
In oktober 1997 zei de toenmalige Amerikaanse president Bill Clinton op een gezamenlijke persconferentie in Washington tegen de toenmalige Chinese president Jiang Zemin dat hij ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ stond. In maart dit jaar spreidde president Barack Obama hetzelfde vertrouwen ten toon over de toekomstige koers van de mensheid: door de Krim te annexeren, zei Obama, had de Russische president Poetin zichzelf ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ geplaatst.
Weinigen van onze leiders hebben enige kennis van of belangstelling voor de wereld zoals die was voordat ze de politiek in gingen. Hun zorg ligt bij het heden, het recente verleden en de nabije toekomst zoals zij denken dat die gaat worden. Als ze zeggen dat de huidige regimes in China en Rusland geen toekomst hebben, beroepen ze zich op de gebeurtenissen van de afgelopen kwart eeuw – in eerste instantie de val van de Berlijnse Muur in de herfst van 1989. Voor hen was de ineenstorting van het communisme een overwinning voor waarden – vrijheid, democratie, mensenrechten – die een universele aantrekkingskracht hebben en een bijna niet te stoppen momentum. Als ze dergelijke uitspraken doen, hebben deze leiders niet het idee dat ze een beroep doen op een aanvechtbare theorie of filosofie. Ze verwoorden wat het ‘gezond verstand’ van dit tijdperk is geworden: een reeks intellectuele reflexen en veronderstellingen die ze nooit in twijfel hebben durven trekken.
Deze heersende consensus is, in de breedst mogelijke zin, een liberale interpretatie van de geschiedenis. Alle mainstream-partijen en opiniemakers in de westerse landen onderschrijven een geloofsovertuiging waarin tirannie en imperiale macht relikwieën uit het verleden zijn, etnisch nationalisme wegkwijnt en de opkomst van militante religies als een factor in politiek en oorlog een tijdelijke afwijking van de norm is. Dit hoeft geen geloof in historische onvermijdelijkheid te zijn; de rol van menselijke beslissingen en de gevaren van ‘terugglijden’ kunnen worden onderkend. Maar een ieder wiens denken door deze visie is gevormd houdt staande dat er op de langere termijn geen levensvatbaar alternatief is voor een wereld die wordt verenigd door dezelfde waarden. Het is een kijk op de zaak die heeft geleid tot grandioze programma’s voor regimeverandering, en die het westerse beleid jegens Rusland momenteel vormgeeft. De praktische uitkomst hiervan is een soort democratisch evangelisme, en de voornaamste erfenis een zooitje mislukte staten.
De ontbinding van Irak die nu plaatsvindt, kwam echter niet onverwacht. Zelfs vóór de invasie onder leiding van de Amerikanen en de vele bizarre besluiten die daarop zijn gevolgd, zoals het ontmantelen van het leger en het verbieden van de Baath-partij, waren er goede redenen om te denken dat regimeverandering de staat zou ondermijnen. Het Irak van Saddam Hoessein was een moderne seculiere dictatuur, die in sommige opzichten leek op het Turkije van Mustafa Kemal Atatürk. Het omverwerpen van dit regime kon alleen maar leiden tot een lange periode van intensieve sektarische conflicten, waarschijnlijk bekroond met een door sjiieten beheerste regering in Bagdad die onder de Iraanse invloedssfeer zou vallen.
Op dezelfde manier heeft de omverwerping van Moammar Kadhafi in 2011 van Libië een speelveld gemaakt van rivaliserende milities, tribale krijgsheren en jihadistische groeperingen, waarvan er één in Benghazi een kalifaat heeft uitgeroepen. Libië is nu een land zonder staat. In weer een ander geval is het resultaat van dertien jaar oorlog in Afghanistan een pseudo-staat, gefinancierd door westerse hulp, systematische corruptie en drugshandel, die moeite zal hebben te overleven als de Amerikaanse en Britse troepen hun vertrek hebben voltooid en de Taliban zullen proberen de macht terug te winnen
Je zou veronderstellen dat er een paar lessen uit deze ervaringen zijn getrokken. Zelfs als je ze op cynische wijze beschouwt als oefeningen in het bemachtigen van natuurlijke hulpbronnen waren deze regimeveranderingen slecht doordacht. Hoe kun je die hulpbronnen nu veiligstellen of exploiteren in een territorium waar geen regering is, of dat wordt gecontroleerd door antiwesterse krachten? Toch is het nog maar een paar maanden geleden dat de westerse regeringen probeerden de ‘gematigde opstandelingen’ aan de macht te brengen in Syrië, waar de enige realistische uitkomst van zo’n beleid een onherstelbaar verscheurde staat, een radicaal islamistisch regime of zeer waarschijnlijk een mengeling van beide opties zou zijn.
