Maren Eggert en Dan Stevens als Alma en Tom © Christine Fenzl

Aanraken, fysiek voelen. Textuur. ‘De zichtbare en voelbare aard van de oppervlakte of huid van een weefsel, tekening, beeld, schilderij enzovoort.’

Het is bepaald niet iets waar je in het leven van alledag over nadenkt, ook Alma (Maren Eggert) niet, een vrouw van tegen de veertig, succesvolle archeoloog in Berlijn die een nachtclub binnenstapt, of meer een balzaal met mooi geklede mensen zittend aan tafeltjes en op de dansvloer koppels swingend op de maat van Puttin’ on the Ritz, zo’n nummer dat je onwillekeurig mee neuriet: ‘If you’re blue, and you don’t know where to go to/ Why don’t you go where fashion sits?/ Puttin’ on the ritz.’ Alma is algauw in the mood. Dan ziet ze haar date, Tom (Dan Stevens). En het eerste wat ze wil doen is aan hem zitten, gewoon om te kijken hoe het is. Want Tom is een robot.

Hoewel Tom zichtbaar en ‘voelbaar’ is, zijn sommige andere aanwezigen dat niet. Die blijken tot Alma’s afschuw én verwondering een digitale textuur te hebben — ze zijn hologrammen. Je kunt je hand door het haar op het hoofd van die man in smoking halen of met je vingers in het haar woelen van die vrouw met de klaar-voor-de-charleston-jurk en de parelketting om haar nek. Wel is het oppassen geblazen, merkt Alma, want er zijn ook anderen zoals Tom aanwezig: antropomorfe robots die in niets te onderscheiden zijn van echte mensen. Alma is hier vanwege een overeenkomst: in ruil voor voortgezette subsidiëring van haar onderzoeksproject moet ze Tom een maand lang ‘uittesten’. Dat betekent dat ze hem mee naar huis moet nemen om met hem als haar mogelijke geliefde samen te leven.

De Duitse regisseur Maria Schrader is bekend van de televisieserie Unorthodox, waarin een jonge vrouw uit de verstikkende omgeving van een orthodox-joodse gemeenschap in New York ontsnapt en naar Berlijn vlucht. Het mooie van de serie is dat Schrader de leefwereld van de hoofdpersoon invoelbaar maakt. We zitten in haar hoofd, we delen haar angsten en dromen. Dit lukt Schrader opnieuw in haar speelfilmdebuut, Ich bin dein Mensch. Ze gebruikt belichting zonder schaduwvorming effectief om het realistische bestaan van haar personages te schetsen. Muziek is zacht, spaarzaam hoorbaar op de achtergrond. De cameravoering is klassiek, bedaard, alleen bedoeld om ons dicht bij de mensen in het verhaal te brengen. Schrader wil in zowel de serie als de film dat we goed kunnen zien. Ze suggereert niets, ze toont. En dan doet ze een stap terug, in de verwachting dat wij in ons hoofd vorm geven aan de psychologie van haar vertelling.

Zo heeft de film vreemd genoeg ook een Engelstalige titel: I’m Your Man. Maar dit is juist het tegenoverstelde van Ich bin dein Mensch. In het verhaal zien we mens tegenover robot, dus Alma is Toms ‘mens’ en Tom (robot) is Alma’s ‘man’. Het is maar hoe je het bekijkt. En dat – perspectief – raakt aan de centrale kwestie: de liefde als resultaat van identiteit, van ego.

In de balzaal is Tom een en al man about town. Smoking. Glimmend zwart haar. Mondhoek die iets naar boven krult als suggestie dat hij het allemaal maar amusant vindt. Alles heeft hij gezien en gedaan, straalt hij uit, tot in zijn vezels is hij een man van de wereld. Zo’n Tom wil ook ik zijn, merkte ik tijdens het kijken. Zelfs als hij tegen Alma zegt: ‘Je bent een beeldschone vrouw. Je ogen zijn als twee bergrivieren waarin ik kan verdrinken.’ Net als hij hiermee volledig de mist in dreigt te gaan, citeert hij weer moeiteloos een gedicht van Rilke. Zie hoe soepel hij Alma verleidt met zijn lachende ogen, hoe stevig hij haar beetpakt om de rumba met haar te dansen. Maar dan, o ramp, loopt Tom vast. Alles, gewoon. Ledematen, spraakfunctie, ogen. De arme kerel is opeens helemaal stijf. En hij moet worden afgevoerd terwijl een toezichthouder (Sandra Hüller) Alma te hulp schiet.

Mijn identificatie met Tom was precies de bedoeling. Regisseur Schrader speelt vanaf het begin van het verhaal met het idee dat mannen en vrouwen zich met Tom óf Alma zouden identificeren. Dit spel houdt ze de hele film vast, maar het vreemde, mooie, is juist dat de kijkperspectieven door elkaar heen lopen naarmate het verhaal vordert. Na het drama in de balzaal krijgt Alma pront een nieuwe. Die trekt bij haar in als deel van het experiment. Alma duldt het maar. Ze geeft Tom een kamertje en sommeert hem vooral uit haar buurt te blijven. En: nog steeds ben ik bij Tom, zeker als hij de chaos in Alma’s woon- en werkkamer opruimt. Ik ben het met Tom eens: mooi, zo’n warhoofd, intelligente vrouw, maar er zijn grenzen. Bovendien, redeneer ik al kijkende, vergroot Toms opruimwoede de kansen dat Alma haar leven op orde krijgt, waardoor ze zich meer kan openstellen voor een emotionele band, voor de liefde, en dan hebben we, heb ik, een fijn verhaal over romantiek tussen mens en robot.

