Vanaf de drempel van zijn woning kijkt Sayyad Hussein (37) uit over heel Kathmandu. Tussen de pastelkleurige huizen rijden ver beneden hem duizenden scooters, auto’s en riksja’s. Vrouwen gekleed in sari’s bewegen als kleurrijke stipjes door de kronkelende zijstraten. Het contrast met het uitzicht achter hem is groot. Metalen golfplaten steken er scheef uit de grond, samengevoegd tot geïmproviseerde huizen met kapotte gordijnen en planken als deur. Tussen de daken hangen kriskras elektriciteitsdraden en waslijnen met pyjama’s, T-shirts, broeken en kinderkleding. De eerste druppels van een moessonbui veranderen het stof in de stegen in modder en jagen iedereen naar binnen, terwijl de gebedsoproep door het Rohingya-kamp klinkt.
‘Ik dacht dat het makkelijker zou worden, maar het wordt alleen maar moeilijker’, zucht Sayyad. Gekleed in een zwarte spijkerbroek, een vaalblauw Nike-shirt en een witte Taqiyah (een traditioneel islamitisch hoofddeksel) zit hij in kleermakerszit op de geweven mat die de stofvloer van zijn kleine woonkamer bedekt. Naast hem blaast een ventilator verwoed door de moessonhitte heen, althans op de momenten dat de stroom het doet. Zijn vrouw Noor Jaahaan maakt achter een stuk staalplaat dat de keuken van de woonkamer scheidt kip en rijst klaar voor de lunch, terwijl hun vierjarige dochtertje nieuwsgierig toekijkt.
Eerder woonde Sayyad ondergedoken in India, waar hij als Rohingya als terrorist werd beschouwd. Daarvoor zat hij in een vluchtelingenkamp in Bangladesh. Toen zijn zwager, Mohammed Aayas, hem in 2015 aanmoedigde om naar Nepal te komen aarzelde Sayyad niet. Mohammed was in 2013 een van de eerste Rohingya die Nepal binnenkwam. De taal was gemakkelijk te leren en werk was eenvoudig te vinden. Maar het belangrijkste was dat Rohingya er niet werden vervolgd.
Net als Sayyad en Mohammed trokken ongeveer vierhonderd andere Rohingya tussen 2012 en 2017 naar Kathmandu. Ze hoopten hier te ontsnappen aan het geweld en de discriminatie in hun thuisland Myanmar, een leven op te bouwen voor zichzelf, en een toekomst voor hun kinderen. Maar hoe langer Sayyad hier woont, hoe groter zijn twijfel of die droom ooit uit zal komen.

De Rohingya worden ook wel de meest vervolgde minderheid van de wereld genoemd. In het boeddhistische Myanmar, dat de Rohingya zelf als hun thuisland zien, wordt de moslimminderheid al decennialang gediscrimineerd en burgerschap geweigerd. Toen geweld tegen de Rohingya in 2017 uitmondde in massamoorden, platgebrande dorpen en verkrachtingen, vluchtten meer dan een miljoen Rohingya het land uit. De meesten kwamen in Bangladesh vast te zitten in overvolle vluchtelingenkampen. Anderen belandden in detentiecentra in Thailand en Maleisië of leefden ondergedoken in India, vaak uitgebuit in illegaal werk. Zij die probeerden verder te reizen naar Indonesië of Sri Lanka zaten regelmatig maandenlang vast op zee, of verdronken voordat ze de kust bereikten.
In vergelijking met andere landen in de regio is Nepal een paradijs: een plek waar de Rohingya zich vrij kunnen bewegen en geaccepteerd worden door de lokale bevolking. Hier worden ze niet gearresteerd en kunnen ze hun geloof vrij uitoefenen. Maar ondanks de relatieve vrijheid die ze in Nepal ervaren, is het voor hen vrijwel onmogelijk om hier een toekomst op te bouwen. De Nepalese overheid weigert namelijk om de Rohingya te erkennen als vluchteling. Hierdoor hebben ze geen recht op asiel, hulp van de unhcr of herplaatsing naar een derde land. Voorlopig wonen de Rohingya in Nepal in een bureaucratisch limbo, voor een prijs van zes dollar per dag.