Zelfs nu blijven Engeland en de Verenigde Staten de opstand tegen de Syrische president Bashar al-Assad steunen, waardoor ze in de positie verkeren dat ze Islamitische Staat in Syrië als bondgenoot hebben en in Irak, aan de andere kant van een grens die niet langer bestaat, als vijand. Op dit moment ziet het ernaar uit dat de snelle expansie van deze jihadistische groepering het machtsevenwicht in de Syrische burgeroorlog kan doen kantelen, zodat zij de dominante kracht in het land wordt. In dat geval zou het Westen straks getuige kunnen zijn van de nederlaag van de troepen van Assad, met het potentiële domino-effect van een impuls voor Islamitische Staat en een nog verdergaande ineenstorting van de regering in Irak.
Nóg meer westerse bemoeienis is nu wellicht onvermijdelijk geworden ter verzachting van de chaos die de eerdere interventie teweeg heeft gebracht. Hoe had het Westen werkeloos kunnen blijven toezien toen de Yezidi-gemeenschap werd bedreigd met uitroeiing door toedoen van krachten waarvan de opkomst deels door het Westen zelf was veroorzaakt? Niets doen terwijl het Westen medeverantwoordelijk is voor de anarchie waarin Islamitische Staat in alle vrijheid haar wreedheden kan begaan zou op zichzelf al een wreedheid zijn.
Niet iedere westerse interventie van de afgelopen kwart eeuw is mank gegaan aan onhaalbare doelstellingen. De eerste Golfoorlog van 1990-91 was succesvol, omdat de doelstellingen beperkt waren. Met enige slagen om de arm kan dat ook worden gezegd van de westerse militaire actie op de Balkan. Na de terreuraanslagen van 9/11 was een geconcentreerde campagne van het bombarderen van Taliban-bases in Afghanistan misschien eveneens gerechtvaardigd. De war on terror was daarentegen een oefening in futiliteit. De dreiging was reëel genoeg, maar was grotendeels afkomstig uit twee landen – Saoedi-Arabië en Pakistan – die werden beschouwd als bondgenoten van het Westen. Het bezetten van Irak en Afghanistan heeft dit gevaar niet ingedamd en in feite de steun voor terroristische krachten alleen maar vergroot. Tegelijkertijd werd het Westen medeplichtig aan praktijken van geheime uitlevering en marteling die niet alleen een schending van liberale waarden vertegenwoordigden, maar van die van iedere beschaafde staat. >
De mondiale conflicten worden sinds het einde van de Koude Oorlog bekeken door het mistige prisma van de liberale geest. Toch had de ineenstorting van het sovjetimperium weinig te maken met de verspreiding van liberale waarden of met de tekortkomingen van de centrale planning, die vanaf het begin al kenmerkend waren voor het sovjetsysteem. Meer dan welke andere factor ook waren het het nationalisme en de religie die de sovjetstaat hebben verwoest. Het demoraliserende militaire fiasco door toedoen van de door het Westen bewapende jihadisten in Afghanistan, het verlies van de controle aan de kerk en de Solidariteit-beweging in Polen, en nationale opstanden in de Baltische staten – deze nederlagen voor de sovjetstaat, in samenhang met de vermeende bedreiging van de sovjetveiligheid door het ‘Star Wars’-project (het verdedigingssysteem tegen kernraketten) van de Amerikaanse president Ronald Reagan en de destabiliserende effecten van de hervormingen van Michail Gorbatsjov, waren wat de Koude Oorlog ten einde heeft gebracht. Het idee dat de val van het communisme een beslissende overwinning was voor westerse ideeën en waarden – ‘het einde van de geschiedenis’ – is een omkering van de waarheid.
De Koude Oorlog was een strijd tussen twee westerse geloofsovertuigingen – het liberalisme en het communisme. Van het begin tot het einde werd de Sovjet-Unie geleid door een regime dat op ‘verwestersing’ uit was en Rusland wilde losmaken van zijn Euraziatische en orthodoxe verleden. De ineenstorting van het communisme was een nederlaag voor dit project. Als de sovjeterfenis een militair-industriële schroothoop was, in combinatie met een enorme verwoesting van het milieu en tientallen miljoenen geruïneerde levens, ging postcommunistisch Rusland gebukt onder de gevolgen van een andere westerse ideologie, nadat de neoliberale ‘shocktherapie’ was opgelegd: een catastrofale depressie, een dramatische val van de levensverwachting en de opkomst van het maffiakapitalisme van het Jeltsin-tijdperk. Tegen deze achtergrond was het idee dat Rusland zich in de richting van het Westen zou bewegen louter wensdenken. In plaats daarvan is het land, onzeker gepositioneerd tussen Europa en Azië, teruggekeerd naar zijn historische dubbelzinnigheden. De geschiedenis heeft zich voortgezet, en wel langs traditionele lijnen.
