De affaire met die zoon is een ander verhaal, voor een andere keer. En natuurlijk moet je je afvragen wat hij nou helemaal met zijn vader te maken heeft. Het blijven twee totaal verschillende figuren, met een verschillende zeggingskracht en uitstraling. De zoon zegt me niet zo veel, behalve dus die ene keer dat hij door zijn stralende verschijning een eind maakte aan de martelende hallucinaties waardoor ik tot stikkens toe werd geplaagd.
Als ik op een ochtend een uitnodiging krijg om eens gezellig langs te komen, ben ik dan ook hooglijk verbaasd. Het is me nog nooit overkomen dat Hij naar mij vraagt in plaats van andersom. Op een druilerige zondagmiddag, het is de eerste zondag van de advent, word ik opgehaald door een van Zijn trouwe boodschappers, die me in vliegende vaart naar de verblijfplaats van zijn baas brengt.
In no time zijn we er. Ik struikel bijna omdat mijn linkervoet ergens achter blijft haken. Door de dikke mist die hier hangt kan ik mijn eigen voeten niet eens zien. Wolkjes, wattig om me heen zwevend. In de pluizige ruimte waar ik doorheen loop klinkt zachte muziek, monotoon maar melodieus. Mijn begeleider gaat me sloffend voor. Zijn glimlach maant me door te lopen, maar mijn voeten werken niet mee. Alsof ik door een meter sneeuw loop, of een dikke laag modder; het wollige wolkentapijt komt tot mijn knieen en kleeft als stroop aan mijn onderbenen. Mijn sokken worden klam en mijn haar hangt in vochtige pieken in mijn gezicht. De man voor me heeft nergens last van. Hij blijft knikken en glimlachen.
‘We zijn er. Daar zit-ie.’
Midden in een immense, schijnbaar onbegrensde ruimte, half verborgen in de mist, zie ik een man aan een tafel genietend een schaaltje vla leeglepelen, terwijl Hij de tekst op het pak leest. Mijn begeleider draait zich om en laat me alleen. De man achter de tafel eet verder en keurt me geen blik waardig.
Ik denk erover te kuchen, maar ik kuch niet.
Ik kuch toch.
Niets gebeurt.
Ik kuch nog een keer. Ik houd niet van wachten. De man lepelt Zijn schaaltje schoon en schraapt met een vinger de laatste restjes op. Achter Hem is niets, helemaal niets. Geen muur, geen raam, geen uitzicht, geen horizon, gewoon he-le-maal niets. Alleen diezelfde klamme mist.
Ik kuch weer, iets harder nu. De man gaat achterover zitten en wrijft over Zijn buik. Als Hij opkijkt en me eindelijk ziet, wenkt Hij me. Ik loop naar Hem toe.
‘Ga zitten, ga zitten.’
Ik ga zitten. Op een wankele stoel.
‘Rob, jongen, geloof je in God?’ Hij giechelt, een geluid als van een hinnikend speelgoedpaardje.
‘Alleen als U ook in mij gelooft.’
‘Goed.’ Hij gaat verzitten, leunt weer achterover en begint te praten.
‘Newton heeft eens gezegd: “De Zwaartekracht heeft de Planeten dan wel in Beweging gebracht, maar zonder de hemelse Macht konden ze nooit die draaiende Beweging verkrijgen als die waarmee ze rond de zon cirkelen. Daarom, en om nog een paar redenen, ben ik genoodzaakt de Opbouw van dit Systeem toe te schrijven aan een intelligente Tussenpersoon.” Dat ben Ik dus. Newton was eerst een heiden, maar naarmate hij meer wetmatigheden in ons universum vastlegde, werd hij dichter naar Mij toegetrokken. Hij stierf diep gelovig. Grappig he?’
‘Mm-mm.’
‘Ik ben blij dat je gekomen bent. Ik wil eens rustig met je praten. Om eerlijk te zijn, Ik heb je hulp nodig. Dat lijkt vreemd, iemand als Ik die iemand als jou nodig heeft, maar het is waar. Ik kom er Alleen niet uit. Ik heb een probleem, Rob, Ik heb een probleem.’
‘O.’