‘Ik heb al een boete van zo’n tienduizend dollar’, vertelt Mohammad Salim (40), terwijl hij bij Sayyad schuilt voor een tweede moessonbui. Net als de meeste Rohingya is Mohammad Nepal met een toeristenvisum binnengekomen. Voor het overschrijden van dat visum staat een dagelijkse boete die hij moet betalen voordat hij het land mag verlaten. Lange tijd hoopten Mohammad en zijn kampgenoten dat de overheid hun vluchtelingenstatus zou erkennen en hun boetes zou kwijtschelden. Maar inmiddels hebben de meesten die hoop opgegeven. ‘Een vrouw uit het kamp is vorig jaar getrouwd met een Amerikaanse Rohingya-man’, vertelt Mohammad. Amerika heeft haar visumaanvraag goedgekeurd, maar ze moet haar boete nog afbetalen. ‘Tot die tijd zit ze hier’, vult Sayyad aan.
De keuze van de Nepalese overheid om de Rohingya niet als vluchteling te erkennen is opvallend. Nepal ving in het verleden tienduizenden Tibetaanse vluchtelingen op en bracht tussen 1990 en 2015 honderdduizenden Lothampas uit Bhutan onder in lokale vluchtelingenkampen van de unhcr totdat ze werden hervestigd in Amerika, Australië en Europa. Nepal kent echter geen officiële vluchtelingenwet- of regelgeving en heeft nooit het Vluchtelingenverdrag van de Verenigde Naties uit 1951 ondertekend. De overheid zegt daarom geen verantwoordelijkheid te dragen voor opvang of hulp aan de Rohingya.
Door het besluit van de Nepalese overheid is de unhcr, die normaal gesproken hulp biedt aan vluchtelingen, beperkt in wat ze de Rohingya kunnen bieden. ‘Pas wanneer de overheid hen als vluchteling erkent, kan de unhcr documentatie en bescherming leveren’, schrijft een vertegenwoordiger in een e-mail. De Rohingya hebben in principe geen aanspraak op voedsel, onderdak of zorg van de organisatie. De Nepalese overheid houdt zich volgens de unhcr wel aan het principe van non-refoulement, wat betekent dat de Rohingya niet worden teruggestuurd naar hun land van herkomst. De vertegenwoordiger benadrukt bovendien dat Rohingya met goedkeuring va de overheid via de unhcr toegang hebben tot gratis zorg en onderwijs.
Volgens Sayyad is die toegang echter beperkt. Voor medische noodgevallen krijgen ze de helft van de kosten vergoed, voor standaardzorg helemaal niets. Schoolgeld is alleen beschikbaar voor staatsscholen, maar vanwege de slechte reputatie en kwaliteit kiezen de meeste Rohingya ervoor om hun kinderen met eigen geld naar een privéschool te sturen. Zonder werkvergunning zijn ze daarvoor afhankelijk van illegaal werk, waarvoor ze lang niet altijd betaald krijgen. Sayyad wacht zelf nog op 35.000 roepies (zo’n driehonderd euro) aan achterstallig loon. ‘Mensen willen hier helpen, maar ze zijn zelf ook arm’, zegt hij. Bovendien, stelt Sayyad, denken veel Nepalezen onterecht dat de Rohingya geld krijgen van de unhcr en de overheid.

Uit een recent rapport dat De Groene met hulp van een lokale journalist bemachtigde blijkt dat de Nepalese overheid niet van plan is de Rohingya te hulp te schieten. Het rapport, ‘De toename van Rohingya vluchtelingen in het afgelopen jaar, hun terugkeer, suggesties om de komst van meer Rohingya te voorkomen en een veldstudie van hun nederzettingen’, beschrijft uitgebreid hoe het Rohingya-probleem volgens de Nepalese overheid is begonnen en hoe zij het wil aanpakken.
Nepal is met zijn ‘verse water, prachtige natuur en zachtaardige bevolking’ een land waar alle buitenlanders wel willen wonen, schrijft de onderzoekscommissie. Bhutanese vluchtelingen en aanhangers van de dalai lama zouden Nepal onbedoeld tot een toevluchtsoord voor vluchtelingen hebben gemaakt. De Rohingya zouden vanwege de open grens met India en slechte grensbewaking te gemakkelijk Nepal binnen zijn gekomen. De afgelopen jaren zijn daardoor steeds meer Rohingya naar Kathmandu getrokken, die zich hebben gevestigd in twee overvolle kampen met minimale voorzieningen.
