De kerken die Pieter Jansz. Saenredam in de Gouden Eeuw schilderde, waren gewijde plekken, maar ze stonden wel vol in het stadsleven. Zijn interieurs zijn vaak drukbevolkt door mensen die hangen, kletsen, uitrusten, hun handelswaar bij zich dragen – alsof het schip van de kerk de kortste looproute was dwars door de stad. En altijd is er dat olijke hondje dat net voor de lens langs scharrelt.

Nu is het ijzingwekkend stil in de kerken. Ook in de Papegaai, een neogotische kerk die als een vluchtheuvel van rust in de Amsterdamse Kalverstraat staat. Buiten staat, behalve de betonnen papegaai waaraan het gebouw zijn naam ontleent, een bord aan de gevel met de suggestie ‘Een kwartier voor God’. Zelfs de negentiende-eeuwse mozaïeken binnen zinspelen op de manier waarop hectiek en contemplatie elkaar hier treffen: volgens de website van de kerk heeft de ontwerper gekozen voor Maria Magdalena omdat zij ‘de mondaine vrouw symboliseert die in de Kalverstraat aan het winkelen is’.

‘Stad’ is synoniem voor hectiek, en juist daarom heeft de stedeling behoefte aan ruimte voor het langzame. De jongerencultuur heeft dit al gesignaleerd en in een afko gevat: wie tot voor kort last had van fomo (Fear Of Missing Out) kan zich nu verheugen in jomo (Joy Of Missing Out).

In zijn pas verschenen boek Het nieuwe nietsdoen constateert politicoloog Gerhard Hormann dat een doorlopend dieet van drukte ten koste gaat van onze gezondheid. Geen wonder als we inderdaad, zoals hij zegt, gemiddeld vijftien keer per uur op onze smartphone kijken en per nacht anderhalf uur korter slapen dan een generatie geleden. Chronische stress dreigt volgens Hormann het belangrijkste gezondheidsrisico van de 21ste eeuw te worden. Hij is niet de eerste die zich zorgen maakte over een overdaad aan prikkels: in 1903 schreef de Duitse socioloog Georg Simmel in zijn essay Die Grossstädte und das Geistesleben dat overprikkelde stadsbewoners ‘een blasé houding’ riskeerden.

Trager gaat het stadsleven niet worden, dus zullen we onze eigen oases moeten opzoeken. Christoph Lindner, hoogleraar mediastudies aan de Universiteit van Amsterdam, pleit ervoor in het boek Smart Cities and Slowness dat juist smart cities die van technologie doordesemd zijn, behoefte hebben aan ‘slow-spots’ als alternatieven voor ‘the city of speed and flash’. In ons denken over de toekomst van steden moeten we, volgens hem, explicieter dan nu de mogelijkheden van en de noodzaak voor vertraging onderzoeken ‘for deceleration, detour, delay, interruptions, inertia, stoppage, immobility and more’. Smart en slow sluiten elkaar niet uit, sterker nog, technologie kan volgens Lindner juist worden ingezet om in deze cultuur van snelheid en hypermobiliteit vertraging te bereiken.

En inderdaad: nog voordat wij deze nieuwe behoefte aan slow-spots onder woorden hebben kunnen brengen is er al een app voor ontwikkeld. Stereopublic bijvoorbeeld gidst gebruikers door de stad aan de hand van het lawaai, of het gebrek daaraan. Terwijl je door de stad loopt kun je met deze quiet-seeking tool je favoriete stilteplekken op de kaart markeren (geotaggen), desgewenst met foto en geluidsopname, en er ook een stemming aan toekennen. Dat levert een interactieve kaart op van de vredigste plekken in de stad.

Twee Nederlandse creatieve bureaus, Venour en Kakhiel, hebben Google Naps gelanceerd, een app die je locatie op je smartphone afleest en een Google Maps-kaartje toont met plekken waar je een dutje kunt doen. In Amsterdam zijn het vooral grasvelden en bankjes, soms met een aanbeveling als ‘het mooiste uitzicht als je wakker wordt’ of ‘gratis wifi!’ Voor als je verkwikt weer wakker wordt en meteen je mail moet checken.

