Iedere Frankrijk-ganger is ermee bekend. Elke gemeente heeft er een of zelfs verscheidene, op het dorpsplein, voor de mairie of tegenover de kerk. De meeste monuments aux morts stammen uit de periode van na de Eerste Wereldoorlog. Sommige dateren uit de oorlog van 1870-1871. Vaak zijn de namen van de gesneuvelden uit de Tweede Wereldoorlog eraan toegevoegd. De laatste jaren worden steeds vaker ook de namen bijgeplaatst van soldaten die tijdens de dekolonisatie-oorlogen zijn gedood.
Sneuvelen voor het vaderland, het gebeurde in Frankrijk veel en vaak. Meer dan welk Europees land ook was Frankrijk in de afgelopen 150 jaar in tal van conflicten verwikkeld. In Frankrijk in oorlog, 1870-1962: De meest dramatische eeuw uit de Franse geschiedenis beschrijft Henk Wesseling de belangrijkste gebeurtenissen uit deze vele Franse oorlogen, verklaart hij hun ontstaan en analyseert hij de betekenis en de verwerking ervan. Achtereenvolgens komen de Frans-Duitse crisis van 1870-1871, de koloniale veroveringen in Afrika en Azië in de negentiende eeuw, de Eerste en Tweede Wereldoorlog en, ten slotte, de dekolonisatieconflicten in Azië en Afrika na 1945 aan bod. Aldus verschaft de emeritus hoogleraar algemene geschiedenis aan de Universiteit Leiden inzicht in de permanentie van oorlog en oorlogsdreiging en onderstreept hij de invloed van deze geschiedenis op de hedendaagse Franse politiek en maatschappij.
Hij heeft voor de periode 1870-1962 gekozen omdat dit tijdvak in zijn ogen de meest dramatische eeuw uit de Franse geschiedenis is. Voor de moderne tijd is dat aannemelijk. Maar Frankrijk kent een lange geschiedenis waarin wel meer traumatische periodes kunnen worden onderscheiden. De veertiende en vijftiende eeuw werden getekend door pestepidemieën en een langdurig en ingrijpend conflict met Engeland. Op z’n minst net zo dramatisch. Maar terwijl de Honderdjarige Oorlog (1347-1453) samenvalt met een natiestaat in opbouw bestrijkt Wesselings periodisering vooral een grootmacht in verval.
Frankrijk in oorlog is rijk aan dramatische gebeurtenissen. Zoals de val van Sedan in 1870, waarbij Napoleon III gevangen werd genomen door Bismarck en die de ineenstorting van het Tweede Keizerrijk inluidde. En wat te denken van de slag bij Verdun waar Franse en Duitse legers in 1916 maandenlang op elkaar inbeukten zonder noemenswaardige terreinwinst te boeken terwijl honderdduizenden het leven lieten? Of de ineenstorting van de Derde Republiek in mei-juni 1940, toen de Duitse Blitz door de Noord-Franse linies sneed en miljoenen burgers op de vlucht sloegen richting zuiden? Om maar niet te spreken over de smadelijke nederlaag van het beroepsleger in Indochina tegen de Vietminh aangevoerd door generaal Giap, een drama dat zich in de vallei van Dien Bien Phu in mei 1954 voltrok. Ten slotte is er ook nog de chaotische vlucht van circa één miljoen Franse staatsburgers uit Algerije in de zomer van 1962, toen het kroonjuweel uit het voormalige Empire na acht jaar strijd eindelijk onafhankelijkheid verkreeg.
Deze thematiek van Frankrijk in oorlog heeft Wesseling lang met zich meegedragen. In feite zijn hele loopbaan, vanaf zijn promotie. In 1969 verscheen zijn dissertatie Soldaat en krijger over Franse opvattingen over het leger en de oorlog in de periode voor 1914. En in 1991 verscheen Verdeel en heers: De deling van Afrika 1880-1914. In dit standaardwerk over de Europese opdeling van Afrika, inmiddels veelvuldig vertaald en uitgegroeid tot een internationale bestseller, speelt Frankrijk een vooraanstaande rol. Oorlog en geschiedenis zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zoals Wesseling in zijn voorwoord terecht opmerkt.