Daar zouden de Rohingya met onderlinge conflicten, lawaai en het stelen van groenten voor overlast zorgen voor lokale bewoners, die hen volgens de commissie het liefst weg willen hebben. Gebrekkige leefomstandigheden maken de Rohingya bovendien kwetsbaar voor criminaliteit en geweld en ze zouden zelfs geradicaliseerd kunnen worden door islamitische groeperingen. Veel Rohingya zijn volgens het rapport betrokken geweest bij de gewapende strijd tegen onderdrukking in Myanmar en hebben kennis van wapens en oorlogstactieken. Al met al zouden de Rohingya in Nepal vanwege hun afwijkende taal, cultuur, religie en denkwijze een ‘politiek, cultureel en sociaal veiligheidsrisico’ vormen voor de bevolking.
Oplossingen zoekt de Nepalese overheid daarom niet in betere opvang of hulp. Het rapport stelt in plaats daarvan voor de Rohingya zo snel mogelijk terug te sturen naar Myanmar of een ander land. Een database met foto’s en namen van alle Rohingya die nu in Kathmandu wonen moet het volgen van hun bewegingen in Nepal vergemakkelijken. Daarbij raadt het rapport aan huwelijken tussen Rohingya en Nepalese burgers te voorkomen, aangezien dit kan leiden tot verdere integratie in de Nepalese samenleving.
‘Niemand wil überhaupt meer naar Nepal komen’, lacht Mohammad Salim. Sinds hij in Nepal woont, zegt hij, is zijn leven alleen maar uitzichtlozer geworden. Ondertussen zijn zijn familieleden die in vluchtelingenkampen in Bangladesh bleven door de unhcr naar Australië en Amerika herplaatst. Pogingen om in Nepal aanspraak te maken op internationale vluchtelingenrechten lopen tot nu op niets uit. De unhcr fungeert onofficieel als tussenpersoon voor de overheid, maar reageert niet op brieven of verzoeken om hulp. Volgens Sayyad neemt bovendien niemand de hulplijn van de unhcr op als zij bellen. ‘En als je wél iemand aan de lijn krijgt hangen ze na een tijdje gewoon op’, zegt hij.

De afgelopen jaren protesteert Sayyad daarom vaak met andere Rohingya voor het hoofdkantoor van de unhcr. ‘Kijk hier eens naar’, zegt hij, terwijl hij naar zijn telefoon wijst. Een schokkerige video toont hoe een groep Rohingya door mannen in gele security-vesten wordt geduwd en geslagen. Bij hun laatste protest liep het volledig uit de hand. De volgende dag verschenen er foto’s in Nepalese media van Rohingya-kinderen in schooluniform met borden waarop stond: ‘We Need Better Future’ en ‘We Need Durable Solution from UNHCR’, gevolgd door foto’s van mannen met bloederige hoofdwonden.
Sayyad vertelt hoe ze met een groep kinderen en ouderen kwamen protesteren en een lijst met elf punten aan de unhcr wilden overhandigen. In die lijst vroegen ze onder andere om werkvergunningen, subsidies voor onderwijs ongeacht de school en de vrijheid om Nepal te verlaten voor hen die dat willen. Toen de bewakers van de unhcr naar buiten kwamen begonnen ze volgens Sayyad te duwen. Toen ging het mis. ‘Het was deels onze eigen schuld’, zegt hij. ‘We hadden het protest deze keer niet aangekondigd.’ ‘Maar’, voegt Sayyad toe, ‘de unhcr is er om ons te helpen, niet om ons te slaan.’
Tot nu toe lijkt het vooral de lokale gemeenschap te zijn die de Rohingya essentiële hulp biedt. De plek waar hun kampen staan, huren ze van privé-landeigenaren. Werk vinden ze via tips van buren. Lokale vrijwilligers bieden toegang tot seksuele voorlichting en anticonceptie, en geven les in programmeren, meubelmaken en haren knippen. Vroeger kregen de Rohingya ook donaties van kleinere Nepalese hulporganisaties. Na de aardbeving in 2015 kregen die zoveel geld uit het buitenland dat ze een deel daarvan opzijzetten voor eten en kleren voor de Rohingya. Dat is de afgelopen jaren steeds minder geworden, maar tijdens de covidpandemie zorgde het desondanks voor spanningen met de buurt.
‘Er kwam aan het begin van de lockdown een organisatie langs met rijst en suiker’, vertelt Mohammad. ‘Maar toen de buren dat zagen begonnen ze te klagen. Ze zeiden: “Waarom krijgen jullie eten? Wij hebben ook honger.”’ Een paar mensen probeerden zakken rijst mee te nemen. Toen kwam de politie erbij. Zij vroegen om voortaan aan te geven wanneer de Rohingya hulppakketten kregen, zodat een nieuw conflict kon worden voorkomen. ‘Gelukkig hebben we dat niet meer hoeven te doen’, zegt Mohammad. Over het algemeen hebben de Rohingya volgens hem, in tegenstelling tot wat de overheid beweert, een goede relatie met hun buren.