De opkomst van Poetin is vaak beschreven als een terugkeer naar de tsaristische traditie van autoritaire heerschappij, maar in sommige opzichten is de staat die hij heeft opgebouwd buitengewoon modern. De kern bestaat uit een herboren versie van de veiligheidsdienst kgb, die Poetin gebruikt om het beleid op een aantal fronten te coördineren. Economisch is Rusland zwak en veroordeeld nog zwakker te worden, omdat het op grondstoffen gebaseerde model, dat zwaar afhankelijk is van hoge olieprijzen, minder duurzaam wordt. Poetin zou heel goed kunnen handelen vanuit de wetenschap dat hij nog maar een paar jaar heeft om een catastrofale neergang van de positie van Rusland te kunnen afwenden. Zijn reactie is een soort ‘non-lineaire’ of hybride vorm van oorlogvoering geweest, met gebruikmaking van onder meer desinformatie en misleidende diplomatie.
In Oekraïne heeft Poetin, door op een geraffineerde manier de media te mobiliseren, een spektakel gecreëerd dat hem in staat heeft gesteld een geheime invasie van het oosten van het land te ondernemen. Uit het neerschieten van vlucht MH17 blijkt dat deze methodes – waarbij de commandolijnen ondoorzichtig en verborgen blijven – aanzienlijke risico’s met zich mee kunnen brengen. Maar Poetins neobolsjewistische politieke technologie was effectief in het bereiken van zijn strategische doelstellingen – het annexeren van de Krim en het destabiliseren van de regering in Kiev. Hij heeft altijd de optie achter de hand gehouden om Russische troepen in te zetten voor een rechtstreekse invasie. Er was nooit uitzicht op dat hij zou toestaan dat de separatistische krachten zouden worden verslagen. Wat de kosten ook mochten zijn, Oekraïne moest ervan weerhouden worden toe te treden tot de westerse invloedssfeer.
Westerse leiders beweren dat het gepraat over de omsingeling van Rusland louter zinsbegoocheling is. Maar het is het Westen zelf dat op een dwaalspoor zit. De poging om Oekraïne de Europese Unie binnen te halen was alleen zinvol op grond van de vooronderstelling dat Rusland te zwak was om zich te verzetten. Maar door het Navo-lidmaatschap van Georgië in 2008 te dwarsbomen en separatistische staatjes als Ossetië en Abchazië te steunen, en tegelijkertijd cyberaanvallen uit te voeren in de Baltische staten, had Rusland destijds al zijn vermogen en wil gedemonstreerd om het Westen te trotseren.
Voor Poetin betekende het verlies van Oekraïne een existentiële dreiging. Terwijl het Westen aan het ontwapenen was, heeft Poetin de jaren na de Georgische crisis gebruikt om zijn strijdkrachten te moderniseren. Zijn strategie was het Russische maffiakapitalisme te stabiliseren via een proces van gedeeltelijke nationalisering, en door grenzen te stellen aan de ambities van de oligarchen en ze tegelijkertijd de bescherming van de staat aan te bieden. Als het Westen Oekraïne zou weten in te lijven, zou dit semi-feodale systeem ineen kunnen storten als de oligarchen op zoek zouden gaan naar een andere leider om hun belangen veilig te stellen. Poetin zou de uitdaging die van zo’n ‘coup’ zou zijn uitgegaan moeilijk hebben kunnen negeren. In plaats daarvan zou hij, ervan uitgaand dat het Westen Oekraïne niet te hulp zou schieten, de oorlog moeten verhevigen tot het gevaar was geweken. Het gevolg zou een bevroren conflict zijn waarin de Oekraïense staat de facto zou zijn opgedeeld en ervan zou zijn weerhouden om nauwere banden met het Westen aan te knopen.
Als al deze strategische realiteiten door het Westen zijn genegeerd, was één reden daarvoor de financiële crisis, die menselijke en financiële middelen aan defensie en veiligheid heeft onttrokken. Maar de belangrijkste tekortkoming van het Westen ligt in de cognitieve sfeer. Naar de opvatting van de heersende liberale consensus kán Poetins Rusland – een zeer populair, hypermodern despotisme – helemaal niet bestaan. Het systeem blijft onpeilbaar corrupt, homo’s en bepaalde religieuze minderheden worden vervolgd, terwijl tegenstanders van het regime met levensbedreigende repressie worden geconfronteerd. Tegelijkertijd geniet Poetin, door het veiligstellen van een schijn van orde in het land en door zelfbewuster te zijn in zijn betrekkingen met het Westen, meer legitimiteit dan welke Russische heerser ook sinds het eind van het tsarendom, met een mate van steun onder de kiezers waar geen enkele westerse leider aan kan tippen.
