Islamitische Republiek. Hij vindt: onder geen enkele omstandigheid mag iemand dicteren welke politieke positie kunstenaars moeten innemen. Zijn opvatting werd in tal van online publicaties neergesabeld.
De Iraanse sociologe Sayeh Azarpaneh steunde het standpunt van de militante (aankomend) kunstenaars. Zij heeft weinig op met het idee van kunst als puur individuele uiting van het gemoed van de maker. Volgens haar is het werk van kunstenaars die zich wel met hart en ziel verbinden met de revolutie ook interessanter dan dat van hun apolitieke collega’s. Ze verwijst naar Ahmad Shamlou (1925-2000), een van de nestors van de moderne Iraanse poëzie. In mei 1980 – kort na de vestiging van de Islamitische Republiek – antwoordde hij op een vraag naar de toekomst van Iraanse kunst: ‘Daarover maak ik me op geen enkele manier zorgen. In elk geval zijn de belangrijkste kunstwerken in deze tijd gemaakt door protesterende artiesten.’
Pamela Karimi, hoofddocent kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Massachusetts, deed in Iran onderzoek naar het wel en wee van de kunstenaars van nu. Voor haar vorig jaar verschenen boek Alternative Iran: Contemporary Art and Critical Spatial Practice interviewde ze ruim honderd mensen uit de alternatieve kunstsector om erachter te komen hoe zij omgingen met de opgelegde beperkingen. Ze heeft het over een grijs gebied waarin velen opereerden, onder meer door het ministerie van Cultuur en Religieuze Begeleiding – gedeeltelijk – onwetend te houden over hun projecten, ook als hun werk nauwelijks maatschappijkritisch was te noemen. Hun tentoonstellingen en theaterstukken vonden – via een pop-upmethode – sierzamini (letterlijk ondergronds) plaats in kelders van leegstaande gebouwen of op andere verlaten plekken.
Karimi constateert dat een spraakmakend deel van de kunstenaars in Iran het grijs heeft verlaten om zich te storten in de protestbeweging, zowel op straat via muurschilderingen en (dans)voorstellingen als online. Haar valt op dat veel kunstwerken die enthousiast via sociale media gedeeld worden teruggrijpen op eeuwenoud cultureel erfgoed, bijvoorbeeld op de onder Iraniërs gekoesterde heldenverhalen uit Shahnāme, het Boek der Koningen van Ferdowsi, de tiende-eeuwse grondlegger van de Perzische poëzie. Ze noemt onder meer een in rood-zwart uitgevoerde poster van een meisje dat ongesluierd haar vuist heft naar een peloton soldaten, een verwijzing naar helden uit Shahnāme die in hun eentje complete legers versloegen. Bovenaan staat in het Perzisch: ‘Dit enorme leger is nutteloos. Inderdaad, één vechtend meisje is meer waard dan honderden of duizenden van hen.’
De beruchte Evin-gevangenis in Teheran telt behalve duizenden politieke activisten en mensenrechtenadvocaten inmiddels een keur aan bekende en onbekende schrijvers, journalisten, muzikanten, acteurs, komieken en filmmakers. Sommigen worden jarenlang vastgehouden, anderen komen na kortere of langere tijd op borgtocht vrij. Jafar Panahi, internationaal beroemd geworden met films als Taxi, werd vorig jaar voor de zoveelste keer opgepakt, ditmaal toen hij bij het parket in Teheran kwam informeren naar het lot van een paar gevangen collega’s. Officieel moest hij alsnog de straf van zes jaar uitzitten waartoe hij in 2010 werd veroordeeld vanwege kritiek op de Iraanse autoriteiten. Na ruim een half jaar hechtenis kwam hij begin februari op borgtocht vrij.
In No Bears, Panahi’s laatste film, heeft hij zijn intrek genomen in een dorpje aan de Iraanse kant van de grens tussen de Iraanse provincie West-Azerbeidzjan en Turkije. Vandaaruit regisseert hij via een haperende internetverbinding een film over een liefdespaar dat vanuit Turkije verder wil trekken naar het westen. In een indringende scène overweegt Panahi zelf met hulp van een mensensmokkelaar de grens met Turkije over te steken. Die scène maakt voelbaar in welke positie veel Iraniërs zich bevinden: ze verlangen naar bewegingsvrijheid, zijn gebonden aan alles wat hun dierbaar is in Iran en weten hoe Europa en Amerika vluchtelingen weren. In het grootste deel van No Bears verkeert Panahi tussen dorpelingen die vasthouden aan tradities waarin (sommige) mannen de baas zijn, huwelijken worden gearrangeerd en vrouwen in de keuken thuishoren. Daarmee laat hij zien dat er nog altijd veel Iraniërs zijn die weinig ophebben met de vrouw-leven-vrijheid-beweging.
