Het zal de laatste dagboekaantekening worden van de Argentijn die Cubaan werd omdat Fidel Castro dat wilde, dezelfde Castro die hem, nadat ze samen het regime van dictator Batista op de knieën hadden gekregen, minister maakte, en gouverneur van de nationale bank, en ambassadeur… Maar Guevara wilde slechts guerrillero zijn. En dus gingen ze uit elkaar, Fidel en Ernesto. De Sovjetunie had hen uit elkaar gedreven. Castro vertrouwde zijn bondgenoten in het Kremlin bijna blindelings. Zo niet el Che - toen al de bijnaam waaronder Ernesto Guevara een mythe is geworden. Che leverde zijn Cubaanse paspoort weer in en ging zijn eigen weg. ‘Waar is Che?’ kopten de kranten in augustus 1966. Hij werd gesignaleerd in Paraguay, Brazilië, Argentinië. Maar Che zat gewoon in een buitenhuis, niet ver van Havana. Hij dacht na over het debâcle in Congo waar hij een Afrikaans Vietnam had willen creëren, maar meer nog dan met het verleden hield hij zich bezig met een nieuwe expeditie: Bolivia.
Op 3 november 1966 was het zover. Met een vals Uruguayaans paspoort op naam van Adolfo Mena, keurig in het pak, met een nieuwe haarsnit, reist Che via Parijs naar Moskou en Praag om van daaruit naar Bolivia te vliegen.
‘Hoy comienza una nueva etapa’, schrijft hij op 7 november in zijn Boliviaans dagboek; vandaag begint een nieuwe etappe. Het avontuur zou elf maanden duren. Toen, in de ravijn van Churo, op acht kilometer van het dorp La Higuera, zaten de guerrillero heroico en zijn laatste medestanders als ratten in de val. Toen zijn M1-karabijn weigerde en hij in de kuit werd geschoten, was het voorbij. Hij werd gevangengezet in het dorpsschooltje, waar hij de nacht zou doorbrengen. Zijn laatste.
DE TIJD: 1996. De plaats: een werkkamer aan de Boulevard Saint-Michel in Parijs. Aan de muur hangt de beroemde foto van Che met lang haar, baret en ster. Het is de foto die de Cubaanse fotograaf Alberto Korda wereldberoemd maakte maar straatarm liet. ‘Een sluwe Italiaan is er met de wereldrechten vandoor gegaan’, zegt Jean Cormier.
Veertien keer is Cormier, die als reporter bij Le Parisien werkt, naar Cuba afgereisd. Midden april liep hij nog met Che’s kleinzoon Sánchez precies op de plekken waar Sánchez’ grootvader veertig jaar eerder ook was geweest. In 1956 was het massief van de Sierra Maestra het decor voor de voorbereiding van de revolutie, nu voor een documentaire van Cormier.
Cormier: ‘Ik ben een soixante-huitard, Che zit in mijn hoofd en in mijn hart. Er is ook een verwantschap. Che werd geboren in Rosario de la Fe, ik heb daar familie wonen. Che had Baskische roots, ik ook. Maar het belangrijkste is toch mijn ontmoeting met zijn vader in 1981. Nooit heb ik zo'n hartelijke man ontmoet! Ernesto heet hij, net als zijn zoon. En vertellen dat-ie kon!’
Cormier schreef het op. Schriftje na schriftje. En zonder dat hij er erg in had, was hij bezig aan de biografie - de eerste biografie - van Che Guevara. Zeven jaar zou het duren. ‘Een sisyfusarbeid’, zegt hij. ‘Ik wilde verhalen uit de eerste hand. Ik moest al die mensen opsporen. Ik wilde overal gaan waar Che ooit was geweest. Daarom ben ik naar Guatemala gegaan, Pucuyra, Iracuchaca, Huacondo… In al die kleine dorpjes was Che ook geweest toen hij in 1952 samen met zijn jeugdvriend Alberto Granado een reis door Latijns Amerika maakte. Ze hadden Machu Picchu bezocht. Ik dus ook. Maar halverwege de berg was ik kapot. Ik dacht: ik keer terug. Ik wilde ook niet meer verder gaan met die biografie. Maar toen dacht ik: “Lafaard die je bent. Che zou wèl doorgaan.” Sindsdien ben ik blijven spitten in het leven van die man. En in zijn dood.’