Voor degenen die vasthouden aan de liberale consensus moet deze toestand zeer abnormaal zijn. Nu Poetin ongekend populair blijkt te zijn bezweren ze dat zijn steun zal wegsmelten als de economie gaat stagneren of de levensstandaard gaat dalen. Nu de Russische president schrijvers als Nikolai Berdyaev en Konstantin Leontiev citeert, die geloofden dat Rusland een beschaving belichaamt die anders is dan die van het Westen, zeggen ze dat hij dat alleen maar doet om valse redenen voor zijn willekeurige macht aan te voeren. De mogelijkheid dat dit een visie is op de plaats van Rusland in de wereld die Poetin tot de zijne heeft gemaakt en die weerklank vindt bij een meerderheid van de Russen wordt niet overwogen. Het idee dat Poetin, als hij op een of andere manier tot aftreden zou worden gedwongen, kan worden vervangen door een ultranationalistische leider die nog meer antiwesters en nog minder rationeel is, is te onrustbarend om over na te denken.
Het gepraat over een ‘nieuwe Koude Oorlog’ illustreert de onwerkelijkheid van het westerse denken. Als Poetin een campagne van onregelmatige oorlogvoering zou starten in de Baltische staten, die lijkt op de campagne die hij in Oekraïne op gang heeft gebracht, zou er weinig zijn wat het Westen daartegen kan ondernemen. Navo-divisies kunnen niets doen aan de bezetting van postkantoren en stadhuizen door burgergroeperingen die zijn samengesteld uit de Russische minderheden, en kunnen ook niet de geheime krachten aanpakken die de protesten aanwakkeren. De mogelijkheden van de Navo zijn kleiner geworden door de opeenvolgende bezuinigingen op defensie. Maar deze strijd lijkt helemaal niet op de Koude Oorlog. Poetin propageert geen universele ideologie of samenlevingsvorm. Hij probeert iets wat in de optiek van de liberale consensus ondenkbaar is – het opnieuw uiting geven aan claims die zijn gebaseerd op geopolitiek, etniciteit en imperiale ambities. Het Westen heeft de mogelijkheid nog niet onder ogen durven zien dat het wel eens zou kunnen dat het voor onbepaalde tijd zal moeten leren leven met een autoritair geregeerd Rusland.
Voor een groot deel van postcommunistisch Europa is dit scenario zeer zorgwekkend. In de ogen van velen in de regio was het sovjetfiasco een kans om terug te grijpen naar een normaliteit die hen ruim veertig jaar was onthouden. En er is inderdaad een soort normaliteit teruggekeerd; maar die is van het type dat Europa een groot deel van de eerste helft van de vorige eeuw heeft ervaren – een chronische crisistoestand. Structurele tekortkomingen van de eenheidsmunt hebben een groot deel van Zuid-Europa in een permanente depressie gestort. Herenigd na de val van het communisme is het continent opnieuw verdeeld geraakt door het Europese project. In heel Europa zijn extreem-rechts en de politiek van de haat aan een nieuwe opmars bezig.
De postcommunistische landen zijn nu, naast Duitsland, de laatste pleitbezorgers van het Europese project. De EU, die belooft de liberale democratie te zullen bestendigen, wordt gezien als een garantie van veiligheid, in de eerste plaats tegen Rusland, maar ook als een bescherming van de liberale waarden. Maar deze veiligheid is voor het grootste deel een luchtkasteel. Wie gelooft er nu echt dat Duitsland voor de derde keer binnen honderd jaar oorlog zal voeren tegen Rusland om Polen of de Baltische staten te verdedigen? Ook is de EU geenszins een waarborg voor liberale waarden. Varianten van het democratische systeem bestaan in heel Oost-Europa, maar deze democratieën verschillen enorm in de mate waarin zij de liberale normen respecteren. Hoewel er wel degelijk sprake is van een wederopleving van veel thema’s van het Europese fascisme – inclusief de demonisering van de joden – is het regime van premier Viktor Orbán in Hongarije geen dictatuur van het soort dat in de periode tussen de twee wereldoorlogen bestond. Als een veel modernere variant heeft het regime van Orbán de volkssoevereiniteit gebruikt om een illiberale democratie in het leven te roepen.

Dat de democratie een vehikel kan zijn voor tirannie heeft een oudere generatie liberale denkers goed begrepen. Benjamin Constant, Alexis de Toqueville, John Stuart Mill en Isaiah Berlin hebben allemaal ingezien dat de democratie niet per se de individuele vrijheid beschermt. Volgens deze liberalen was het grootste gevaar niet dat de historische beweging in de richting van de democratie zou worden teruggedraaid, maar eerder de opkomst van een illiberaal soort democratie – een ontwikkeling waarvan ze een voorafschaduwing zagen in Jean-Jacques Rousseau’s theorie van de volkswil. Omdat democratische regimes een legitimiteitsbron hebben die andere regeringsvormen missen, kan de vrijheid in de toekomst juist méér bedreigd worden dan in het verleden. Wettelijke en constitutionele beschermingen hebben weinig kracht als meerderheden onverschillig of vijandig staan tegenover liberale waarden. In iedere samenleving geven mensen meestal meer om andere dingen dan om hun vrijheid. Velen zullen maar al te graag een illiberale regering aan de macht helpen als die veiligheid belooft tegen geweld of ontberingen, een manier van leven beschermt waar zij aan gehecht zijn en vrijheid ontzegt aan wie zij haten.
