Een donderdagmiddag bij het residentiële Belsize Grove in het noorden van Londen. Een paar straten verder bewonderen toeristen op Primrose Hill de skyline van de stad en liggen jonge koppeltjes op het gazon van Regent’s Park te genieten van de najaarszon. Klokslag twee bel ik aan. ‘Perfect op tijd’, zegt de bijna 104-jarige Alice Herz-Sommer als ze de deur van haar eenkamerflat opent. ‘Je komt speciaal naar hier om over mijn leven te praten? Wat is er zo speciaal aan mijn bestaan? Mijn carrière als pianiste? Er zijn honderdduizenden muzikanten in de wereld; ik ben niet de enige.’ Herz-Sommers bescheidenheid siert haar, maar ze is niet zomaar ‘een van die honderdduizenden’. In de jaren voor, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog wandelde ze samen met Franz Kafka door de straten van Praag, en in de jaren twintig beleefde ze triomfen als concertpianiste. De Tweede Wereldoorlog maakte een abrupt einde aan haar carrière. Samen met haar man Leopold en hun zoontje Raphael werd ze in 1943 op transport gezet naar Theresienstadt, ‘modelgetto’ in het noorden van Tsjechië en doorvoerhaven naar vernietigingskampen als Auschwitz. Haar man stierf in Dachau; zij en haar zoon overleefden de gruwel. In 1949 emigreerde ze naar Israël. Alice werd hoofd van het conservatorium van Jeruzalem; Raphael Sommer werd een wereldberoemde cellist met Londen als uitvalsbasis. Op haar 84ste verhuisde ook Alice naar Londen. In 2001 stierf haar zoon.

Alice Herz zag in 1903 als jongste van een tweeling het levenslicht in Praag – een stad die toen tot het Habsburgse Oostenrijk behoorde. Haar vader Friedrich Herz was fabrieksdirecteur en zeer down to earth, in tegenstelling tot haar moeder Sofie Schulz, die een gepassioneerd literatuurliefhebber was en van ’s morgens tot ’s avonds Bach op de piano speelde. ‘Mijn ouders hadden geen gelukkig huwelijk’, zegt Herz-Sommer. ‘Het was gearrangeerd. Dat was de norm in die tijd bij joodse families. Vader was geobsedeerd door werk – nu zou hij een workaholic genoemd worden. Om zes uur ’s morgens zat hij al in zijn kantoor; om zes uur ’s avonds kwam hij terug naar huis. Wij, de vijf kinderen, zaten dan rond de tafel, en mama gaf papa de volle laag: “Je had dit moeten doen. Je hebt dat verkeerd gedaan.” Bijna elke avond maakten ze ruzie. Na afloop van hun geruzie zei ik soms: “Mama, je zou papa beter eens een kus geven.”’

Net als de meeste Praagse joden had de familie Herz lak aan religie. Alice Herz-Sommer: ‘Zelfs mijn grootouders hadden het geloof al afgezworen. Een keer per jaar, op Jom Kipoer, ging mijn vader naar de synagoge. Dat was alles.’

Alice’ oudere zus Irma werd verliefd op de filosoof Felix Weltsch. Via Weltsch leerde de familie Herz Franz Kafka kennen. ‘Felix bracht Franz mee naar de tennisclub’, herinnert Herz-Sommer zich. ‘Hij was een waardeloze speler.’ Franz Kafka liep de deur van de familie Herz plat. Herz-Sommer: ‘Kafka werkte bij een verzekeringsfirma. Mijn zus Irma ergerde zich mateloos aan zijn gewoonte om zich voortdurend te verontschuldigen. Voor alles vroeg hij vergiffenis: voor zijn te laat zijn, voor zijn aanwezigheid, voor zijn afwezigheid… We maakten ons erg vrolijk over zijn ge-excuseer. In de omgang was Franz een moeilijke man. Als je zijn verhalen leest, merk je een eigenaardige vorm van humor. Die hanteerde hij ook in zijn conversaties. Het leek wel alsof die humor hem door dit harde bestaan moest leiden. Het dagelijks leven was een zware strijd voor hem. Zijn besluiteloosheid was legendarisch. Hij twijfelde over van alles en nog wat.

Ik denk dat hij voortdurend worstelde met het geloof. Zijn vader was niet religieus, maar zijn moeder was ultragelovig. Dat zorgde voor veel spanningen in het gezin Kafka. Als kind is hij getuige geweest van zwaar geruzie tussen zijn vader en moeder over haar fanatieke, orthodoxe geloof. Dat heeft Franz voor de rest van zijn leven getekend. Na de Eerste Wereldoorlog kwamen er veel orthodoxe joden vanuit Polen naar Praag. Op een keer nam hij mijn tweelingzus en mij mee door de oude stad, en we kwamen een hele groep van die joden tegen. Ik herinner me dat hij hen aansprak en zei: “Ik hoor bij jullie.” Ik heb urenlang met hem gewandeld. Hij vertelde mij en mijn zus de meest waanzinnige dierenverhalen. Maar in het algemeen was hij somber. Hij was een geboren pessimist. Hij zag de schoonheid in het leven niet. Ja, het leven is mooi. Kijk naar buiten, naar de straten van Londen, het leven is toch fantastisch?’

Van jongs af was Alice gefascineerd door de piano: ‘Ik las graag biografieën, en leerde daaruit hoe Schubert elke dag van zeven tot twaalf zat te componeren, ook al had hij geen inspiratie. Balzac, de grote Franse schrijver, zat elke dag van acht tot acht achter zijn bureau te schrijven. Ik heb mezelf gedisciplineerd door piano te studeren. Ik speelde negen tot tien uur per dag. Als ik concerten had, ging ik zelfs niet slapen. Typisch voor joodse mensen is dat ze willen laten zien hoe goed ze wel zijn. Als je iets erg goed kunt en beheerst, is het leven gemakkelijker. Als je middelmatig bent, is het leven moeilijk.’

In de jaren twintig beleefde ze triomf na triomf. ’s Ochtends studeerde ze vier uur piano, ’s middags gaf ze les en ’s avonds speelde ze concerten. In 1925 ontmoette ze de handelsvertegenwoordiger Leopold Sommer. In het voorjaar van 1931 traden ze in het huwelijk; zes jaar later werd hun zoontje Raphael geboren. ‘We waren perfect gelukkig.’ Aan dat geluk kwam abrupt een einde toen Hitlers troepen op 15 maart 1939 Praag binnentrokken.

‘We moesten de gele ster dragen, alsof het een schande was om jood te zijn’, zegt Herz-Sommer. ‘We mochten geen telefoon of radio hebben, Leopold verloor zijn werk en ik mocht niet langer lesgeven aan niet-joden. In het begin hadden we geluk dat we onze kleine flat niet hoefden te verlaten. Andere joden werden naar een getto gestuurd, wij nog niet. Boven ons leefde een nazi, zijn naam was Hermann. Raphael speelde met zijn zoon.’

Op 5 juli 1943 werd het gezin Sommer op transport naar het getto van Theresienstadt gezet. Alice Herz-Sommer: ‘Mijn moeder was een jaar eerder gedeporteerd. Dat was een verschrikkelijke schok. Het afscheid van haar is het grootste dieptepunt uit mijn leven. Moeder was oud en ziek toe ze op 13 juli 1942 naar Theresienstadt gedeporteerd werd. In oktober van datzelfde jaar is ze naar het vernietigingskamp Treblinka overgebracht. Daar is ze vermoord. Na het afscheid van moeder raakte ik in een zware depressie. Ik herinner me als de dag van gisteren de plaats en het moment waarop de wanhoop het grootst was. 24 juli 1942. Ik was op weg naar huis en ik kon niet verder. Een innerlijke stem zei: “Nu kan niemand je nog helpen. Niet je man, niet de dokters, niet je fantastische kind. Je staat er helemaal alleen voor.” Elke pianist speelt in zijn repertoire zes of zeven wonderbaarlijke etudes van Frédéric Chopin. Ik besloot om ze alle 24 te leren spelen, tegen de wanhoop in. Een concert van meer dan twee uur. Wie dat kan, heeft het allerhoogste bereikt, want de etudes zijn aartsmoeilijk. Ik kwam thuis en begon te spelen, van de ochtend tot de avond. Op een keer was ik aan het spelen, en ik hoorde geklop boven mij. Ik dacht: oei, Herr Hermann maakt zich druk. Als joodse mocht ik geen piano hebben. Toen ik dat gebons hoorde, stopte ik. Een tijdje later stond de conciërge in het deurgat. “Frau Sommer, Herr Hermann vroeg me of u gedeporteerd bent, want u bent gestopt met spelen.” Ze zei dat ik verder kon spelen, want de nazi genoot van de muziek.

