De 23ste oktober 1789 is een grote dag in de Assemblée Nationale van het revolutionaire Frankrijk, waar het toch waarachtig niet ontbreekt aan historische gebeurtenissen. In juli is de gehate Bastille-gevangenis bestormd, begin oktober heeft het volk – vooral vrouwen, zegt de legende – de koning uit Versailles teruggevoerd naar Parijs, waar de Revolutie hem beter in het oog kan houden. De Assemblée zelf is doende met de definitieve afschaffing van alle adelijke privileges, de lijfeigenschap en de ‘mainmorte’ – de regel waardoor lijfeigenen geen erflater kunnen zijn.
Daags tevoren had een delegatie Fransen de couleur de Assemblée bezocht om afschaffing van de slavernij in de koloniën te bepleiten. Dat ging een groot deel van de afgevaardigden te ver – die afschaffing kwam er pas in 1794. Maar de beëindiging van alle heerlijke rechten was vrijwel onomstreden. En op 23 oktober kondigde de voorzitter aan dat Jean Jacob, een 120-jarige grijsaard en ex-lijfeigene uit de Franche-Comté die in de kranten ‘de nestor van de mensheid’ werd genoemd, de wens had geuit de Assemblée te bezoeken, als teken van dank voor de bevrijding der mensheid.

Groot was de geestdrift onder de afgevaardigden toen Jean Jacob de vergaderzaal betrad. Hij bleek nog betrekkelijk vief voor zijn leeftijd en kon zich – zij het op krukken – nog zelfstandig voortbewegen naar de stoel die in het midden van de zaal voor hem was klaargezet. Enkele afgevaardigden namen het woord om, in de kleurrijke retorica van die tijd, het historische moment te markeren.
Jean Jacob was, blijkens een door de voorzitter van de vergadering voorgelezen uittreksel uit een doopregister, geboren in 1669, dus nog ten tijde van Lodewijk XIV. Drie koningen had hij meegemaakt, en als eenvoudige landman had hij de gruwelen van de feodaliteit aan den lijve ervaren. En nu, in extremis mocht je wel zeggen, beleefde hij de dageraad van de nieuwe, vrije mens. Een beter symbolisch bewijs voor de historische betekenis van deze Revolutie-dagen dan deze grijsaard was nauwelijks voorstelbaar.
Al deze bespiegelingen werden door Jacobs dochter Pierette, die was meegekomen, herhaald en het oor van haar vader in geschreeuwd. Auditief was hij, alleszins begrijpelijk natuurlijk, niet meer geheel de oude, en visueel trouwens evenmin. Ooggetuigen reppen echter van de montere sereniteit die van zijn verschijning uitging. Het woord nam hij niet, wat ook niemand verwachtte, en na een halfuurtje begon hij tekenen van vermoeidheid te vertonen, zodat de voorzitter van de Assemblée het raadzaam achtte de bijkomst te beëindigen. Maar niet nadat de Assemblée besloten had tot een inzameling voor de grijsaard, die trouwens sinds 1785 al een koninklijk pensioen van tweehonderd ponden ’s jaars ontving.
Jean Jacob was, als ‘le doyen du genre humain’ een beroemdheid in Frankrijk sinds de destijds befaamde journalist Joseph Cerruti in het Journal de Paris een lang artikel over hem had geschreven: ‘Lettre sur un vieillard âgé de 118 ans’. Hij beschrijft hoe hij Jacob tijdens een reis door de Jura op het spoor kwam. Na een tip over de woonplaats van deze ter plekke kennelijk legendarische grijsaard treft hij hem aan, in de avondzon gezeten voor zijn eenvoudige woning in het dorpje Montfleur, ingedommeld en ongeletterd maar met een serene blik op het gelaat – overduidelijk helemaal verzoend met de natuur en het leven.
Daarmee is natuurlijk niet gezegd dat de oude man in zijn 118 jaar niets beleefd had. Hij was twee keer gehuwd geweest en had uit die huwelijken tien kinderen, waarvan hij de meesten al overleefd had. Er was ook een traumatische ervaring in zijn leven: in zijn jeugd had hij meegemaakt hoe zijn eerste heer-werkgever, de abt van *** (de sterretjes zijn van Cerruti), de metselaars die voor hem de abdij opknapten na de voltooing van hun werkzaamheden voor de grap doodschoot – een volgens Cerruti door wel meer feodale heersers gepraktiseerde hobby die ‘la chasse aux vilains’ genoemd werd. (Jacht op de keerlen, zo zou je het misschien moeten vertalen.)