Vandaag de dag horen deze waarheden uiteraard thuis in de categorie van verboden gedachten. Als de democratie onderdrukkend blijkt te zijn, houden liberalen staande dat dit komt doordat de democratie niet fatsoenlijk functioneert – als er echt sprake zou zijn van participatie van het volk zouden meerderheden geen minderheden onderdrukken of zichzelf tiranniseren. Het heeft geen zin tegen deze visie in het geweer te komen, omdat zij berust op een geloofsartikel: de overtuiging dat vrijheid de natuurlijke toestand is van de mens, die door tirannie wordt onderdrukt.
Maar vrijheid is niet louter de afwezigheid van tirannie, want dan zou er alleen maar anarchie bestaan. Vrijheid vereist een goed functionerende staat met een competente bureaucratie en een wettelijk systeem dat niet buitensporig corrupt is, in samenhang met een politieke cultuur die deze instellingen toestaat onafhankelijk van de regering hun werk te verrichten. Bij ontstentenis van deze omstandigheden zijn mensenrechten – juridische ficties die zijn geschapen en worden afgedwongen door goed georganiseerde staten – betekenisloos. Dergelijke omstandigheden bestaan niet in een groot deel van de wereld en zullen in veel landen in de nabije toekomst ook nog niet bestaan, als dat ooit al het geval zal zijn. Waar ze wél bestaan worden ze makkelijk in gevaar gebracht. In plaats van de natuurlijke toestand van de mens is de vrijheid innerlijk fragiel en zal zij altijd uitzonderlijk zijn. >
Omdat zij dit inzicht ondraaglijk vinden reageren liberalen in alle partijen met een liturgie die onophoudelijk wordt herhaald in denktanks en universiteiten over de hele wereld: een groeiende mondiale middenklasse zal de toekomst van de vrijheid veiligstellen. De veronderstelling is dat de economische modernisering via een of ander duister proces de liberale waarden zal bevorderen, maar voor deze sub-marxistische formule is in de geschiedenis weinig onderbouwing te vinden. De middenklassen hebben doorgaans weinig weerstand geboden aan de opkomst van dictaturen, dikwijls, zoals in het Europa van het interbellum, behoorden zij tot de meest enthousiaste en toegewijde aanhangers van autoritaire regimes. Vandaag de dag steunen zij Orbán, Poetin, en in toenemende mate bewegingen als het Front National in Frankrijk. Het idee dat de middenklasse kan optreden als redder van de liberale waarden is niet op bewijzen gestoeld. Net als de marxistische theorie van de geschiedenis is het een seculiere theologie – een rationalistisch overblijfsel van een religieus geloof in de voorzienigheid.
Het probleem met dit liberalisme is dat het regelmatig wordt blootgesteld aan onplezierige verrassingen. Toen westerse pleitbezorgers van de Arabische lente dit fenomeen vergeleken met de revoluties van 1848 in Europa vergaten zij dat deze ‘Lente der Naties’ – zoals de revoluties soms werden genoemd – in 1850 werd gevolgd door een winter van de reactie. De democratie werd in een groot deel van Europa pas bijna anderhalve eeuw later geïntroduceerd, na periodes van dictatoriale heerschappij in vele landen, twee wereldoorlogen en een geopolitieke stuiptrekking in de voormalige Sovjet-Unie. Maar het is zeker niet vanzelfsprekend dat het Midden-Oosten dit Europese voorbeeld zal herhalen, zelfs niet op de langere termijn. Degenen die ervan waren overtuigd dat de liberale democratie wortel kon schieten in het Midden-Oosten hadden niet nagedacht over het feit dat de enige seculiere regimes in deze regio dictaturen zijn geweest. Toen de dictators omver werden geworpen, zijn ze vervangen door islamistische varianten van de illiberale democratie of door mislukte staten.
Deels kan dit het gevolg zijn van het kolonialisme. De meeste staten in deze regio zijn creaties van imperiale machten; vele van deze staten missen iedere onderliggende nationale cultuur. Maar de natiestaat zelf is in een groot deel van de regio een kunstmatige constructie, en tot nu toe hebben alleen de Koerden de interne coherentie aan de dag gelegd die nodig is om een ‘Europese’ staat te stichten. Het westerse beleid was erop gericht Syrië en Irak intact te houden, maar alles wijst erop dat deze twee landen hard op weg zijn territoria zonder effectief staatsgezag te worden, geregeerd door wisselende configuraties van clans en religieuze loyaliteiten. De staten die tijdens de Eerste Wereldoorlog in elkaar werden geknutseld door Europese diplomaten als François Georges-Picot en Mark Sykes maken deel uit van een postkoloniale regeling die bezig is heel snel in de vergetelheid te raken. Toen Islamitische Staat een video op internet zette waarin het uitwissen van de door Sykes en Picot getrokken grens tussen Syrië en Irak werd gevierd, liet ze zien dit feit te begrijpen, terwijl het Westen daar nog niet aan toe is.
Ironisch genoeg is het het Westen – door een mislukte staat in Irak te creëren en de jihadistische opstandelingen tegen Assads seculiere tirannie te steunen – dat de snelle opkomst van Islamitische Staat mogelijk heeft gemaakt. Maar het Westen begrijpt weinig van het monster dat het heeft gebaard. Bijna onveranderlijk wordt Islamitische Staat gezien als een terugkeer naar middeleeuwse waarden. De beweging is zeker beïnvloed door de achttiende-eeuwse wahabitische tak van het soennitische fundamentalisme, dat een vormende rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van het Saoedische koninkrijk. Maar net als het Rusland van Vladimir Poetin is Islamitische Staat tegelijkertijd buitengewoon modern – en niet alleen door haar geraffineerde gebruik van internet. Toen ze een video naar buiten bracht van de onthoofding van de Amerikaanse journalist James Foley, met een voice-over die werd uitgesproken met een Brits accent, wilde Islamitische Staat laten zien dat haar macht veel verder reikt dan het onmiddellijke slagveld in Syrië en Irak. Net als de Jacobijnen tijdens de Franse Revolutie, de bolsjewieken van Vladimir Lenin en de Khmer Rouge in Cambodja past Islamitische Staat een vorm van methodische terreur toe als onderdeel van haar project om een nieuw soort staat op te bouwen. Net als de regimes die door deze moderne revolutionaire voorgangers werden gesticht, is Islamitische Staat op geloof gebaseerd en niet op nationaliteit. Deels om die reden zijn haar ambities mondiaal.
Als de heersende consensus het lastig vindt Islamitische Staat te begrijpen, kan dat zijn omdat de jihadistische groepering liberalen herinnert aan het aanhoudend gebruik van geweld ten dienste van het geloof. De kern van de liberale interpretatie van de geschiedenis is het idee dat de meeste mensen, als zij de kans hebben modern te worden, zullen kiezen voor vrede, vrijheid en voorspoed, vóór alle andere doelen en waarden. Maar er is geen verborgen mechanisme dat de modernisering per definitie verbindt met de verspreiding van liberale waarden. De moderne wereld is telkens opnieuw gevormd door bewegingen die juist hebben gekozen voor dood en verwoesting, zowel voor zichzelf als voor anderen. In de twintigste eeuw werden deze bewegingen gestuurd door seculiere ideologieën als het nazisme en het communisme. Vandaag de dag zet dat proces zich voort in de vorm van Islamitische Staat.
Een factor die over het hoofd wordt gezien bij de beschouwingen over de Arabische lente is de rol van de financiële crisis. In gang gezet door de zelfverbranding van een Tunesische straatverkoper in december 2010 begonnen de opstanden met protesten tegen de stijgende voedselprijzen. Noord-Afrika en het Midden-Oosten zijn sterk afhankelijk van voedselimporten, en de prijzen waren in de voorgaande jaren scherp gestegen. Deze prijsstijgingen waren het gevolg van enorme geldinjecties in de mondiale markten door de Amerikaanse monetaire autoriteiten. Bedoeld om een economische depressie à la de jaren dertig af te wenden, had dit beleid van ‘kwantitatieve versoepeling’ het effect dat de prijzen omhoog gingen. Door de speculatie in grondstoffen en consumptiegoederen aan te wakkeren droeg deze liquiditeitsgolf in een aantal landen bij aan de regimeverandering. Als de Amerikaanse macht al een rol heeft gespeeld in de omverwerping van de vroegere Egyptische president Hosni Moebarak waren de onbedoelde gevolgen van het beleid van de Federal Reserve (het federale stelsel van Amerikaanse centrale banken) belangrijker dan alles wat de cia had kunnen bewerkstelligen.
De financiële crisis heeft laten zien dat het kapitalisme, waarvan de triomf in 1989 werd gevierd, kwetsbaar is, en in sommige opzichten ook misdadig corrupt. Tot de oorzaken van de crisis behoorden roofzuchtige leenpraktijken op grote schaal, en inmiddels is bekend dat banken de financiële markten jarenlang hebben gemanipuleerd. Toch is deze louche variant van het financiële kapitalisme op geen enkele interne politieke uitdaging van formaat gestuit. De Occupy-bewegingen hebben louter de onmacht van de oppositie geïllustreerd en de afwezigheid van werkelijke alternatieven.
