
Katja Boetratsjkova (47) heeft heel hard werk nodig. Ze woont in Kotel, een stadje in Centraal-Bulgarije dat de twijfelachtige eer heeft het armste van het land en dus van de Europese Unie te zijn. Haar zelfgebouwde huisje staat op een winderig grasveld. Om de wind buiten te houden heeft ze plastic zakjes in de gaten tussen de bakstenen van haar binnenmuur gefrommeld. In de kamer van vier bij vier staan een houtkachel annex kookplaat, een tafeltje, drie stoelen, een tv en twee bedden, van Boetratsjkova en haar dochter van negentien. Haar zoon van 23 woont nergens en overal. ‘Die doet wat hij wil.’
Boetratsjkova – zwart lang haar in een strakke knot, glimmend roestbruin jasje op trainingsbroek – leeft, zegt ze, voor haar dochter. Het meisje lijdt sinds zes jaar aan een hersenziekte en heeft problemen met haar benen. ‘Ze heeft zo’n pijn. Gisteren huilde ze weer aan tafel.’ Twee keer per jaar moeten ze op en neer naar een gespecialiseerd ziekenhuis in Sofia, vierhonderd kilometer verderop. ‘Soms hebben we geen geld voor de reis.’ En het meisje heeft zeker twee maal per jaar medicijnen nodig; vijfhonderd leva (250 euro) voor een kuur. Ze laat een tube zien met injectievloeistof. ‘Die komt uit Oostenrijk, het helpt goed, maar de verzekering betaalt niets.’ Ze krijgt wat geld van vermogende bekenden en sloot een lening af.
Boetratsjkova heeft geen werk. Negentien jaar lang werkte ze als naaister in de plaatselijke textielfabriek. Totdat in het rauwe kapitalisme van de jaren negentig de staatsfabriek op slot ging en ze op straat stond. Ze gaat elke maand naar het arbeidsbureau. ‘Altijd zeggen ze: er is geen werk.’ Een werklozenuitkering krijgt ze niet. Ze woont dan wel alleen, maar officieel is ze nog getrouwd en dus moet ook haar man regelmatig een handtekening komen zetten op het arbeidsbureau. En dat vertikt hij. Ze maakt een wegwerpgebaar: ‘Die alcoholist. Ik zou moeten scheiden’, mompelt ze. Maar ook dat kost een paar honderd leva.
Ze leeft nu van de verkoop van hout, dat ze zelf kapt in de bossen rondom Kotel. Ze trekt haar schouders krom. ‘Ik draag het hout op mijn rug vanuit de heuvels naar beneden.’ En verder plukt ze kruiden en in de herfst paddenstoelen, ook voor de verkoop. Haar moeder, die in een krot achter haar woont, krijgt 140 leva (zeventig euro) aan pensioengeld. Haar broer, die aan de overkant woont, is ook werkloos maar krijgt wel bijstand. ‘We helpen elkaar waar het kan.’ Van haar moeder tapt ze elektriciteit af.
Ze overweegt om naar het buitenland te gaan. Niet omdat ze graag wil – ‘Ik blijf liever hier bij mijn meisje’ – maar omdat ze geen andere uitweg ziet. Misschien naar Italië, want daar woont een zus van haar. Of naar Engeland. Of Nederland, hoewel ze daar geen best beeld van heeft. Ze wijst met haar hand naar achteren, waar de stad Sliven ligt: een beruchte bron van prostituees in Nederland. ‘Ik hoor het wel, hoor, over die meisjes hier, die bij jullie achter het raam hebben gezeten.’
‘Za tsjoesbina’ – naar het buitenland – is een soort mantra in Bulgarije. Aan wie je het ook vraagt, er is altijd wel iemand die weggaat of weg wil. Sinds de val van het communisme zijn al meer dan 750.000 – volgens sommigen een miljoen – Bulgaren vertrokken, en er staan meer Bulgaren te trappelen. Zeker 37 procent van de Bulgaren wil naar het buitenland, zo bleek uit een onderzoek dat werd gedaan in opdracht van de Bulgaarse socialisten in het Europees Parlement en waarvan de resultaten in juli verschenen. De redenen: diepe armoede en werkloosheid. De gemiddelde werkloosheid is nu twaalf procent, maar vooral op het Bulgaarse platteland kan die oplopen tot negentig procent. Soms hebben hele dorpen geen werk. Daar wonen alleen ouden van dagen die teren op hun pensioentje, melk van de geit en groente uit de moestuin. Plus straatarme Bulgaren – veelal Roma – die leven van de bossen en de velden, of de bijstand. Het is wat Krassen Stantsjev, econoom en directeur van het invloedrijke Instituut voor Markt Economie (ime) in Sofia, betreft een van de grootste problemen in Bulgarije. ‘Er is werk in Bulgarije’, zegt hij. ‘Onder hoger opgeleiden is de werkloosheid slechts drie procent. Maar er zijn geen banen voor lager opgeleiden.’