Het tweede Rohingya-kamp ligt op ongeveer twintig minuten rijden van het eerste kamp, in een dal. Langs een smalle beek hangen kleurige jurken, blouses en nette broeken te drogen aan waslijnen, gewassen na de viering van het Offerfeest. Oudere kinderen leren elkaar fietsen op het zandpad dat langs het kamp loopt, terwijl de kleintjes spelen met ballen en kapotte tuinslangen. Een groepje oude mannen rust in de schaduw op plastic tuinstoelen.
Noor Hafiz (29), gekleed in een oranje tanktop en een groene doek om zijn heupen geknoopt, wijst trots naar de 35 metalen woningen die het kamp vormen. In het midden van het kamp staat een moskee, een grote lege ruimte met één kleine boekenplank en een paar plastic stoelen en een tweede verdieping erboven. ‘We hebben dit allemaal zelf gebouwd’, vertelt Noor, terwijl hij zich een weg baant door de smalle steegjes van het kamp, zijn eenjarige zoontje jengelend op zijn arm. Het gezoem van vliegen vult de lucht tussen de metalen muren, terwijl een enkeling landt op een zonnebloem die tussen de hutten groeien.
Het materiaal voor het kamp hebben de Rohingya gevonden, gekocht, of gekregen van non-profitorganisaties. Het land huren ze van een plaatselijke bewoner. Tot nu toe is die begripvol geweest, maar hij kan hen ook ieder moment wegsturen. ‘De landeigenaar wil de huur binnenkort verhogen’, vertelt Noor. Nu betalen ze nog duizend roepies per maand, straks worden dat er drieduizend. Toen de Rohingya hier kwamen wonen was het nog onontgonnen land buiten de stad. Inmiddels strekken de grenzen van Kathmandu voorbij het kamp. ‘Twee broers willen ons nu van het land hebben’, zegt Noor. ‘De derde wil ons laten blijven, maar dan moeten we wel meer betalen. Ik weet niet of dat lukt.’
Soms vraagt Noor zich af of hij het juiste besluit heeft genomen. Tien jaar geleden vertrok hij op aanraden van Nepalezen met wie hij in een potloodfabriek in India werkte naar Kathmandu. Zijn collega’s hielpen hem een route plannen op hun smartphone. Eenmaal bij de grens aangekomen, zeiden ze, zou de politie hem verder helpen. Bij de grens liep Noor een kantoor binnen en vroeg de weg naar de hoofdstad. De grenswachten brachten hem vervolgens naar het busstation. ‘Ze zetten me zelfs op de juiste bus’, zegt hij.
Het is hier beter dan in Myanmar en India, geeft Noor toe. Hij ontmoette hier zijn vrouw en heeft twee jonge kinderen. Maar hij ziet hun toekomst in Nepal somber in. ‘Mijn kinderen gaan naar school, maar wat hebben ze daaraan als ze hier niet mogen werken?’ De afgelopen jaren is het voor hem bovendien steeds lastiger geworden om werk te vinden, de huur wordt steeds hoger, het eten wordt duurder. Zodra het kan, belooft Noor, brengt hij zijn kinderen terug naar Myanmar.
Mohammad Salim verlangt er juist naar om terug te keren naar Bangladesh. Hij woonde daar met zijn vrouw en twee jonge kinderen in een vluchtelingenkamp van 2012 tot 2017. Toen het kamp overvol raakte, vertrok hij naar Nepal met het plan om zijn gezin over te laten komen zodra hij gesetteld was. Maar zijn plannen veranderden toen bleek dat hij hun in Nepal niet kon bieden wat hij had gehoopt. Teruggaan naar Bangladesh was echter geen optie meer vanwege de boete. Op dit moment staat zijn gezin in Bangladesh op de lijst van de unhcr voor herplaatsing naar een derde land. Maar zelf als het kon, durft Mohammad niet terug te gaan. ‘Als ik nu naar Bangladesh ga, kom ik helemaal achteraan op de lijst te staan.’ Hij hoopt dat Nepal zijn status uiteindelijk toch zal erkennen, zodat hij zich bij zijn vrouw en inmiddels bijna volwassen zoons kan voegen.