De meest onmiddellijke kwetsbaarheid van het neoliberale kapitalisme is elders gelegen. De mondialisering heeft voor heel veel mensen tot grotere welvaart geleid dan ooit tevoren. Maar door de vraag naar de natuurlijke hulpbronnen van de planeet te vergroten heeft de mondialisering een steeds heviger geopolitieke concurrentiestrijd een permanent karakter gegeven. Onder deze omstandigheden vervaagt het conventionele onderscheid tussen oorlog en vrede. Het staatskapitalisme van Rusland en China beschikt over een systematisch voordeel ten opzichte van het gedecentraliseerde kapitalisme van het Westen, omdat een politieke economie die op de staat is gebaseerd veel coherenter en effectiever allerlei technieken van hybride oorlogvoering kan toepassen.
Nog meer dan Rusland is de opkomst van China als grote macht een uitdaging van de heersende consensus. Binnen één generatie is China erin geslaagd de langst durende economische groei uit de geschiedenis te bewerkstelligen – een prestatie die het land in staat heeft gesteld in het kielzog van de financiële crisis een kolossale kredietgroei te verwezenlijken. Er schuilt enige waarheid in het cliché dat het de Chinese communistische partij is geweest die het westerse kapitalisme heeft gered. Exponenten van de heersende consensus zeggen dat het Chinese ontwikkelingsmodel aan het eind van zijn Latijn is: er moet een verschuiving komen naar méér binnenlandse consumptie, en een daaraan gepaard gaande uitbreiding van de politieke vrijheid, om massale onrust te kunnen afwenden.
De stabiliteit kan zeker niet als vanzelfsprekend worden beschouwd. Hoe kan de voortdurende stroom van Chinees kapitaal naar westers vastgoed anders worden geïnterpreteerd dan als een signaal dat de Chinese elites zich verzekeren tegen het risico van een politieke omwenteling? Opnieuw: als de wereld op weg is naar een periode van tragere groei – of dat nu komt door grotere ecologische beperkingen, afnemende technologische innovatie of de toegenomen schuldenlasten die het gevolg zijn van het beleid om de financiële crisis aan te pakken – zal vooral China heel kwetsbaar zijn.
China is veel gevoeliger voor politieke tegenslagen als gevolg van de economische inzinking dan veel andere staten. Met zijn alomtegenwoordige corruptie en meedogenloze onderlinge strijd binnen de elite zal het huidige Chinese regime er niet in slagen decennia van deflatie te doorstaan zoals Japan dat heeft gedaan. Naast nationalistische wrok jegens de Verenigde Staten en Japan, en de sluimerende herinneringen aan de gruwelijkheden uit het tijdperk van Mao Zedong, is de voortdurende economische groei de voornaamste bron van legitimiteit van het regime. Zelfs een jaar of twee van ondermaatse groei zou al een explosie kunnen uitlokken.
Maar de consensus-prognose is nog steeds misleidend. Hoewel delen van de Chinese elite zich klaarblijkelijk aan het indekken zijn, is er nog steeds geen teken dat erop wijst dat de Chinese heersers bereid zijn hun dynastieke claim op de alleenheerschappij op te geven. Momenteel worden lokale protesten dikwijls gevolgd door compromissen en concessies, maar mocht er meer wijdverbreide en bedreigende onrust komen, dan is repressie waarschijnlijker dan capitulatie. Wat er ook gebeurt, China zal niet de weg van de vroegere Sovjet-Unie gaan, maar zich ook niet ontwikkelen in de richting van een westerse markteconomie. Het Chinese staatskapitalisme staat in dienst van de langetermijndoelstellingen van de Chinese staat, die zich concentreren rond het herstel van China’s rechtmatige plaats in de wereld. (Dit is geen exclusief Chinees fenomeen. In India is een nieuwe regering aan de macht gekomen die is toegewijd aan de bevordering van de hindoecultuur van het land.) Zelfs als er een soort regimeverandering plaatsvindt, is er geen reden om aan te nemen dat de nieuwe Chinese heersers iets anders op het oog zouden hebben.
Net als de wereld van het einde van de negentiende eeuw is onze wereld er een waarin grote en middelgrote machten strijden om de controle en de hulpbronnen. Dit is geen postmoderne orde van het soort waarvan sommigen zich hebben ingebeeld dat die in Europa tot stand kon komen. Zij lijkt eerder op de wereld zoals men die voor ogen had in het Verdrag van Westfalen van 1648, na het einde van de Dertigjarige Oorlog, waarin soevereine staten hun eigen belangen nastreven, en in sommige gevallen ook imperiale ambities. Tussen deze rivaliserende staten – Amerika, China, India, Duitsland en Japan – zijn de Verenigde Staten geen supermacht meer. Met de slechtst denkbare publieke infrastructuur van de geavanceerde wereld, een verdwijnende middenklasse, een groter deel van de bevolking achter de tralies dan in enig ander land en een regeringscentrum dat is verlamd door de macht van het bedrijfsleven, ziet niemand buiten de VS het Amerikaanse politieke systeem als een model dat navolging verdient.