‘Het gaat hierom. Je weet dat Ik lange tijd een Man van Standing was, Iemand die ontzag inboezemde, tegen Wie werd opgekeken. Lange tijd ging het Me voor de wind en Ik had niets te klagen. De mensen hielden van Me, vereerden Me en keken tegen Me op. Ik was iemand, weet je, Ik betekende Iets. Iets goeds. Mijn leven had zin.’
‘Mm-mm.’
‘Maar dat is veranderd. Ik heb het niet meer, Rob. Ik ben niet meer Wie Ik was, Ik ben Mijn uitstraling kwijt. De Almachtige, de Allerhoogste, Schepper, Heere der Heerscharen en zo, je kent het wel. Mensen zagen Me altijd zitten, ze geloofden in Me, ze voedden hun kinderen op, stichtten scholen, vermoordden elkaar, allemaal in Mijn naam. Prima tijden. Maar na vette jaren komen onvermijdelijk magere. Die zijn nu aangebroken, en ze zullen voorlopig niet meer verdwijnen. Dezer dagen heb Ik het charisma van een natte Telegraaf. Een probleem dus, een serieus probleem.’ Hij zucht. Hij zucht diep en kijkt me peinzend aan. Misschien komt het door dat rare, diffuse licht hier, maar even denk ik tranen in Zijn ogen te zien. Hij is zichtbaar treurig. God is diep bedroefd. Hij strijkt door zijn baard, waar een kloddertje vla in zit, viezig geel. Zijn ogen staan flets.
‘Begrijp je wat Ik bedoel? Er is zoveel in Mijn plaats gekomen. Vroeger hadden de mensen niet veel behalve Mij, maar nu… met al die nieuwe dingen, die nieuwe technologieen, die hoe heet het allemaal, nieuwe media en zo, Internet, virtual walibi en meer van die toestanden… wat stel Ik nou nog helemaal voor? Mijn bestaan heeft alleen maar zin als de mensen van Me houden. En volgens Mij houden ze niet meer van Me. Wat denk jij?’
‘Ja, daar zit wel wat in.’
‘Zeg nou zelf. Ben Ik nog een item bij jullie? Een kwestie? Eerlijk zeggen!’
‘Niet echt meer, nee. In ieder geval niet bij de filosofen, niet meer sinds U-weet-wel.’
‘Van de filosofen moet Ik het niet hebben. Maar verder?’
‘Kunstenaars.’
‘De kunstenaars? Die hebben Me altijd door het slijk gehaald, eeuwen en eeuwen achter elkaar.’
‘Ze praten wel over U. In de kunst bent U wel weer een item. Maar dan heet U anders.’
‘Hoe dan?’
‘Zingeving. Het gaat om zingeving. Lees maar eens een modern tijdschrift, zo'n blad waar je door de ultra-hippe vormgeving de teksten niet meer kunt lezen. Hoe sneller de technologie voortschrijdt, des te groter de belangstelling voor religie. U weet wel, hebben ze eindelijk vastgesteld dat het heelal is ontstaan uit de oerknal, roept iedereen dat er dan toch iets geweest moet zijn dat die oerknal heeft veroorzaakt. En dan wordt meteen Uw naam weer genoemd.’
‘Hahahaha!’
‘Echt waar. Maar verder hebt U gelijk. In het Midden-Oosten doet U het weliswaar nog goed, en het sterft nog steeds van de fanatieke aanhangers, overal op de wereld. Er is zelfs een progressief weekblad dat zijn kerstspecial aan U wijdt. Maar in het algemeen stelt U niet veel meer voor.’
‘Precies. Mijn vroegere grandeur is verdwenen, die echte, pure macht die mensen nog ouderwets deed huiveren. Die doordringende, hoe zal Ik het zeggen, alomtegenwoordigheid. Ja, dat bedoel Ik, alomtegenwoordigheid. Ik ben dat niet meer, al-om-te-gen-woor-dig.’
‘Nee, wie wel?’
‘En daarom voel Ik Me nutteloos. Overbodig. Ik kan Mezelf niet meer serieus nemen. En Mijn familie kijkt Me ook al een hele tijd met scheve ogen aan. Een God die niet alomtegenwoordig is, dat is toch een lachertje, daar hebben de mensen niets aan. Ik wil Mijn oude macht en uitstraling weer terug. Ik wil dat Mijn leven weer zin heeft.’