De werkloosheid in de provincie heeft een domino-effect: vanwege de armoede en ontvolking trekken degenen die wel werk hebben, vooral in de overheidssector, ook weg. Artsen, leraren, politieagenten: ze moeten hun werk voor steeds minder mensen doen, in dorpen waar dikwijls niet eens een levensmiddelenwinkel is, en voor een hongerloontje van vaak niet meer dan vijfhonderd leva. Die ambtenaren zoeken een andere baan in Sofia of andere grote steden. Of gaan naar het buitenland. Beter schoonmaken in Italië dan les geven aan tien kinderen in een dorp waar alle kwaliteit van leven aan het verdwijnen is.
Die uittocht is voor anderen op hun beurt ook weer een reden om de biezen te willen pakken. Radostin Kozmanov (30) – een atletische, blonde jongen – serveert in een van de weinige goedlopende restaurants van Kotel. Hij heeft een vrouw en een zoontje van zes jaar. Kozmanov werkt vaak tot in de late avonduren en regelmatig zes dagen per week. Hij verdient per maand 450 leva. Zijn vrouw heeft een baan als kokkin in een tehuis voor gehandicapte kinderen en verdient evenveel. Het is niet genoeg. ‘Kleren, voeding, school. Ik kom niet uit.’ Al verschillende keren moest hij her en der lenen. Zijn schoonmoeder woont in Sofia, daar zouden ze eventueel bij in kunnen trekken. Maar dan moeten ze met z’n allen in haar kleine appartementje wonen. ‘Huren is te duur in Sofia.’ Liever wil hij naar het buitenland. Hij wil zijn zoon een betere toekomst geven. In Kotel is het onderwijs bar slecht: ‘Zijn lerares zit alleen maar te roken.’ Bovendien aast iedereen op die enkele baan die er nog wel is. ‘Wat als ik morgen ontslagen word?’
Het rommelt flink in het Balkanland. Sinds het voorjaar wordt er gedemonstreerd: tegen de hoge energieprijzen, de werkloosheid, tegen de socialistische regering die corrupt zou zijn, en tegen de verstrengeling van steenrijke zakenlieden en de politiek. Veel Bulgaren hebben het gevoel in een land te wonen dat wat democratie betreft achteruit holt. ‘Ik voel me emigrant in mijn eigen land’, schrijft een Bulgaarse blogster in kwaliteitskrant Kapital. ‘Alsof er twee Bulgarijes zijn, één waar ik en mijn vrienden deel van uitmaken. En het andere waar de domheid, de xenofobie, de kitsch en het geld heersen en datgene waar ik voor sta niet gewaardeerd wordt.’
Het zijn woorden waar Feliks Kozjoegarov (47) zich in kan vinden. Kozjoegarov – een kleine, onopvallende man met bril – woont met zijn vrouw en zoon van achttien in Ljoelin, een van de meest deerlijke wijken van Sofia, een labyrint van honderden grijze betonblokken. Kozjoegarov werkt al zo’n twintig jaar als internist in een staatsziekenhuis. Maar hij heeft er genoeg van. Hij wil – met vrouw en kind – weg. Zijn salaris is ridicuul laag – zelfs met extra uren komt hij maandelijks niet boven de achthonderd leva uit. Samen met de inkomsten van zijn vrouw, die op Airport Sofia werkt als grondstewardess, redden ze het financieel wel. Wat hem meer frustreert is het totale gebrek aan waardering voor zijn beroep. Keer op keer wordt er beknibbeld op de toch al wankele gezondheidszorg. ‘Doordat er in de gezondheidskas te weinig geld zit, moeten artsen op tachtig procent draaien. Hoe kun je nu een behandeling voor tachtig procent doen?’ Hij wil, zo zegt hij, naar België of Nederland, met een voorkeur voor Nederland, al is hij er nog nooit geweest. Onlangs zag hij een reportage over een Nederlands ziekenhuis. ‘Een sprookje.’