Twee verpleegsters hebben het lichaam van el Che gewassen en afgelegd: Susana Osinaga en Graciela Rodríguez. Twee dokters hebben het overlijdenscertificaat opgesteld: José Martínez Osso en Moise Abraham Baptista. Op last van de militaire opperbevelhebber werd het lijk met formol ingespoten. Toen werd de dode Che geëxposeerd in de wasplaats van het hospitaal Señor de Malta. Op 10 oktober ging de correspondent van The Guardian een kijkje nemen. ‘s Anderendaags berichtte hij: 'Het is de Che die ik ken van in Cuba.’
Niet helemaal. De dode Che miste een hand. Cormier ontdekte dat men hem, als bewijs van het feit dat hij wel degelijk dood was, een hand had afgezaagd om die te bewaren in een bokaal met formol.
Cormier: ‘Nog diezelfde nacht werd zijn lichaam overgebracht naar de kazerne van het regiment Pando in de Valle Grande.’
En toen?
Ook na zeven jaar heeft Cormier geen sluitende hypothese. Wel hebben een paar oude speculaties afgedaan. Che is niet vanuit een helikopter of een vliegtuig in het oerwoud aan de Rio Beni gedumpt. Hij is ook niet begraven in de buurt van de vliegpiste van Valle Grande, waar de andere guerrillero’s wel begraven zijn. Cormier: ‘Om te vermijden dat het lichaam gevonden zou worden, werd het verbrand. De resten zijn in een nylon zak gestopt. En die zak is begraven.’
Maar waar? Een gerucht wil dat de Cubaanse geheime dienst een paar jaar geleden de zak op het spoor is gekomen en hem mee naar Havana heeft genomen.
Cormier: ‘Het is allicht een verzinsel, een van de vele. Che is verbrand. Meer dan één getuige heeft mij dat bevestigd. Maar nadien? Je n'en sais rien du tout.’
ZOVEEL IS ZEKER, de CIA had meer dan één hand in het spel. Meer nog: zonder de inmenging van de Amerikaanse inlichtingendienst zou Che nog in leven zijn. Cormier heeft minutieus de verschillende versies naast elkaar gelegd. En wat blijkt? Om half zeven ‘s ochtends - de gewonde Che lag nog in het dorpsschooltje van La Higuera - landde er een helikopter met aan boord de Boliviaanse kolonel Joaquín Zenteno Anaya en Félix Ramos. Ramos had onder Che op de Cubaanse nationale bank gewerkt, maar was intussen Cuba ontvlucht om in Miami voor de CIA te gaan werken. Ramos en Che kregen een hoog oplopende ruzie.
Op datzelfde ogenblik kreeg president en generaal Barrientos in de hoofdstad La Paz een telefoontje van zijn minister van Buitenlandse Zaken, die in Washington deelnam aan onderhandelingen. 'Het lijkt mij zaak om Che in leven te houden’, zo luidde de boodschap. Maar Barrientos kreeg ook nog een ander telefoontje: Douglas Henderson, de Amerikaanse ambassadeur in Bolivia, liet weten dat president Lyndon B. Johnson ‘het op prijs zou stellen als korte metten werd gemaakt met de communistische guerrillero’s in Bolivia’ en dat de eliminatie van Che een een conditio sine qua non was.
De CIA was al lang op zoek naar Che. Zo beschrijft de voormalige agent Philip Agee in zijn boek La CIA contre le Che dat de inlichtingendienst hem in Kinsjasa op het spoor was gekomen. Agee kreeg toen de opdracht om in Latijns Amerika een nieuw systeem van paspoortcontrole op te zetten dat rekening hield met de mogelijke vermommingen van onder anderen el Che. Er was één probleem: de CIA had geen foto van Che zonder baard. Daardoor kon Che als Adolfo Mena terugkeren naar Latijns Amerika. Toch kwam de CIA Che weer op het spoor. Het was CIA-agent George Andrew Roth die de klus klaarde, onder de dekmantel van de journalistiek. Leger en inlichtingendienst hadden Che in hun wurggreep.
President Barrientos had de boodschap van Amerika begrepen. Hij ontbood zijn stafchef en gaf hem de opdracht een gecodeerde boodschap naar Zenteno en Ramos te sturen. De jonge Mario Terán mocht daarop als verjaarspresentje Che doden. Toen Mario aarzelde, riep Che hem toe: ‘Schiet maar. Wees niet bang, schiet!’ Aan Cormier zou Terán vertellen: ‘Ik legde aan en toen keek ik in zijn ogen. Die ogen waren zo helder. Ik was als verdoofd.’
‘HET ZOU TE eenvoudig zijn om alleen maar de CIA als schuldige aan te wijzen’, zegt Cormier. ‘Eigenlijk is het de KGB die zijn doodvonnis getekend heeft.’
Toen el Che de voorbereidingen trof om in Bolivia een revolutie à la cubaine te organiseren, gebeurde dat in overleg met Castro. Samen waren ze tot de conclusie gekomen dat Bolivia de beste uitvalsbasis was om heel het continent te hervormen. Er was ook overleg geweest tussen Havana en Moskou. Moskou - lees de KGB - had in La Paz een verbindingsofficier zitten die vanuit Uruguay en Brazilië materieel en manschappen zou sturen. Maar daar kwam niets van in. Integendeel. Het Boliviaans dagboek leert hoe de situatie almaar slechter werd. In februari had Che nog duizend dollar ter beschikking om de boer Miguel Pérez varkens te laten kopen. ‘Pérez heeft kapitalistische ambities’, noteerde Che die dag. Een paar maanden later was er geen eten meer en zelfs geen water. Che schreef: ‘Miguel, Dario en el Chino hebben hun pis gedronken. De gevolgen zijn rampzalig: diarree en krampen.’ De KGB-man in La Paz had van zijn Moskouse superieuren duidelijke directieven gekregen: ‘Logistieke steun aan Che? Njet.’ Daarmee was het lot van Che bezegeld.
Hij had het Moskou ook niet gemakkelijk gemaakt. Cormier analyseert in zijn boek de geleidelijke ommekeer van Che inzake de voormalige Sovjetunie. Che’s aanvankelijke liefde voor dat land was deels gebaseerd op rationele overwegingen. ‘De Verenigde hadden Cuba meteen op zijn gevoeligste plek gepakt’, vertelt Cormier: ‘Eisenhower verminderde de importquota van Cubaanse suiker, de achilleshiel van de Cubaanse economie, in de Verenigd Staten drastisch. Cuba werd zo in de armen van Moskou gedreven.’
Voor Che minister van Fidel zou worden, had hij als ambassadeur zowat de hele wereld afgereisd. In Afrika was hij gefascineerd geraakt door het daar bestaande systeem van ruilhandel, de troc. Cormier: ‘Ben Bella heeft mij verteld dat hij en Che daar uren over gepraat hadden. Che zag het als een ideaal handelssysteem voor Latijns Amerika.’
Maar ook in het Kremlin introduceerde Che de troc: Moskou zou de suiker kopen die Amerika niet meer wilde, en Havana zou voor Rusland ruwe olie gaan zuiveren. Om dat onderdeel van het contract te kunnen nakomen, nationaliseerde Che de raffinaderijen van Shell, Esso en Texaco. Toen Washington daarop een totale blokkade afkondigde, waren de kaarten geschud.
MAAR EL CHE was niet vergeten wat hij een paar maanden eerder had opgeschreven: ‘Het vreselijke dilemma van deze tijd is dat de wereld moet kiezen tussen het kapitalisme, dat mensen laat verhongeren, en het communisme, dat weliswaar de economische problemen oplost maar de vrijheid van de mensen beperkt.’ Elk bezoek aan Rusland bevestigde die zienswijze en Che’s weerstand tegen zijn Russische broeders groeide.
Cormier ziet de rakettencrisis van 1962 als het definitieve keerpunt. Eerder dat jaar, in april, waren 1500 pro-Amerikaanse Cubanen in de zogenaamde Varkensbaai geland om een staatsgreep te plegen. Dat werd een grote flop, maar in juli 1962 kwamen diezelfde anti-Castro-kringen met het bericht dat de Russen op Cuba een raketlanceerinstallaties bouwden. Moskou ontkende, maar toen in oktober een Amerikaans verkenningsvliegtuig erin slaagde opnamen te maken, was het hek van de dam. Na zes dagen pendeldiplomatie tussen Moskou en Washington trok Rusland de raketten terug. Cuba werd niet bij deze beslissing betrokken, tot Che’s woede. ‘De Russen zijn even imperialistisch als de Amerikanen, wij zijn gijzelaars’, liet hij zich ontvallen. Toen hij die mening later herhaalde voor het forum van de Verenigde Naties, was de scheiding tussen Moskou en Che een feit. ‘En ook een beetje tussen Che en Fidel’, vult Cormier aan.