De diverse oorlogsgeschiedenissen zijn beeldend opgeschreven en rijkelijk versierd met understatements en kwinkslagen. Karakteristiek is eveneens de combinatie van de grote greep en anekdoterie. Tegen het decor van de Eerste Wereldoorlog beschrijft Wesseling de legendarische eetlust van generaal Joffre. Geschiedenis met een knipoog dus, zoals in het geval van Friedrich Engels, die ‘uit marxistisch oogpunt’ in de verovering van Algerije in de negentiende eeuw ‘een belangrijke en gelukkige stap in de vooruitgang van de beschaving’ zag. De kracht van Wesseling schuilt in het levendig combineren van macro- met micro-geschiedenis. Alsof de docent geschiedenis een spannend verhaal vertelt.
Tot zijn strooigoed behoren ook tientallen beroemde en apocriefe uitspraken. Zoals de woorden van generaal Ferdinand Foch die hij aan de vooravond van de slag aan de Marne in september 1914, die de Duitse opmars stuitte, zou hebben uitgesproken: ‘Mijn centrum stort in, mijn rechtervleugel wordt teruggedreven, de situatie is uitstekend. Ik val aan.’ Of de mistige uitspraak van die andere generaal, Charles de Gaulle, in 1958 in Algiers ten overstaan van de pieds noirs: ‘Je vous ai compris.’ Deze woorden vatten de kolonisten op als een teken dat de Gaulle hun wens, Algerije te behouden voor Frankrijk, zou inwilligen. Maar als snel bleek ‘Ik heb u begrepen’ een andere lading te dekken en startte de Gaulle onderhandelingen met de Algerijnse onafhankelijkheidsbeweging.
Veel aandacht gaat uit naar politici en militairen – in Frankrijk overigens vaak een combinatie – die in Wesselings beschrijvingen altijd bijzonder, opmerkelijk en kleurrijk zijn. Frankrijk in oorlog is hiermee in de eerste plaats traditionele geschiedschrijving in optima forma, chronologisch, beschrijvend, over grote mannen in grote conflicten.
Daarnaast is Frankrijk in oorlog meer dan een klassiek verhalende historische monografie. Wesseling probeert aan te knopen bij recentere benaderingen in de geschiedwetenschap, zoals herinnerings- en representatiegeschiedenis. Hij sluit zijn hoofdstukken af met de wijze waarop de Franse staat en natie de verschrikkingen van de talrijke conflicten en oorlogen hebben verinnerlijkt in fictie en non-fictie. De oorlogen en conflicten als lieux de mémoires in de hedendaagse Franse samenleving. De oorlogsmonumenten getuigen ervan. Een dergelijke verdieping ontbreekt echter voor de dekolonisatieperiode. Hier lag een mogelijkheid tot een vergelijking met de manier waarop de Eerste en vooral ook de Tweede Wereldoorlog worden herinnerd en voortleven. Met name de verwerking van de Algerijnse oorlog is een thematiek die de laatste jaren in Frankrijk volop in de aandacht staat.
Een ander punt van kritiek is dat Wesseling de dramatische en traumatische gebeurtenissen te weinig in een groter interpretatief kader plaatst. Waarom was Frankrijk, meer dan enig ander Europees land, voortdurend betrokken bij conflicten in de periode 1870-1962? Is hier sprake van een exception française? De in de epiloog geplaatste opmerking over de Franse zelfopvatting dat Frankrijk geen regionale macht is maar een land met mondiale belangen die beschermd moeten worden, is een mogelijk aanknopingspunt en had nadere uitwerking verdiend. Tot op de dag van vandaag blijft de Vijfde Republiek krampachtig vasthouden aan een historisch missiebesef. Daarin staat het overigens niet alleen, zie de manier waarop de Verenigde Staten in de wereld staan. Frankrijk was en is een natie die de Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen heeft voortgebracht en die sinds de Revolutie van 1789 hoog opgeeft van een universele beschavingsmissie. De vijf oorlogen vanaf 1870, prestigeverlies en verminderde invloed in de wereld hebben dat niet kunnen veranderen. Daarvan getuigen tot op heden de vele interventies in Afrika, de nauwe banden met de Maghreb en de pogingen voortdurend invloed uit te oefenen in het kruitvat van het Midden-Oosten.
Maar Wesselings poging tot een overzichtsgeschiedenis verdient in de eerste plaats complimenten. Hij heeft Frankrijk in oorlog op heel karakteristieke, eigen, wijze voor een breed publiek toegankelijk gemaakt.