
‘Kak! Daar was ik al bang voor!’ Meneer Koroma kijkt Rose verschrikt aan en wendt zich dan tot mij: ‘Rose is a saviour.’ Wijkteam- medewerker Rose Butler, een opgewekte dertiger met een uitgesproken Rotterdams accent, bestudeert de stapel brieven die meneer Koroma heeft meegenomen. Zijn energierekening blijkt van 70 naar 210 euro per maand omhoog gegaan te zijn. Met zijn salaris van rond de 1200 euro, een huur van 650 euro én een huurschuld kon hij het afgelopen jaar net het hoofd boven water houden. Hij was ‘steady’, zoals hij het zelf noemt. Maar wat gaat er nu gebeuren? Rose kijkt zorgelijk.
Meneer Koroma is zojuist bij de balie van wijkteam Kralingen-Crooswijk in Rotterdam gearriveerd met een Albert Heijn-tas vol brieven. Hij draagt een jas van The Greenery, de groente- en fruitveiling in Barendrecht waar hij werkt. Hij heeft een muts op en mist een voortand.
‘Rose is like family’, zegt meneer Koroma.
‘Meneer Koroma is zo’n lieverd’, zegt Rose.
Meneer Koroma is begin vijftig en alleenstaand. Hij komt oorspronkelijk uit Sierra Leone, maar woont al twee decennia in Nederland. Tijdens de burgeroorlog in zijn geboorteland is zijn hele familie voor zijn ogen uitgemoord. Volgens Rose heeft hij al jaren moeite de eindjes aan elkaar te knopen. Vorig jaar had hij een huurachterstand en dreigde zijn huis uit gezet te worden. Rose weet dat deze nieuwe energierekening meneer Koroma waarschijnlijk in financiële problemen gaat brengen – ze heeft al het een en ander met hem meegemaakt. Ze legt uit dat hij aanspraak kan maken op een energietoeslag van achthonderd euro. Hoe dat allemaal precies moet, gaat ze voor hem uitzoeken. Ze maken een afspraak om volgende week verder te praten.
Het verhaal van meneer Koroma is ook het verhaal van John, die op straat dreigt te belanden. Het is het verhaal van Wahiba, een gescheiden, blinde vrouw met drie kinderen, die niet naar buiten durft. En van de net werkloos geworden Michèle met een autistisch kind en een verslaafde moeder in de daklozenopvang. En het is het verhaal van mevrouw Yildiz, die een schuld van ruim vijftienduizend euro heeft opgelopen en nu leeft van 128 euro per maand.
Het is ook het verhaal van wijkteammedewerkers Rose, Vanessa, Lucy, Laetitia, Elif, Betul, Fatiha en al hun onvermoeibare collega’s, die elke dag weer klaarstaan voor de inwoners van Kralingen-Crooswijk die moeite hebben om mee te komen in onze maatschappij.
Wijkteams zijn een relatief nieuw fenomeen. Bijna iedere gemeente in Nederland heeft er een of meer. Rotterdam bijvoorbeeld heeft er 43, Amsterdam 34 en Utrecht 14. Wijkteams, ook wel buurtteams of sociale teams genoemd, zijn opgericht toen taken op het gebied van zorg, jeugd en werk in 2015 van de rijksoverheid werden overgeheveld naar de gemeenten. Het idee van die decentralisatie was dat een gemeente dichter bij de burgers staat en daarom beter in staat zou zijn hen te helpen. Iedere gemeente vult de exacte taken van de wijkteams op eigen wijze in. In Rotterdam richten ze zich op mensen die in hun leven ‘veel problemen tegelijk’ hebben. De website van de gemeente somt op waar wijkteams bij kunnen helpen: werkloosheid, schulden, vereenzaming, opvoeding, huiselijk geweld, verslavingen, dreigende dakloosheid, en zo verder. Dat zijn problemen die zich veelal achter de voordeur afspelen.
Als we al lezen over de mensen die met dit soort problemen kampen, gaat het veelal over cijfers, beleid en rapporten, maar weinig over de alledaagse verhalen. Daarom wilde ik graag eens een maand meelopen met een wijkteam, om te zien wat medewerkers dan zoal tegenkomen. De gemeente Rotterdam gaf me daartoe de mogelijkheid. Als de cliënten akkoord waren, mocht ik bij gesprekken zijn en met de hulpverleners mee op huisbezoek. Om de privacy van mensen te beschermen zijn hun namen en enkele details veranderd.