Het realisme van Panahi’s film staat ver af van de protesterende jongeren die pleiten voor vrolijkheid als actiemiddel. Hun stroming werd gevoed door de 23-jarige Majidreza Rahnavard. Na een schijnproces werd hij publiekelijk opgehangen omdat hij twee leden van de Basij, de vrijwilligersbrigade van de Revolutionaire Garde, zou hebben neergestoken. De woorden die hij voorafgaand aan zijn executie sprak komen in allerlei vormen terug, onder meer op speciaal ontworpen T-shirts: ‘Ik wil niet dat iemand om mij huilt als ik dood ben. Ik wil niet dat ze bidden of voorlezen uit de koran.’
Rahnavard riep op de gebruikelijke sjiitische rouwrituelen in te ruilen voor het maken van feestelijke muziek en uitbundig te dansen om het leven te vieren. Het was een aansporing die in vruchtbare aarde viel bij jonge vrouwen en mannen die hun verlangen naar vrijheid toch al vorm gaven door op herkenbare plekken te dansen. Een flink aantal van hen zit nu ook in de gevangenis, sommigen trokken internationale aandacht, zoals Astiyazh Haghighi en haar verloofde Amir Mohammad Ahmadi. Ze zijn begin twintig en werden veroordeeld tot meer dan tien jaar gevangenisstraf omdat ze dansten voor het markante bouwwerk dat begin jaren zeventig verrees ter ere meerdere eer en glorie van de Pahlavi-monarchie en kort na de revolutie van ’79 werd omgedoopt tot Bordj-e Azadi, Vrijheidstoren. Hun veroordeling zorgde voor nog veel meer liken en delen van hun dansfilmpje op Instagram.
Op sociale media barst het nu van de dansende meisjes zonder hijab. Daarnaast verschijnen in cyberspace steeds meer gestileerde muziekclipjes met aaneengeschakelde foto’s van jonge vrouwen en mannen die hun deelname aan protesten met de dood of verminking bekochten. Zij duiken ook op in een filmpje van Mojgan Shajarian, dochter van de legendarische en in 2020 overleden Mohammad-Reza Shajarian, grootmeester van de klassieke Perzische muziek die zich uitdrukkelijk verzette tegen inlijving door de Islamitische Republiek. Haar lied Baraye bimazar eshghan (Voor de graven van geliefden) is voorzien van surrealistische beelden waarin een in witte jurk gekleed meisje met een door vuurachtig licht omkranste hoofddoek een kist met gebroken glas en een geschilderde regenboog achter zich aansleept. Moeizaam schrijdt ze voort, zonder acht te slaan op de beelden en symbolen die links en rechts voor en achter haar verschijnen. Portretten van gedode en gewonde jongeren, filmbeelden van treurende moeders, een enkele achtergelaten damesschoen, een mobieltje met gebarsten voorkant waarop Mozhgan zelf zingend verschijnt en nog veel meer.
Aan het eind heeft het witgejurkte meisje zich van haar last bevrijd en groeien overal rode tulpen – in Iran bij uitstek de bloem om gevallenen te eren – die ten slotte ook de Vrijheidstoren overwoekeren die uit een mistige lucht opdoemt. Shajarians clipje wekt associaties met een onder oudere Iraanse intellectuelen nog weleens geciteerde zinsnede van Antonio Gramsci: ‘De crisis bestaat uit het feit dat het oude sterft en het nieuwe nog niet geboren kan worden; in deze overgangsfase doen zich morbide verschijnselen voor.’
Die oudere intellectuelen herinneren zich uit hun jeugd hoe de revolutie van ’78-’79 gepaard ging met het lezen en verspreiden van marxistische boeken. De protesterende meisjes en jongens van nu hebben weinig op met oud-linkse theoretici. Hun revolutie is gebaseerd op hun persoonlijke ervaringen en wordt gevoed door liedjes en video’s waarin hun pijn en hun woede – en die van hun vaders en moeders – collectief worden gemaakt. Voorlopig doen de Iraanse autoriteiten er alles aan om een nieuw Iran in de knop te breken, en zijn het kunstenaars die via beeld en geluid het veranderingsgezinde moreel hoog houden.
Farhad Golyardi is socioloog en mede-oprichter van Eutopia, een transnationale verzamelplaats van denkers en schrijvers die zich onder meer bezighouden met het Midden-Oosten. Marja Vuijsje is schrijver. Haar laatste boek: Volgend jaar in Teheran (Atlas Contact).