Dat Jean Jacob in het genot was van een koninklijk pensioen was niet zo bijzonder. Alle honderdjarigen in het koninkrijk hadden daar recht op, naast mannen die zich verdienstelijk hadden gemaakt in het leger, de cultuur, de wetenschap etc. De kroon gaf aan zulke pensioenen 28 miljoen pond per jaar uit. Ouderdom was kennelijk een verdienste. Jacob, of liever gezegd zijn dochter Pierette die als zaakwaarnemer optrad, samen met nog een neef en een plaatselijke chirurgijn, was eerder een beetje laat met aanvragen.
Het idee om met Jean Jacob uit de Jura naar Parijs te verkassen, was kennelijk eind september 1789 opgekomen. De 120-jarige werd in de Franse hoofdstad min of meer ingezet als attractie – te vergelijken met de dikke dames of exotische dieren die je ook tegen een kleine vergoeding in woonhuizen in de buurt van Port-Royal kon bezichtigen. Er waren daarnaast nog inkomsten uit de talrijke brochures en gravures die over het leven van Jacob te koop waren.

Nog voor zijn optreden in de Assemblée werd Jacob, op 11 oktober, ontvangen door de koning, die nu dus min of meer als gevangene van de Revolutie in de Tuilerieën woonde. Het is wel tekenend voor de atmosfeer van deze tijd dat in de pers over deze koninklijke ontvangst nauwelijks geschreven werd, terwijl over die in de Assemblée uitvoerig bericht is. Niet iedereen was trouwens even gecharmeerd van het optreden van de serene, dankbare grijsaard. De revolutionaire journalist Camille Desmoulins – nog vijf jaar verwijderd van zijn dood onder de guillotine – rook onraad. Hij zag in het optreden van Jacob een propaganda-stunt om de aandacht af te leiden van de werkelijke armoede en noden van het volk.
Enkele maanden na zijn bezoek aan de Assemblée overleed Jean Jacob, op 30 januari 1790. Omdat hij inmiddels een beroemdheid was, bezocht menig vooraanstaand arts het sterfbed. Hun verslagen maken onveranderlijk melding van een vredig en pijnloos verscheiden – tot het laatste moment straalde Jacob kennelijk niets dan harmonie uit. De mis was in de kerk van Saint Eustache, hartje Parijs. De Nationale Garde vuurde saluutschoten af.
De Franse historici Antoine de Baecque en Jacques Berlioz hebben over deze ooit legendarische, maar inmiddels vrijwel vergeten figuur een werkelijk enorm goed boek beschreven: Jean Jacob, l’homme de 120 ans. De lezer raadt het vermoedelijk al: die leeftijd van 120 jaar was waarschijnlijk een fabeltje. Helemaal te bewijzen valt dat niet, maar het is wel opvallend dat allerlei essentiële gegevens over het 120 jaar durende bestaan van Jacob in geen enkel archief te vinden zijn, evenmin als bijzonderheden over de moordlustige abt en andere anekdoten in het artikel van Cerruti die Jacobs faam bezegelden. Een lijfeigene kan hij overigens niet geweest zijn, want die juridische toestand bestond niet in de Jura.
Vermoedelijk heeft Jacob de identiteit aangenomen van een andere Jean Jacob die wel in 1669 was geboren, en zijn er uittreksels uit diens doopregister gebruikt om een koninklijk pensioen aan te vragen. Zijn geval vertoont wel enige overeenkomst met dat van Jeanne Calment, die in 1997 op 122-jarige leeftijd als oudste Française overleed in Arles. Er wordt wel gezegd dat zij bij de dood van haar gelijknamige moeder in 1934 haar identiteit heeft aangenomen, en de indruk heeft weten te wekken dat zijzelf begraven werd – dat scheelde enorm in de successierechten. Ook bij Calment valt overigens niets met zekerheid te bewijzen.
In hun studie plaatsen Baecque en Berlioz het geval Jacob in breder historisch verband. Ouderdom was een populair gegeven in de tijd van de Franse Revolutie, en stond voor wijsheid en harmonie – kom daar nu eens om. Jacob gaf ook aanleiding tot veel beschouwingen van medische of quasi medische auteurs, zogenaamde ‘hygiënisten’, die speculeerden over de methoden en omstandigheden waardoor je zó oud kon worden. De stelling van een zekere Jean Pithon in dit verband luidde: geen verterende passies, veel lichaamsbeweging (werk dus), matigheid in eten en drinken, en elke dag een glaasje wijn bij het eten. Ik ken onder mijn eigen tijdgenoten velen die dit laatste advies met verve in praktijk brengen.
Antoine de Baecque en Jacques Berlioz: Jean Jacob, l’homme de 120 ans: Doyen du genre humain, 1669-1790. Tallandier, 2019.