‘Kan ik me voorstellen.’
‘Ik besta. Daar gaat het niet om. Ik besta gewoon, zoals je ziet, Ik val alleen niet op. Ik ben onopvallend, saai, analoog, voorspelbaar en traag. Ik denk wel eens dat Ik er net zo goed niet had kunnen zijn. En als Ik zeg dat Ik God ben, zit Ik zo in Santpoort. Nee, Ik moet er wat aan doen. En jij moet Me helpen. Ik leef niet meer onder de mensen en dat moet veranderen.’
‘Maar U leeft ook helemaal niet onder de mensen. U zit hier een beetje in een ivoren toren, of wat is dit voor een ding, en heeft geen enkel contact met de wereld. Vindt U het raar dat U niet meer leeft onder de mensen?’
‘Weet Ik veel. Ik ben radeloos! En jij staat midden in het leven, jij weet wat er zoal speelt. Je bent een man van de wereld, zal Ik maar zeggen. En dat wil Ik ook zijn, een man van de wereld! Net als vroeger. In het middelpunt van de belangstelling! Dat iedereen van Me houdt!’
Met zwakker wordende stem vertelt God dat hij een collega-schrijver zocht om Hem een paar tips te geven. Hij had mijn hoofd vaak gezien in kranten en tijdschriften en kreeg de indruk dat ik er wel kijk op had, vandaar. Ik kan niet weigeren, dat doe je niet als God zo diep in een crisis zit.
Het is een kwestie van marketing, leg ik Hem uit. Hij moet zijn image veranderen. Dat is alles. De mensen moeten weer wat in Hem gaan zien, en dat is voornamelijk een kwestie van het juiste imago. De juiste uitstraling op het juiste moment op de juiste plaats. Eerst moet Hij deze witte pluizigheid verlaten, van die wolk af komen en een andere plek zoeken, die een beetje modern inrichten en de dingen aanschaffen die iedereen heeft, inclusief kleding en uiterlijk.
‘Goed? De komende tijd besteden we dus aan image-building. Laat alle andere dingen maar even liggen.’
Ik geef Hem duidelijke instructies, en we maken een afspraak voor Tweede Kerstdag. Dan kom ik bij Hem eten, in zijn nieuwe huis. God belooft dat Hij al mijn aanwijzingen zal opvolgen.
‘Uitstekend. Tot de volgende keer.’
‘Nog een ding, voor ik het vergeet.’
‘Ja?’
‘Uw hoofdletters moeten weg.’
‘Pardon?’
‘U hoort me wel. Beter voor Uw imago, geen hoofdletters.’
‘Ik ben juist zo aan ze gehecht. Het heeft toch iets eh… iets verhevens, vind je niet?’
‘Voor Je het weet word Je voor snob uitgemaakt.’
‘Wat maakt dat nou uit, die paar hoofdletters?’
‘Veel. Meer dan Je denkt. De mensen hechten daar waarde aan. De hele tijd Ik en Mijn met een beginkapitaal, dat komt behoorlijk arrogant over.’
‘Maar Ik ben toch niet arrogant? Toch? Rob?’
‘Dat niet, maar dat weet niet iedereen.’
‘Ik zal ze missen. Maar als jij zegt dat het beter is, dan doen we het. Spreekt vanzelf. Maar mag Ik dan nog een keer Ik zeggen voordat het voor altijd ik wordt?’
‘Tuurlijk.’
‘Want Ik vind het wel jammer.’
Op de terugweg vraag ik me af waar ik aan begonnen ben. Maar ik kan hem ook niet in de kou laten staan, weet ik, vooral als ik dat hulpeloze kloddertje vla in zijn baard weer voor me zie.
Zondag 25 december - God en ik eten allebei bij onze moeder. Dat is de gewoonte, en daar wijken we liever niet van af. God houdt van zijn moeder, en ik van de mijne.
Maandag 26 december - Dezelfde man als vorige keer haalt me op. Ik zit achter in een nieuwe auto en we rijden over een snelweg die oranje opglanst onder het avondlicht van straatlantaarns. We nemen de afslag Zoetermeer-Benthuizen en stoppen tien minuten later voor een onopvallende woning aan de Muurbloemtuin. In de tuin staat een kerstboom met lichtjes erin, net als bij de buren en de overburen en op het pleintje voor het overdekte winkelcentrum. De gordijnen zijn dicht, maar er valt nog een smal streepje licht onder de gebloemde stof door. Ik stap uit en de auto rijdt weg. Het regent zacht. Kerst in Nederland.