Terwijl de mannen plannen maken voor de toekomst zijn de vrouwen in het kamp vooral bezig met de dagelijkse taken: koken, de kinderen klaarmaken voor school, zorgen voor de ouderen, wassen, schoonmaken. Volgens Hussainara, de 21-jarige vrouw van Noor, is dat geen makkelijke opgave. ‘De mannen hebben moeite om werk te vinden, maar hoe kan ik eten koken voor mijn man en kinderen als er geen geld voor eten is?’ vraagt ze, terwijl ze haar driejarige zoontje op schoot neemt.
Op de vraag wat haar eigen droom voor de toekomst is lijkt Hussainara niet direct een antwoord te hebben. Zeven jaar terug kwam ze hier met haar familie voor een betere toekomst. Het is hier oké, zegt ze. Niemand valt haar en haar familie lastig. Nepal is een mooi land. Maar ze komt weinig buiten het kamp, en haar dagen vullen zich met bereiden van rijst en groenten in de ochtend, schoonmaken en verzorgen van de kinderen en ouderen overdag en ’s avonds eten koken, als dat er is. ‘We hebben vaak honger’, zucht ze.
Sinds een paar maanden heeft Hussainara met een kleine groep vrouwen in het kamp echter een nieuwe bezigheid, waarmee ze financieel kan bijdragen aan haar gezin. Aan de andere kant van het beekje, net buiten het kamp, staat een metalen gebouw met drie ruimtes. Een ervan is ingericht met drie weefgetouwen, tafels en banken. Op de grond liggen stoffige bollen wol in allerlei kleuren. Op de banken liggen spoelen met wit garen, kammen en hamers. Hier krijgt een kleine groep vrouwen dagelijks – behalve op feestdagen – les in het maken van Tibetaanse kleden.
Wanneer de mannelijke tolk binnenkomt, haasten de Rohingya-vrouwen zich om hun hoofddoeken om te doen, maar normaal zitten ze hier onderling zonder hoofdbedekking. Terwijl ze draden in verschillende kleuren door het witte weefgetouw weven en af en toe luidruchtig met een houten hamer aanduwen, giechelen en roddelen Hussainara en haar vriendinnen. Hun jongste kinderen, die nog niet naar school gaan, druppelen binnen en spelen tussen de banken.
Usha Matang, de 46-jarige instructrice, is de enige vrouw die niet in het Rohingya-kamp woont. Zij reist elke dag anderhalf uur vanuit de bergen om hier les te geven. Het project is opgezet door een Nepalese ondernemer, vertelt ze. Zij en de Rohingya-vrouwen worden betaald voor de lesdagen en ontvangen een deel van de winst wanneer de kleden zijn verkocht. Usha krijgt ook haar reiskosten vergoed. Althans, dat is de bedoeling. ‘Na de eerste twee maanden hebben we niets meer ontvangen’, zegt Usha. Toen ze de ondernemer een tijd terug belde om hem te vragen naar het uitblijven van de betaling dreigde hij het hele project stop te zetten. Ondanks de dreigementen lijkt Usha echter niet ontmoedigd. ‘Dit soort situaties is helaas gebruikelijk in Nepal’, zegt ze. ‘Ik denk dat het geld wel zal komen.’
Usha maakt zich vooral zorgen om de Rohingya-vrouwen. In het begin bracht ze snacks en sap mee voor de lunch, ‘anders zouden ze de hele dag niets hebben gegeten’. Maar nu heeft ze daar geen geld meer voor. Toch blijft ze, net als de vrouwen, elke dag naar de weefruimte komen. Hier kunnen ze tijdelijk hun eigen wereld creëren, weg van het kamp en hun verantwoordelijkheden. En hoewel ze het nieuwe ambacht waarschijnlijk niet kunnen toepassen als het project voorbij is, ervaren ze hoe het is om te werken en creëren ze iets blijvends, ook al is hun toekomst onzeker.
Dan beginnen de vrouwen zelf vragen te stellen. Hoe is het eigenlijk in Amerika en Europa? Is het leven daar moeilijk? Zouden ze daar naar school kunnen? Misschien wil Hussainara daar wel heen, zegt ze. Voor zichzelf, maar vooral voor haar kinderen. Hier ziet ze geen toekomst. Voordat hij vertrekt vraagt ze nog een gunst aan de Nepalese tolk: weet hij misschien een baantje dat ze kan doen als dit project afloopt? Het liefst iets dicht bij het kamp, zodat ze haar kinderen naar school kan brengen en voor het eten kan zorgen. Hussainara lacht verlegen, maar vraagt voor de zekerheid nog een keer: ‘Als je iets hoort, laat je het dan weten?’
Lees ook
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten