Het linkerraampje van het voertuig blijkt te zijn ingeslagen en mijn autoradio is verdwenen. Lekker rustig, verzucht ik en ik besluit voortaan, onderweg naar mijn clienten, zelf voor mijn vertier te zorgen, fluitend of zingend. Naarmate het vehikel op snelheid komt begint het wat te tochten. Maar ik doe mijn kraag omhoog en geniet van het gezonde briesje.
Op de A1 kom ik al gauw in een file terecht, kilometers lang. Nu heb ik eindelijk tijd om te mediteren. Eenmaal op de plaats van bestemming gekomen zoek ik twintig minuten lang naar een parkeerplaats. Zoeken blijft toch altijd een avontuur. Ik ben bijna teleurgesteld als ik een plekje vind.
De lift blijkt defect te zijn. Maar trappenlopen is goed voor hart en bloedvaten. Tevreden over mijn conditie kom ik eindelijk aan op de twaalfde verdieping. De deur van het kantoor staat open. Mijn client ligt onder zijn bureau in een plas bloed. Hij blijkt zijn polsen te hebben doorgesneden. Met zijn laatste krachten fluistert hij: ‘Deurwaarder, is er een leven na de dood?’ Ik antwoord: ‘Ongetwijfeld, meneer, maar u moet er wel iets voor doen. Het parool is positief denken.’