Als ik aanbel zwaait de deur meteen open, maar niemand wacht me op. Ik loop naar binnen en kijk tegen gods achterhoofd aan. Onderuitgezakt in een stoel, sigaret bungelend in zijn linkermondhoek, zit hij te zappen. Hij wendt zijn blik niet af van de grootbeeldtelevisies die een hele wand bedekken. Het zijn er zeker twaalf, en elk toestel staat op een andere zender.
God zapt. Oorlog. Kerstmis. Oorlog. Oorlog. Kerstshow.
‘Dit is gaaf, Rob!’ roept hij boven de herrie uit. ‘Eindelijk weet ik precies wat er op de wereld gebeurt, hoe jullie het allemaal doen. Het probleem is niet hoe jullie over mij denken, maar hoe ik over jullie denk, snap je? Niemand heeft ooit de moeite genomen de boel eens van de andere kant te bekijken. Maar daar zijn jullie mensen voor, vrees ik. Altijd alles vanuit jezelf bezien en beoordelen. Ik heb me al tijden nergens meer mee bemoeid, maar dat duurt niet lang meer. Als ik mijn macht eenmaal terug heb, dan zul je zien! Internet, global village, cyberspace, artificial life… Ik weet alles! Sjongejonge, wat zijn jullie ver! Jullie beginnen het eindelijk door te krijgen. Sjongejongejonge.’
Hij drukt een sigaret uit in een volle Marlboro-asbak. God kijkt me niet aan als hij tegen me praat.
‘Wil je iets drinken? Pak maar uit de keuken. Er is van alles. En neem voor mij even een pilsje mee!’
Ik ga aan de keukentafel zitten, de krant lezen.
‘He! Is er iets? He shit, sorry. Wacht even.’
Hij legt alle tv’s het zwijgen op. De stilte is weldadig. ‘Sorry, ik word zo in beslag genomen door die dingen. Dit is fantastisch, echt fantastisch! Dat ik het niet eerder heb ontdekt.’
Ik moet wel even wennen. God is een knappe, vlot geklede man van begin dertig, met heldere blauwe ogen.
Ziet er goed uit. Hele goeie nieuwe look.
Alles in het huis is nieuw en van een schrijnende smakeloosheid. Hij heeft zijn uiterste best gedaan, vertelt hij, en al mijn instructies opgevolgd. Op een bureau staan een computer en een fax. Hij loopt glunderend naar zijn keuken en toont zijn broodrooster, combi-magnetron, espresso- apparaat en staafmixer.
‘Met hakmolen!’ glundert hij. Alweer dat giecheltje.
Het ruikt hier als bij Blokker op maandagochtend, of als de Ikea-kamer van een eerstejaars student. Paarse en gele driehoekjes op een diepblauwe achtergrond. De enige keer dat ik in een Ikea ben geweest, wist ik dat het tijd was om naar huis te gaan toen een intercom-mevrouw galmde: ‘Dames en heren, dames en heren, Eva wil worden opgehaald uit het Kinderparadijs, dames en heren!’
God kijkt me fronsend aan en glimlacht verlegen. Steekt een sigaret op.
‘Ik voel me al iets meer onder de mensen.’
Boven de open haard hangt een immens portret van Friedrich Nietzsche. Er steken zeven dartpijltjes in. Ik loop door de kamer, spiedend. Naast de computer ligt een prachtig gebonden boek.
‘Mooi he? Heb ik speciaal laten binden, in het duurste leer. Het is mijn bijbeltje, kijk maar!’
Op het omslag staat in goud: Nader tot Mij.
‘Over boeken gesproken’, zegt hij. ‘Jij bent behoorlijk alomtegenwoordig geworden door een boek te schrijven, toch? En je ligt ook goed bij de jongeren, heb ik begrepen. Misschien zou ik dat ook weer eens moeten doen, mijn eerste boek was toch ook vrij succesvol. Hoe heb jij dat gedaan?’