De avond voor we naar Theresienstadt gedeporteerd werden, zaten ik en Leopold in onze verduisterde kamer. We wilden dat ons kind zijn laatste nacht thuis in een knus, warm bed doorbracht. De deur stond een beetje open, en er kwamen Tsjechen – goede vrienden van ons – binnen. Ze spraken geen woord, maar namen alles mee wat ze konden dragen. Diezelfde avond kwam mijnheer Hermann langs. Hij zei: “Mevrouw Sommer, ik hoor dat u op transport gezet wordt. Ik wens u het allerbeste. Ik dank u voor die mooie muziek die u gespeeld hebt.” Hij was een mens. Die Tsjechen niet.’

Theresienstadt was oorspronkelijk een garnizoensstad. Alice Herz-Sommer: ‘De bewoners moesten er weg toen het een getto voor joden werd. In die kleine plaats leefden normaal negenduizend zielen, onder Hitler werden er tot driehonderdduizend joden van over heel Europa samengebracht.’

Het getto werd bewaakt door de SS en was een tussenstation in de doorvoer van joden naar de vernietigingskampen. Eind 1943 gaven de nazi’s aan het Internationale Rode Kruis toestemming voor een bezoek aan de stad, om de wereld te laten zien dat de joden goed behandeld werden. Maar eerst werd er schoon schip gemaakt en werd de overbevolking aangepakt door het aantal transporten naar Auschwitz op te drijven. De nazi’s bouwden nepwinkels, een café, een kleuterschool en een lagere school. De huizen werden met bloemen getooid. De delegatie van het Rode Kruis tuinde er met de ogen wijd open in.

De interne gang van zaken in het getto werd geregeld door een Raad van Ouderen. De joodse leiders organiseerden het werk, regelden de voedselverdeling en de huisvesting, organiseerden toneelopvoeringen en stelden zelf de lijsten voor de deportaties samen. Herz-Sommer: ‘We werden verplicht om concerten te spelen. Ik kreeg opdracht om op zondag, woensdag en vrijdag te spelen. De concerten waren in het gemeentehuis, er was plaats voor 150 mensen. Oude, vereenzaamde, hongerige mensen. En toch kwamen ze naar die concerten! Muziek hield ons in leven.’

Was ze zich toen bewust van wat er met de joden in de kampen gebeurde? ‘Op dat moment niet. Na een jaar in Theresienstadt werden duizend mannen op transport gezet, onder wie mijn man. Hij wist wat hem te wachten stond, en vlak voor hij naar Dachau gevoerd werd, zei hij: “Luister niet als ze een oproep doen aan de achtergebleven vrouwen om zich bij hun mannen te voegen.” Drie dagen later werd er weer een transport georganiseerd onder het motto: “Kinderen en vrouwen volgen hun vaders en mannen”. Iedereen wou mee. Ik bleef achter met Raphael. Leopold heeft onze levens gered. Niemand kwam terug. Mijn man stierf in Dachau. Hij stond erg dicht bij onze zoon. Het was een schok voor Raphael toen zijn vader weg moest uit Theresien. Vanaf die dag vroeg ik me af hoe ik hem zonder haat kon laten opgroeien. Want haat brengt alleen maar haat voort. Ik wilde niet dat mijn jongen de rest van zijn leven zou haten. Hij was als cellist erg populair in Duitsland. Hij verweet de Duitsers niets. Een paar jaar voor zijn dood heeft hij een autobiografie geschreven waarin hij me expliciet dankt dat ik hem geen haat opgelepeld heb. Nee, ik haat niet. Ik heb nooit een woord van haat tegenover het nazi-regime geuit. Geen woord.’

Na de bevrijding keerde Alice met haar zoon terug naar Praag. ‘Ik heb er anderhalf jaar onder het communistische juk geleefd. Ik verzeker je, de mensen hier in Engeland en in de rest van Europa beseffen niet hoe kostbaar democratie is. Onder de dictatuur van het communisme waren we bang om iets te zeggen – zelfs tegen goede vrienden. Je kon niemand vertrouwen. Na Hitler en Stalin ben ik naar Israël vertrokken. Daar was geen dag zonder spanning, maar hadden we wel democratie. Je kon er zeggen en lezen wat je wilde. Je kon je kind opvoeden zoals jij wilde, niet zoals zij het wilden. Democratie. Je kent de Negende van Beethoven met Schillers Alle Menschen werden Brüder?’ Herz-Sommer neuriet zachtjes. Dan zegt ze: ‘We leven in een slechte tijd. Een heel slechte tijd. Er is zoveel haat. Het is zelfs nog veel erger dan in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog. Maar het wordt beter. Misschien moet het eerst nog wat slechter gaan, maar dan wordt het beter. Want vanuit het slechte groeit het goede.’

In november verschijnt bij Artemis & co. Etudes van troost, de biografie van Alice Herz-Sommer, geschreven door Melissa Müller en Reinhard Piechocki