Later nam hij een herziene versie op in Drie melodrama’s, dat vrijwel nooit meer verkocht wordt maar door uitgeverij Van Oorschot leverbaar wordt gehouden, samen met die andere onverkoopbare Hermans-titel: De God denkbaar denkbaar de God (door zijn uitgever ook wel De God onverkoopbaar genoemd). Alleen al De leproos van Molokaï is het kopen waard. Bovendien staat Conserve erin, Hermans’ eerste roman. Gerard Reve was door dat boek bezeten en las het elf keer. Het deed hem zelfs twijfelen aan zijn eigen capaciteiten, wat voor Reve een uitzonderlijke gemoedstoestand was.

Het is bijna een cliché geworden dat Hermans zulke goede openingszinnen heeft geschreven. Daardoor wordt over het hoofd gezien dat hij ook aardig wat stroeve, moeizame beginzinnen op zijn naam heeft staan. Om drie voorbeelden te geven: ‘De grote tak, bijna de hele kruin lag ineens onder de boom, zonder dat ik gekraak hoorde’ (Het behouden huis). ‘Het boerderijtje, juister een voormalige boerenarbeiderswoning, min of meer tot buitenhuisje verbouwd, stond te druipen van de regen, die er de hele nacht op geplensd was’ (Onder professoren). ‘De boerenmeid (of -vrouw) had tenslotte niet geprotesteerd toen hij zijn kin op haar schouder liet rusten’ (De tranen der acacia’s). In alle drie de zinnen wordt er meteen een correctie aangebracht. Je zou zeggen: als Hermans een keuze had gemaakt tussen een boerenmeid en een boerenvrouw, dan was de eerste zin beter geweest. Maar tijdens mijn studie Nederlands las ik een artikel waarin een wetenschapper beweerde dat Hermans sommige van zijn beginzinnen expres zo stroef maakte. Hij liet zijn lezer al bij de drempel struikelen, om ’m meteen bij de les te houden.

De leproos van Molokaï begint stroef noch briljant: ‘In de lege bar luchtte hij zijn hart tegen de hofmeester achter de toonbank die zijn vijfde whisky-soda inschonk.’ Hoofdpersoon van de novelle is de misdaadverslaggever James Pendennis. Deze journalist is de Perdiep Ramesar onder de Hermans-personages, het meeste van wat hij schrijft zuigt hij uit zijn duim.

Net als een roman van Kafka (Het proces) of Dostojevski (De dubbelganger) begint De leproos met een voor de hoofdpersoon onbegrijpelijke situatie, die zowel voor hem als voor de lezer ontregelend werkt. Pendennis zit op de boot naar Honolulu en aan boord wordt een moord gepleegd. Hij wil zijn ooggetuigenverslag zo snel mogelijk naar de krant sturen (hij hoeft nu eens níet iets uit zijn duim te zuigen), maar zolang de dader van de moord niet bekend is mag er niemand van het schip. Een priester overtuigt hem om mee te gaan naar Molokaï, ‘een eiland als een vleesetende bloem’, waar de leprozen wonen. Merkwaardig genoeg vindt de kapitein, een Hollander ‘die voortdurend in semi-religieuze romans zat te lezen’, het best dat Pendennis van boord gaat. Inmiddels doen de meeste passagiers onvriendelijk tegen hem, waarmee de suggestie wordt gewekt dat ze denken dat hij de moord heeft gepleegd. Zo begint Hermans’ logicaloze, associatieve nachtmerrie.

Op Molokaï en op twee andere Hawaïaanse eilanden (Hermans had niet lang daarvoor een verhalenbundel van Jack London over Hawaï gelezen) volgen de gebeurtenissen elkaar in razendsnel tempo op. Voor De leproos geldt een beetje hetzelfde als voor sommige Dostojevski-romans: ze wekken de indruk snel (en slordig) geschreven te zijn en ze laten zich daardoor ook snel lézen. De enorme vaart van de vertelling maakt dat je pagina na pagina omslaat, hoe absurd en paranoïde het ook wordt, vol met achtervolgingen, opsluitingen en schietpartijen. Net zoals wanneer je ten prooi bent aan een nachtmerrie waar je niet uit kunt en je wordt voortgejaagd door de bedenksels van je eigen geest. Het is de verdienste van Hermans dat hij zijn lezers in die willoze droomtoestand brengt, waarin niets te gek is. Maar waarom zou je dan dit boek van Hermans lezen als je net zo goed in bed kunt gaan liggen dromen? Omdat weinig mensen zo spectaculair zullen dromen.

Het is de verdienste van Hermans dat hij zijn lezers in die willoze droomtoestand brengt, waarin niets te gek is

Hermans’ novelle biedt spanning, afgrijzen, humor en vermaak. Ongeveer halverwege raakt de kafkaëske verwarring naar de achtergrond en laat het verhaal zich kortweg samenvatten met: krachtpatser verzet zich tegen de schurken die een mooie vrouw gevangen houden.

Maar De leproos moet het behalve van de spectaculaire actie (in deze Hermans zitten meer vecht- en schietpartijen dan in een film met Steven Seagal) ook van de humor en de onvergetelijke beelden hebben. Hoewel het boek volgens Ferdinand Bordewijk ‘te langdurige baldadigheid’ bevatte, had ook hij oog voor de ‘vis comica’ van enkele scènes. Zo is er een rol voor Leo Tolstoj, die met zijn jacht ‘Oorlog en Vrede’ op het eiland is aangemeerd. Zijn werk is opgenomen in de Russische Bibliotheek van Barend Bluff. ‘Fijne firma’, vindt Tolstoj. Ook zijn echtgenote is op het eiland, een ‘krachtiggebouwde discuswerpster’ die zich later in het verhaal ontpopt tot koppensneller, met gebruikmaking van een koekenpan. Hun arrenslede ‘werd met het oog op het tropische klimaat weinig gebruikt’. Onvergetelijk is het beeld van een leger leprozen in invalidenkarretjes, die op een hellende kade de held achternazitten. ‘Niet meer in staat hun karretjes tot stilstand te brengen, zag hij [ze] van de kade af in het water tuimelen.’

Vlak na deze scène zit Pendennis met een eenogige man op een bootje op zee. Naast het oog bevindt zich ‘een enorm oranjerood gezwel, het leek op een soort spiegelei van abrikozenjam, met in het midden een zwarte pingpongbal’. Pendennis steekt per ongeluk zijn revolver tot aan de handgreep in deze abrikozenjam. Alleen al dit beeld, gruwelijk en schitterend tegelijk, een stilleven van een man met een pistool in zijn hoofd, rechtvaardigt het lezen van deze krankzinnige novelle.


W.F. Hermans: De leproos van Molokaï. In: Drie melodrama’s (1957), Van Oorschot, 381 blz., € 17,50


Beeld: Het is absurd en paranoïde, vol met achtervolgingen, opsluitingen en schietpartijen (Ed van der Elsken / Nederlands Fotomuseum, Courtesy Annet Gelink Gallery).