Je kunt in een snelle stad een trage ervaring hebben, maar ook de stad zelf kan slow zijn. Het blad High Life van British Airways publiceerde onlangs een overzicht van de acht snelste en de acht traagste steden in de wereld. Nederland komt erin voor, met Amsterdam – maar dan wel als een van de traagste. Niet alleen omdat we veel fietsen, maar – minder vleiend – omdat de bediening in de horeca zo sloom is. Nog voordat je in Amsterdam een kop koffie hebt kunnen bestellen ben je in snelle steden als Tokio allang weer de deur uit.

Voor designcriticus Lucas Verweij is het aantrekkelijke van Berlijn, waar hij sinds een aantal jaren woont, de traagheid: er verandert weinig. ‘Als ik voor kinderbijslag in de rij moet zitten, zit ik niet in een fris ontworpen wachtkamer, maar in gangen waar al generaties zich ergerden aan de bureaucratie’, schreef hij. ‘De diensters hebben geen nieuw, vriendelijkheid uitstralend, tenue aan, maar een klof, dat gebruikssporen draagt. Wanneer zag u in Nederland voor het laatst een versleten uniform? Een uitgestorven beeld, omdat organisaties te vaak van kleding en huisstijl wisselen als gevolg van fusies, nieuwe ontwerpers en nieuwe managers.’

Maar dat is het eigen interne Berlijnse verhaal. Tegelijkertijd trekt de stad een sprint om het snel groeiende toerisme (acht procent per jaar erbij) te accommoderen. Deze maand nog gaat het grootste winkelcentrum van Duitsland open aan Berlijns Leipziger Platz en er komen dit jaar tien nieuwe hotels bij. Niks slow.

De economische crisis van de afgelopen zes jaar heeft op een heel letterlijke manier de stadsontwikkeling vertraagd, zelfs tot stilstand gebracht. Er was geen geld meer om op de oude vertrouwde voet hele plakken nieuwe stad met duizenden woningen uit te rollen, zoals de Vinex-wijken uit de jaren negentig. Woningcorporaties kwamen in het nauw, gemeenten kregen minder geld van het rijk en kregen hun grond niet verkocht, projectontwikkelaars kregen de begrotingen niet rond. Zelfs als er woningen werden gebouwd konden aspirant kopers geen hypotheek krijgen, want ook de banken zaten – zitten – op hun geld.

Behalve het geld was er nog iets anders verdwenen: het vertrouwen in de traditionele grootschalige blauwdrukplanning van bovenaf. Als er al wordt gebouwd gaat dat in kleine tranches en plukken: een project in collectief particulier opdrachtgeverschap, vervangende nieuwbouw in één straat in een negentiende-eeuwse wijk, hergebruik van een oude fabriek.

‘De tijd is voorbij dat we met oogkleppen op alleen maar deden wat we altijd gewend waren te doen’

Maar de trage jaren waren wel ergens goed voor, vinden betrokkenen. ‘Ondanks, of misschien juist dankzij de crisis zijn dit spannende en energieke tijden’, zegt projectontwikkelaar Edwin Oostmeijer. ‘Alles staat ter discussie en iedereen moet het wiel opnieuw uitvinden. De tijd is voorbij dat we met oogkleppen op alleen maar deden wat we altijd gewend waren te doen. In Nederland ging het altijd over grote aantallen en anonieme gebruikers: we bouwden voor een of andere anonieme veronderstelde behoefte, niet voor echte mensen.’

Oostmeijer was dit jaar lid van de redactie van het Architectuurjaarboek. Daarin staan wel diverse woningbouwprojecten, maar allemaal klein, van zeven tot hooguit ruim dertig woningen. Is het geen verlies dat de steden nu kruimelgewijs worden ontwikkeld? Nederland is immers beroemd geworden met zijn samenhangende planning en stedelijke ‘ensembles’ als het Plan-Zuid van Berlage en de grachtengordel. ‘Nee’, zegt hij. ‘Door op kleine schaal te ontwikkelen en te bouwen zijn we flexibeler en kunnen we beter de plannen aanpassen aan veranderende wensen.’