De jonge Che was een zwak en ziekelijk kind. Hij leed aan astma. Cormier legt de link tussen de astma en de guerrilla. ‘Die stelling is mij aangereikt door Che’s dochter Hilde en vooral door zijn jeugdvriend Alberto Granado, die hem als geen ander heeft gekend’, zegt Cormier.
De prilste herinneringen van Granado gaan terug tot het ouderlijk huis van de Guevara’s. ‘Altijd liepen er arme indianenkinderen rond’, vertelde Granado aan Cormier. ‘Che speelde met hen. Che las gedichten aan hen voor.’ Granado weet nog precies welke gedichten: Pablo Neruda. Maar Granado weet ook nog dat Che vaak ziek was. ‘Dan lag hij op de fauteuil, lijkbleek, uitgeput.’ Granado speelde rugby en dat wilde Che ook doen. ‘En hij dééd het’, aldus Granado. ‘Hij was hard voor zichzelf.’
Che had altijd een busje ventoline bij zich, voor als de astma opkwam. Soms was de crisis zo erg dat hij een injectie nodig had. ‘Dat deed hij zelf. Ook voordat hij medicijnen ging studeren.’
Tijdens hun studententijd maakten de twee een rondreis over het continent. ‘Toen is Che Che geworden’, weet Granado. Zelfverzekerd vertelt hij aan Cormier de plaats en de datum: ‘Tussen 13 en 16 maart 1952, in Chuquicamata, Chili.’ In Chuquicamata bezocht het tweetal de kopermijnen. Ze zagen daar hoe duizenden mannen, maar ook kinderen, rondkropen in de putten in de open lucht. ‘Dit is een inferno’, moet Che gezegd hebben. De mijn van Chuquicamata was in handen van een Amerikaanse onderneming. ‘Daar is Che anti-Amerikaans geworden’, meent Granado.
Cormier is ook naar Chuquicamata geweest. Hij meent te weten wat er voor Che zo choquerend was. ‘Het kerkhof’, zegt hij. ‘Wie de mijn binnenging, ging er nooit meer weg. Het kerkhof was het sluitstuk van de schande.’
Meer dan één keer moesten Alberto en Che hun reis onderbreken omdat Che weer een astma-aanval had. ‘Maar als ik dacht dat hij dood zou gaan, werd hij weer springlevend’, vertelt Granado.
Voor Cormier staat het vast dat juist die voortdurende strijd van Che tegen zijn astma van hem een groot strijder heeft gemaakt. ‘Hij wist wat het was: pijn, afzien, niet opgeven.’
IN ZIJN Boliviaans dagboek rapporteerde Che dikwijls over de astma. Net zo in de notities over de guerrilla in de Sierra Maestra, de strijd die zou leiden tot de val van Batista.
Het plan was ontstaan in Mexico-Stad in juli 1955. Daar had el Che eindelijk de man ontmoet die hij al meer dan een jaar wilde spreken: Fidel Castro. Het vertrouwen tussen de twee mannen groeide al snel en tegen de ochtend ontvouwde Castro aan Che de plannen voor zijn Paard-van-Troje-operatie: Cuba binnenvallen met een boot.
Op 25 november 1956, om half twee in de ochtend, was het zover. De Gramma, een aftands scheepje, zette koers richting Cuba. Aan boord 82 guerrillero’s in olijfgroene uniformen. Een van hen was Che. Zijn functie: arts. Zijn graad: luitenant.
In de tweeëneenhalf jaar voor de barbudos - zo worden de bebaarde guerrillero’s genoemd - Havana veroverden, zou er veel veranderen. Che klom op tot de rang van commandant. Hij was niet alleen dokter maar ook leraar, hij maakte een blad en zette een radiostation op. Hij ontmoette zijn tweede vrouw en hij werd de wapenexpert van de barbudos. Maar er was één constante: de astma. Cormier: ‘Door die astma heeft Che vaak de dood in de ogen gezien. Hij had geen angst meer om te sterven.’
CORMIER OPENT zijn boek over Guevara met een zinnetje van Che zelf: ‘Laten we realistisch zijn, laten we het onmogelijke eisen.’
‘Is dat niet schitterend’, vraagt Cormier, ‘die dubbelzinnigheid? Als ik om mij heen kijk en de rotzooi en de ongerechtigheid zie, denk ik soms: was Che nog maar hier. Maar hij is dood, merde.’