De uittochtvan al die Bulgaren is desastreus voor de achterblijvers. Van de 7,3 miljoen mensen die nu in Bulgarije wonen, zullen er in 2050 slechts vijf miljoen over zijn. En daarvan is slechts de helft in de leeftijd dat hij of zij kan werken. Deze afkalving van de actieve beroepsbevolking gaat rapper dan in enig ander land in de wereld, zo meldt een rapport van de Wereldbank uit oktober. De redenen: een laag geboortecijfer, een hoge kindersterfte (de op twee na hoogste van de EU), een forse vergrijzing – naar verwachting zal over 37 jaar één op de drie Bulgaren ouder zijn dan 65 – maar bovenal een spectaculaire emigratie. Want het zijn vooral mannen en vrouwen in de meest actieve leeftijd van hun leven die weggaan. De statistische dienst van de Europese Unie Eurostat becijferde dat er per jaar zeker tienduizend Bulgaren netto emigreren. Die is het land definitief kwijt.
Als het tij niet keert, moet een almaar slinkende beroepsbevolking de grote non-productieve rest opvangen. En dat zal leiden tot een lagere economische groei, een hogere druk op de gezondheidssector en nóg lagere levensstandaarden, aldus het Wereldbank-rapport. Het zijn griezelige prognoses voor het armste land van de EU, waar nu al een derde van de bevolking zich onder of rond de armoedegrens beweegt.
De Wereldbank adviseert de Bulgaarse regering om te investeren in meer productie en het scheppen van banen voor ouderen en Roma. Ook investeren in de integratie van immigranten zet zoden aan de dijk. Maar Bulgaarse politici toonden tot nu toe weinig visie op deze zeer complexe problemen. Er wordt regelmatig een halfslachtige poging gedaan om de pensioenleeftijd op te trekken. Maar dat stuit op een muur van verontwaardiging van die miljoenen gepensioneerden die nu toch al vaak niet meer dan tweehonderd leva aan pensioen krijgen. Projecten om Roma te integreren slagen nauwelijks. En liggen politiek gevoelig. Bij projecten voor Roma roepen Bulgaarse nationalisten – een groeiende factor – onmiddellijk dat Roma worden voorgetrokken.

Een even precair onderwerp is de integratie van nieuwe immigranten. Er zijn er veel meer dan tien jaar geleden, maar Bulgarije weet er niet goed raad mee. Op dit moment komen er duizenden vluchtelingen uit Syrië Bulgarije binnen. Wijze Bulgaren zien dat die zouden kunnen bijdragen aan de demografische problemen, maar het huidige kabinet heeft geen boodschap aan dit soort langetermijnadviezen. Op dit moment kan de overheid de immigranten niet eens van een fatsoenlijke slaapplek voorzien. Bovendien moet de regering ook hier rekening houden met nationalistische Bulgaren en hun politieke souffleurs, die zich afvragen wat het doodarme Bulgarije moet met al die armoedzaaiers die uit dezelfde trog willen eten.
De enige werkelijke oplossing is het rigoureus keren van de emigratiegolf. De Wereldbank komt ook tot die slotsom: ‘De meest effectieve manier om het slinken van de beroepsbevolking tegen te gaan is het tot staan brengen van de emigratie.’ Al staat deze conclusie wel ergens weggemoffeld in het rapport. Het is immers een weinig realistische oplossing: in de Europese Unie anno 2013 kun je mensen niet verbieden weg te gaan.
Je kunt wel proberen ze terug te halen, en dat hebben diverse regeringen ook geprobeerd. Zo verscheen in 2009 een speciale minister zonder portefeuille die verantwoordelijk was voor de ‘Bulgaren in het buitenland’. Deze nationalistische historicus ging enthousiast op zoek naar inwoners met Bulgaarse wortels in landen als Oekraïne, Moldavië en Macedonië, dat volgens veel Bulgaren eigenlijk deel uitmaakt van Bulgarije. Dat leverde wel wat ‘nieuwe’ Bulgaren op, maar ook een onbehaaglijk bijproduct: sinds de toetreding tot de EU gebruiken gewiekste Macedoniërs hun Bulgaarse paspoort als entreekaartje voor de EU.
Ook de laatste regering maakte diverse actieplannen om Bulgaren terug te laten gaan. Agentschappen van het ministerie van Buitenlandse Zaken organiseren informatiecampagnes over mogelijke banen in het vaderland in Spanje, Groot-Brittannië en Griekenland waar van oudsher de meeste Bulgaren werken. En er zijn om de zoveel tijd festivals met de titel ‘Ik ben een Bulgaar’ waar de cultuur en geschiedenis van Bulgarije worden gevierd. De nadruk ligt daarbij op de terugkeer van jonge hoogopgeleide mensen. Te ondoordacht, meent econoom Stantsjev: ‘De nadruk ligt op het terughalen van jonge hoogopgeleide Bulgaren. Terwijl op de lange termijn ook laaggeschoolde werkers nodig zijn.’
Maar misschien komt het water nog niet genoeg tot aan de lippen. Emigratie heeft per slot van rekening ook voordelen. Bulgaarse emigranten maken namelijk bakken geld over naar familie in het vaderland, de zogenaamde remittances. Die bedroegen 774 miljoen in 2011. ‘Dat is vier à vijf procent van het bbp, meer dan alle buitenlandse investeringen bij elkaar’, aldus Stantsjev. Daarmee krikken die emigratiegelden de levensstandaard van de familieleden op, waardoor ze zorgen voor een heropleving van lokale economieën. Hij grijnst: ‘Kijk maar rond. Op sommige plekken zijn halve dorpen uit de grond gestampt met geld uit het buitenland. Vijftien procent van de woningen in Sofia is met buitenlands geld gebouwd.’ Het kan best zo zijn, meent hij, dat deze macro-economische effecten ervoor zorgen dat een echte aanpak van de onderliggende problemen van emigratie wordt vertraagd.
er komen meer Bulgaren terug naar hun vaderland. Volgens een emigratierapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (oeso) uit (2012) zouden dat er in 2010 23.800 zijn. Het is bij lange na niet voldoende om van de vette min in de netto immigratie een plus te maken, maar het biedt perspectieven. Vooral omdat een aanzienlijk deel van de terugkomers jong is en hoger opgeleid. Ze komen weer thuis om bij familie te zijn, zo blijkt uit een kwalitatieve studie uit 2012, gefinancierd door onder meer het Amerikaanse German Marshall-fonds. Of ‘om Bulgarije op te bouwen’.
Dit geeft hoop, meent Tichomir Bezlov van het Instituut voor Democratische Studies in Sofia. ‘Die jongeren zagen in het meer democratische Westen hoe ze daar problemen oplossen. Ze willen dat in Bulgarije evenzo.’ Tal van idealistische jonge Bulgaren lopen nu mee in de protesten tegen de huidige regering. Maar na meer dan een half jaar is die nog steeds niet gevallen. ‘Als alle weldenkende Bulgaren nu eens niet naar het buitenland emigreerden’, sneert een blogger gefrustreerd op zijn website. ‘Dan waren we nu met zo velen dat die regering zeker om was. Misschien was die er dan zelfs niet geweest.’
Monika Ivanova (19) heeft daar geen boodschap aan. De scholiere – nu even serveerster – nipt aan haar koffie op een terras in Sofia. Ivanova – energiek, snel en intelligent – heeft het gehad met Bulgarije: ‘Het is een zooitje hier.’ Ze sympathiseert met de demonstranten, maar vreest dat er niets fundamenteels gaat veranderen als de regering is gevallen. ‘Voor jonge mensen is er geen toekomst in dit land.’ Ze wil een studie aan de filmacademie volgen, het liefst in Nederland. ‘Omdat het collegegeld niet zo hoog is, de samenleving tolerant is en het onderwijs van hoog niveau.’ Ze heeft het van horen zeggen. Geweest is ze er nog nooit.
Uit een rondgang van de Bulgaarse krant Presa blijkt dat meer dan de helft van de middelbare scholieren uit Sofia naar ‘tsjoesbina’ wil. En als ze zelf niet willen, dan wel hun ouders. Sommige ouders zouden zelfs hun huis verkopen om hun kroost in het buitenland te laten studeren. ‘Tja’, zegt econoom Stantsjev, wiens dochter in Londen studeerde en daar nu ook werkt. ‘Je kunt mensen niet verwijten dat ze een beter leven willen voor zichzelf of hun kinderen.’
Ook laaggeschoolde Bulgaren komen de laatste jaren in groteren getale terug. Maar hun drijfveren zijn minder behaaglijk. Voor de crisis zochten de meesten werk in Griekenland, Spanje en Groot-Brittannië, maar daar droogt het werk op. Het is beter thuis armoe lijden dan over de grens, zo blijkt uit het International Migration Outlook Report 2012 van de oeso. Desondanks willen ze zo rap mogelijk weer weg. Serveerder Radostin Kozmanov vertrok in 2009 naar Spanje. ‘Een vriend die daar al tien jaar woonde, belde op: “Er is hier werk: mandarijnen plukken, sinaasappels, paprika’s.”’ Kozmanov kwam in een ploeg van tien man terecht. Na een tijd bleek dat ze te langzaam plukten – ‘ja, ik had dat nog nooit gedaan’ – en dat Marokkanen het werk twee keer goedkoper en beter deden. Zijn ‘vriend’ ging failliet en Kozmanov stond – platzak – op straat. ‘Gelukkig gaf een verre neef van mij, die daar ook woonde, me geld, zodat ik terug kon naar Bulgarije.’
Nu wacht hij het moment af dat hij arbeid vindt of aangeboden krijgt. ‘Illegaal of legaal, dat maakt niet uit. Als het maar fatsoenlijk verdient en ik de garantie heb dat ik niet na een paar maanden zonder geld op straat sta.’ Naar Spanje gaat hij niet meer. Het zal wel Duitsland of Groot-Brittannië worden.
Cirkelmigranten worden ze ook wel genoemd: mensen die af en toe weer teruggaan naar hun vaderland om daarna weer te vertrekken naar plekken waar werk is. Voor Bulgaren hangt die plek vooral af van de vrazki – contacten – die ze er hebben, want zoals alles in Bulgarije regel je ook je werk in het buitenland via bekenden, vrienden of familieleden die er al zitten en een en ander kunnen regelen. Veel van die ‘cirkelmigranten’ hebben een partner in Bulgarije, en kinderen, die ze meestal niet kunnen meenemen. Die blijven daarom achter bij opa en oma, of zijn ze alleen. ‘Skype-ouders’ noemen de Bulgaarse media deze ouders.
Volgens het oeso-rapport zijn er zeker zo’n driehonderdduizend Bulgaren die leven van ‘werkreisjes’, zoals ze in Nederland vaak badinerend worden genoemd. Voornamelijk in de zomermaanden werken ze in de kassen of op het land. In de winter zitten ze thuis.
Nadja Pavlova (49) kent ze wel, die Bulgaren. Pavlova – een ferme Roma-vrouw – woont in Koprinka, een klein dorpje in de buurt van de beroemde Bulgaarse rozenvallei. De rozenolie-industrie is een van de weinige in Bulgarije die de overgang van communisme naar ‘de democratie’ zonder grove kleerscheuren doorliep. In mei en juni, als de rozen uitgebloeid zijn, moet er snel en veel geplukt worden. Dat wordt vooral door Roma gedaan. ‘Loodzwaar werk is het’, zegt Pavlova, die samen met haar man een ploeg van Roma leidt bij de rozenpluk. ‘Je moet midden in de nacht op, als het koud en vochtig is. De grond is nat en je staat vaak met je laarzen in de modder. Dan komt de zon op, en wordt het snel heel heet. De manden en zakken met rozen zijn loodzwaar om te dragen.’ Het is haar taak om de arbeiders aan te sporen door te werken. Niet gemakkelijk, maar ze verdient er een gegarandeerd loon mee.
Helaas is dat maar voor een paar maanden. Daarna plukt ze kersen, en rond november haalt ze walnoten op bij Roma in de machala, zoals traditioneel de Roma-wijkjes aan de rand van dorpen of stadjes worden genoemd. En ze is ‘otgovornik’, een soort dorpsoudste die de boel in de gaten houdt, voor zowel de Roma in de machala als de Bulgaarse politie. Die klopt bij haar aan als iemand wat gestolen heeft of vermist is. ‘Daar verdien ik tien of twintig leva mee’, zegt ze. Toch is het in de winter sappelen, want dan biedt het land enkel sneeuw. Ze wrijft over haar buik: ‘honger’. Haar halve familie is inmiddels al weg. Haar zus is barvrouw in Griekenland, een broer zit in de bouw in Duitsland, andere familieleden werken in Cyprus. Wat ‘heel verre neven’ zitten nu in Nederland. ‘Ze plukken aardbeien, geloof ik.’
Zelf wil ze niet weg. Ze heeft een goed onderhouden huis, een auto, een lieve man en een zoontje van zes. ‘Ik houd van Bulgarije. Van het goede ren je niet weg’, citeert ze een Bulgaarse uitdrukking. Toch meldt ze zich twee weken later. Of die Nederlandse journaliste niet wat legaal werk kan regelen in Nederland, in ieder geval voor de wintermaanden. Vooralsnog voor een paar familieleden.
Beeld: Alessandro Digaetano/Polaris/HH
Beeld: Dallas en John Heaton/Corbis/HH