‘Gewoon… Schrijf een roman. Bel een paar collega’s die ook jong zijn. Benadruk jullie overeenkomsten. Je wordt vanzelf gevraagd door een of andere journalist die je wil interviewen voor een of ander weekblad. Verzin een grappige naam voor die groep schrijvers, die eigenlijk niets zegt.’
God zit op het puntje van zijn stoel. ‘Precies, zo hebben we het ook met het Nieuwe Testament gedaan. Ook een groep jonge auteurs met een zelfde thematiek. Dat kreeg ook veel aandacht. Ik snap waar je heen wilt.’
‘Dat boek is nog steeds prima. Het gaat om je image. En een image heb je zo, kijk maar naar mij. Maak bijvoorbeeld een T-shirt met een prikkelende tekst, “GOD = HOT” of zo. Of een petje. Of een zwaaisjaal. Zeg af en toe iets als: “Het wordt tijd dat er eens iets verandert”, en voor je het weet word je uitgeroepen tot woordvoerder van een nieuwe generatie. Dan heb je het helemaal gemaakt. Uiteindelijk kom je met je kop op tv. En als je eenmaal een nieuwe generatie bent, houdt niets je meer tegen. De media houden van generaties, de media knuffelen iemand die zegt: “Het wordt tijd dat er eens iets verandert”, de media koesteren je. En de media, die bepalen alles. Het gaat allang niet meer om kwaliteit, het gaat om zendtijd. Of je kop het leuk doet op televisie. Je zult zien, je bent vliegensvlug weer populair en bekend. Of je wilt of niet.’
God zwijgt en kijkt me nadenkend aan.
‘Klinkt eenvoudig.’
‘Is het ook. Is het ook.’
Buiten is het donker. Nostalgisch slaat de regen tegen de ramen. ‘He gezellig’, zegt god. ‘Kerst.’
Nadat er is aangebeld, keert god terug aan tafel met twee pizza’s. ‘Ik heb voor jou maar artisjokken besteld, daar hou je toch van? Zelf neem ik altijd Al Diavolo… Maar volgens mij ben ik nu wel een man van de wereld geworden’, zegt hij.
Volgens mij ook. Maar we kunnen niets aan het toeval overlaten. Ik heb een afspraak gemaakt met Finishing Retouch, een pr-advies- en stylingbureau dat corporate identities verbetert en imago’s oppoetst. Daarna moet hij het verder alleen af kunnen. Kauwend op zijn pizza stemt god in met het idee. Hij gaat er helemaal voor, mompelt hij.
Op weg naar huis twijfel ik aan alles. Eigenlijk ben ik blij dat Finishing Retouch er nog even naar gaat kijken, die hebben er per slot van rekening veel meer verstand van.
Om vijf uur kan ik hem komen halen. Het is al donker en ik kom natgeregend aan. Binnen brandt licht, en schimmen bewegen rond de schaduw van een reusachtige kerstboom. Een jonge vrouw laat me binnen en gaat me voor naar de ontvangstruimte. God wacht al op me. Ze hebben er nog heel wat aan moeten doen, intensief sleutelen en restylen. ‘Maar ik denk dat het wel af is. God heeft zijn power weer terug, dat staat vast. Hij is weer helemaal een opperwezen, helemaal van deze tijd. By the way, zag ik u niet op tv gisteren?’
Het geluid van haar klakkende hakken begeleidt me naar de ontvangstkamer. Ik moet nog even wachten, maar dan mag ik binnenkomen.
De deur zwaait open. Daar staat hij, de almachtige, de god van deze tijd, het geheel herziene, naar de eisen van deze tijd gemodelleerde, alomtegenwoordige opperwezen. Wat ik zie is onbeschrijflijk. Wattige wolkjes in een pluizige ruimte. En daar, in het midden… Ik val op mijn knieen.
‘O mijn God.’
Een man van de wereld job 11:7
‘Ik leef niet meer onder de mensen en dat moet veranderen.’ God weet het zelf maar al te goed: Hij heeft een image-probleem. Daar valt echter gemakkelijk iets aan te doen. Afgezien van een verbijsterende ontmoeting met Zijn zoon, tijdens een LSD-trip die slecht begon en alleen maar nog slechter werd, heb ik de laatste tijd nauwelijks contact met Hem gehad of aan Hem gedacht.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1994/50
www.groene.nl/1994/50