Dit verandert als het verdriet van Alma langzaam op de voorgrond komt. We leren meer over haar achtergrond: gescheiden, een dementerende vader voor wie ze zorgt en een trauma uit haar verleden dat ze lang heeft onderdrukt. Dat alles eist zijn tol, en op een avond wordt Alma stomdronken. Thuis is ze opeens héél geïnteresseerd in Tom. Die moet maar eens z’n broek uitdoen, want ze is er wel benieuwd naar. Bovendien is Toms algoritme zo ingesteld dat Alma hem makkelijk moet kunnen verleiden. En als hij dan in z’n nakie staat, blijkt de hardware werkelijk puntgaaf. Alma ziet dubbel, maar ze is in haar nopjes. Ík ben dat een stuk minder. Want Tom is in mijn ogen opeens niets meer dan een object.

Als liefde een verzameling gedachten is – de liefde als ‘informatie’ – kan Alma verliefd zijn op Tom

Deze verschuiving, de eerste van meerdere, máákt de film. Wat Schrader hier voor elkaar krijgt, kun je de magie van filmfictie noemen: de toeschouwer onwillekeurig in de schoenen van de ander laten staan, net zoals wanneer je een roman leest. Want terwijl Alma en Tom in bed springen om met elkaar te flikflooien – ik laat in het midden wat er precies gebeurt – realiseer ik me dat ik nu volledig bij háár ben. Ook al is zij vrouw en ben ik man, voel ik wat zij voelt, want ik ben net als zij een mens en geen robot.

‘De liefde kent geen grenzen.’ Alweer zo’n cliché. Tom grossiert erin, grappig genoeg niet alleen omdat hij robot is, maar juist ook omdat zijn programmeurs inspelen op wat mensen willen als het gaat om de kunst van de liefde, en dat is blijkbaar geruststelling en geen reuring. Maar Ich bin dein Mensch brengt nu juist dat laatste. Gedwongen neemt Alma haar leven in ogenschouw. Ze moet nadenken over wat het is om mens te zijn, om lief te hebben.

Lang verzet Alma zich tegen Toms avances. Aan hem legt ze haar visie uit via een metafoor, die van de atheïst die zich voorneemt om vooral niet tot god te bidden op het moment dat het vliegtuig in brand staat. Tom concludeert: ‘Dus je laat jezelf niet toe verliefd te worden op een machine vanwege je vertwijfeling en je verlangen naar menselijk contact.’

Alma weet dat het vechten tegen de bierkaai is. Ze realiseert zich dat ze toch verliefd is op Tom, ook al bestaat deze droomman uit kunststof en enen en nullen. Je kunt hem aanraken, maar ook weer niet. Zijn textuur zegt: nep. Zijn gevoel zegt: virtueel. En toch valt ze voor hem. Dat kán niet kloppen. De kortsluiting komt door het idee van de liefde als iets wat tussen de oren zit, een verzameling gedachten. Als dat zo is – de liefde als ‘informatie’ – kan Alma verliefd zijn op Tom, die je kunt omschrijven als ‘belichaamde informatie’.

En Tom dan? Het dilemma wordt duidelijk: zij kan niet van hem houden, omdat hij geen mens is. En hij kan pas ‘mens’ zijn wanneer zij van hem houdt. De wanhoop neemt toe als Schrader nog een perspectiefschuif in het verhaal weeft. Want natuurlijk vragen we ons vanaf het begin af hoe het dan zit met Toms ‘ziel’. Als het experiment is afgelopen moet Tom het appartement verlaten. Maar dan verdwijnt hij spoorloos, wat tot consternatie leidt bij het bedrijf dat hem heeft ontwikkeld. Tom is nu de focus van de film. Misschien was hij dat de hele tijd – als spiegelbeeld, als reflectie van onze worsteling met ‘echt’ versus ‘virtueel’, met de grenzen van ons mens-zijn. En: met de vraag hoe een mens kan leren echt lief te hebben.

Tom is fascinerend: als hij geen ziel heeft, heeft hij ook geen ego en is zijn liefde voor Alma volkomen altruïstisch. Maar waarom verdwijnt hij dan? Ik wil het weten – en daar komt het antwoord dan ook aan het einde van de film.

Ich bin dein Mensch. Dat einde brengt nóg een betekenisverandering. Want wie is dan ‘ik’? Schraders film is inhoudelijk rijk, tegelijk een ode aan en onderzoek naar de aard van de menselijke liefde. Zoals de beginscène in de balzaal illustreert zijn we maar al te graag romantisch ingesteld; we houden van clichés, omdat die ons bevestigen in wie we denken dat we zijn. Maar Schraders film zet alles op z’n kop, gelukkig. Die confronteert ons met het ongemakkelijke, met hoezeer we slachtoffer zijn van onszelf als gaat het om de liefde. De liefde is niet dit of dat, het gevolg van ego, van een algoritmeconstructie. Nee, de liefde, die is.

Te zien vanaf 5 mei