Toch staat Amerika er in sommige opzichten van alle grote machten nog het best voor. Anders dan in China heeft het politieke systeem daar geen snelle economische groei nodig om zijn legitimiteit te behouden. De mythologie van het Amerikaanse nationalisme (ook wel bekend als ‘exceptionalisme’) is een sterke samenbindende kracht. Tijdens de regering-Obama heeft dit nationalisme, net als in het verleden, een quasi-isolationistische kleur aangenomen. Uitgeput door jaren van ruïneuze oorlogen aarzelen de kiezers om nog meer dure verplichtingen aan te gaan.
De Amerikaanse weerzin tegen militair avonturisme is versterkt door ontwikkelingen op de energiemarkt. De deskundigen zijn verdeeld over de levensvatbaarheid op de langere termijn van de schalierevolutie, maar als de Verenigde Staten weer een grote olie-exporteur zouden worden, zouden de gevolgen enorm kunnen zijn. Landen als Saoedi-Arabië en Rusland, die hoge olieprijzen nodig hebben om hun huidige politieke systeem overeind te houden, zouden met een crisis worden geconfronteerd. Maar er is weinig reden om te denken dat deze staten zich dan tot een democratie zouden ontwikkelen. Massale verarming zou waarschijnlijk leiden tot virulentere soorten autoritarisme, of in het geval van Saoedi-Arabië tot het uiteenvallen van de staat, met rivaliserende versies van het radicale islamisme als de voornaamste begunstigden.
De geschiedenis is een aaneenschakeling van cycli en toevalligheden, en kent als zodanig geen algemene richting. Maar als er momenteel een trend kan worden ontwaard, is die zeker niet gunstig voor het Westen. Deels is dit de normale loop van de geschiedenis. De westerse superioriteit van de afgelopen honderden jaren had nooit permanent kunnen zijn. Maar de neergang van het Westen is ook een proces dat is versneld door herhaalde pogingen om westerse instituties te exporteren. De Amerikaanse historica Barbara Tuchman heeft in haar uit 1984 daterende boek The March of Folly aangetoond dat veel catastrofes uit de geschiedenis niet het gevolg waren van vergissingen maar van wat zij een ‘folly’ (dwaasheid) noemt – het nastreven van een overmoedig beleid waarvan je al van tevoren kunt weten dat het onwerkbaar of zelfdestructief is. Veel van wat het Westen in de afgelopen kwart eeuw heeft gedaan kan als een ‘folly’ in de zin van Tuchman worden omschreven.
In alle denkbare toekomsten zullen er veel verschillende soorten regimes zijn. Tirannie en anarchie zullen net zo vaak voorkomen als liberale en illiberale democratie; etnisch nationalisme zal een blijvende kracht zijn, terwijl clanloyaliteiten en onderlinge haat in sommige landen politiek belangrijker zullen worden dan nationaliteit; de geopolitieke strijd zal verhevigen, de oorlog zal muteren in nieuwe en hybride vormen, en de imperiale macht zal zichzelf in nieuwe vormen heruitvinden; de religie zal een bepalende factor zijn bij de opkomst en ondergang van staten. Er zullen veel culturen en levenswijzen zijn, die voortdurend veranderen en interacteren, zonder te versmelten tot iets wat een universele beschaving kan worden genoemd.
Als waarden als vrijheid en tolerantie willen overleven, is dít de wereld waarin zij dat zullen moeten doen. De omgang daarmee vereist een realistische denkwijze waartoe de liberale geest zoals die vandaag de dag bestaat niet in staat is. Maar het heersende liberalisme geeft zijn aanhangers iets wat het realistische denken niet kan bieden – een verhaal, of een mythe, waarmee de toekomst van de mensheid kan worden vormgegeven. Nu het wordt geconfronteerd met een steeds wanordelijker wordende wereld is het grootste gevaar voor het Westen gelegen in het ongegronde geloof dat de geschiedenis aan zijn kant staat.
De Britse filosoof en schrijver John Gray publiceerde onder andere False Dawn: The Delusions of Global Capitalism (1998), Al Qaeda and What it Means to be Modern (20013) en Black Mass: Apocalyptic Religion and the Death of Utopia (2007). Dit essay verscheen oorspronkelijk in Prospect Magazine.
Vertaling: Menno Grootveld
Beeld: (1) Een restant van de Berlijnse Muur. De val van de Muur versterkte het‘democratisch evangelisme (Thierry Tronnel / Corbis / HH). (2) Athanasios Gioumpasis / Getty Images.