Hij noemt als voorbeeld de veel te starre plannen die ooit zijn bedacht voor ‘de strip’ in de nieuwe wijk Overhoeks in Amsterdam-Noord. ‘Er was een plan van één grote ontwikkelaar die sterarchitecten voor zeven kavels plinten en torens tot op de laatste deurklink had laten uitwerken. Alles zat aan elkaar vastgeplakt, zo log als een dinosaurus. Wie daar moest komen wonen en werken, wist niemand. Het is natuurlijk beter om uit te gaan van een werkelijke vraag die morgen anders kan zijn dan vandaag. Vroeger moest alles in één keer worden gebouwd. Als dan het ene niet van de grond komt, zakt al het andere in één keer door z’n hoeven. Dan is slow urbanism een beter model.’

De blog Ruimtevolk beschrijft het project ZaanIJ als een voorbeeld van slow urbanism: geen eindbeeld, geen eindplanning. Het gebied loopt van Westknollendam in het noorden van Zaanstad tot aan het Zeeburgereiland in Amsterdam, en herbergt nu al veel creatieve bedrijven als Vanilia, mtv en idtv. Er is volgens de gemeente ruimte voor ruim veertigduizend woningen en twintigduizend arbeidsplaatsen, maar dat wordt niet allemaal in één keer gepland. Het mag groeien. ‘Hier is een ontwikkeling gaande die de betrokken overheden “slechts” ondersteunen, stimuleren dan wel afremmen. En die dus nooit af of compleet zal zijn.’

Dat klinkt alsof het vanzelf gaat, maar voor een Nederlandse gemeente is het plannen een tweede natuur. Niets plannen gaat daartegenin. Gemeenten worstelen dan ook met hun nieuwe post-crisis rol. Te veel sturen is niet van deze tijd, maar de druk op de populaire steden neemt toe en de boel op z’n beloop laten kan ook niet. In tijden van onzekerheid kijkt Nederland weer naar de overheid.

‘Naarmate de stad zich in kleinere stukken ontwikkelt, is er meer behoefte aan grote lijnen van de gemeente om de continuïteit te waarborgen’, zegt Errik Buursink, planoloog bij de Dienst Ruimtelijke Ordening van Amsterdam. ‘Aan de ene kant maken we door de crisis een slow tijd mee, aan de andere kant is de stad populair en komen er zo’n duizend mensen per maand bij en is er een grote vraag naar woonruimte. De gemeente moet in staat zijn om allerlei verschillende soorten bouwers te faciliteren. Dat is zeker een breuk met hoe het de afgelopen honderd jaar is gegaan, en het is een kans om het traditionele model van stadsontwikkeling te herzien.’

Buursink voorziet dat de stadsontwikkeling teruggaat naar de praktijk van de negentiende eeuw. Als voorbeeld noemt hij het Amsterdamse Plan-Kalff, dat in de uitbreiding met een gordel rond de binnenstad voorzag met buurten als Oosterpark en de Pijp. ‘Het was niet een stedenbouwkundig plan zoals we dat nu maken, maar eerder een pragmatische richtlijn voor investeringen.’ Is dat niet een beetje weinig voor een bevlogen planoloog? ‘Zeker niet. We hebben wel degelijk hoge ambities: levendige straten, mooie parken en een harmonieus stadsbeeld. En de wijken in Plan-Kalff zijn zeer succesvol. De stad zal gevarieerder worden dan voorheen.’

Die variatie ziet projectontwikkelaar Oostmeijer graag komen, maar hij betwijfelt of de gemeente al de grote lijn te pakken heeft. ‘Ik mis nog steeds het grotere plaatje. Duizend mensen per maand erbij, die anders willen werken en wonen… De overheid moet daar een visie op hebben. Het slaat mij nu te veel door naar: u roept, wij draaien.’


Stadsleven

Journalist Tracy Metz leidt, in samenwerking met De Groene Amsterdammer en filminstituut Eye, de maandelijkse live talkshow Stadsleven. Op maandag 26 mei is het thema ‘Slow City’ met onder andere een video-interview met internetcriticus Evgeny Morozov, cineast/schrijver Peter Delpeut, stedenbouwkundige Wouter Veldhuis van MUST, TWA Architecten, projectontwikkelaar Edwin Oostmeijer en planoloog Errik Buursink.

Maandag 26 mei, 20.00 uur, People’s Place, Stadhouderskade 5, Amsterdam.

Zie de website van Stadsleven Amsterdam.

Beeld: Amsterdam-Noord, IJpromenade in de stadswijk Overhoeks (Mariëtte Carstens/HH)