Als we midden op de dag binnenkomen zitten de gordijnen potdicht en staat de televisie afgestemd op nieuwszender India Today. De laatste ontwikkelingen over de oorlog in Oekraïne passeren de revue. Op mijn eerste dag mag ik mee op huisbezoek met Vanessa, een no-nonsense hulpverleenster van halverwege de dertig die omdat ze is geboren met spina bifida deels in een rolstoel zit. We zijn bij John, een aimabele Arubaanse vijftiger met een forse baard. Hij woont in een chique maar spaarzaam ingericht appartement aan de Maas.
John vertelt dat hij tien jaar in Oekraïne heeft gewoond waar hij een transportbedrijf runde. Vanwege de oorlog is hij teruggekeerd naar Nederland, en onderweg is er iets gebeurd. Wat precies blijft onduidelijk, wellicht een tia, maar dat het niet goed met hem gaat is helder. Je voelt aan zijn manier van doen dat hij ooit een man van enig gezag was, maar nu is hij in een rolstoel beland, heeft hij moeite zijn telefoon te bedienen, haalt tijden en plaatsen door elkaar. Zijn bureau ligt vol ongeopende brieven van instanties. Zijn T-shirt zit vol vlekken. De huur van zijn appartement wordt betaald door een vriend, zegt hij, maar tegelijkertijd is er sprake van een flinke huurachterstand.
Vanessa is bang dat hij binnenkort op straat wordt gezet. Als we na een half uurtje weer buiten staan zegt ze: ‘Het is duidelijk dat hij niet voor zichzelf kan zorgen. Hij moet naar een verzorgingshuis. Of misschien wordt het wel de verzorgingsafdeling van de daklozenopvang.’
Het wijkteam huist in een pand aan de Oostzeedijk, aan de rand van Kralingen. Op de begane grond zit de Vraagwijzer, een inloopbalie. De medewerkers houden kantoor op de eerste etage. Bureautafels, grijze vloerbedekking, systeemplafond, een kantoor zoals er tienduizenden zijn. Vorig jaar maakten 21.235 Rotterdammers gebruik van een van de wijkteams. Het wijkteam van Kralingen-Crooswijk had in dat jaar 1508 ‘actieve casussen’ die door zo’n zestig mensen werden begeleid. Er zijn jeugd- en gezinscoaches, jongerenwerkers, ouderenwerkers, specialisten op het gebied van geestelijke gezondheid, van laagbegaafdheid, van schuldsanering en zo verder.
De wijk Kralingen-Crooswijk – door de medewerkers kracro genoemd – beslaat zowel een van de meest welvarende delen van de stad (Kralingen) als de armste (Crooswijk). Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau was Oud-Crooswijk zes jaar geleden zelfs de armste buurt van Nederland, gebaseerd op cijfers over werkloosheid, aantal uitkeringen, opgroeien in armoede, taalachterstand, gezondheid en criminaliteit. Het overgrote deel van de cliënten komt dan ook uit Crooswijk.
De Raadsmonitor over welzijn, zorg en jeugdhulp is een rapport dat een overzicht geeft van de stand van zaken van het ‘sociaal domein’ in Rotterdam. Het lijvige document omschrijft het uitgangspunt van de hulpverlening van de wijkteams als volgt: ‘Wijkteams zetten in op het duurzaam versterken van zelfredzaamheid, zodat mensen weer zoveel mogelijk op eigen kracht kunnen leven.’ In theorie een nobel streven: je geeft mensen die het even moeilijk hebben tijdelijk een zetje, waarna ze hun leven weer zelf aankunnen. De zelfredzaamheid van de burger is overal in Nederland, en op elk denkbaar hulpverleningsterrein, gemeengoed geworden. Van daklozen, die door middel van een Zelfredzaamheid-Matrix een score krijgen die bepaalt of ze wel of niet geholpen kunnen worden, tot ouderen waarvan we vinden dat die zo lang mogelijk thuis moeten blijven wonen, ook al zijn ze daar eigenlijk niet meer toe in staat.
Voor het wijkteam betekent de nadruk op zelfredzaamheid concreet dat het mensen maximaal zes maanden kan ondersteunen, al is dat in de praktijk vaak veel langer. Daarna worden ze geacht weer op eigen benen te kunnen staan. Maar hoe realistisch is dat?

Wahiba (32) komt zelden haar huis uit, de enige plek waar ze wel eens zelfstandig naartoe gaat is het speelplaatsje voor de deur. Vandaar wellicht dat ze haar pyjama – met Pinokkio-patroon – nog aan heeft. Wahiba is blind, gescheiden en heeft drie kinderen. Ze woont in een flat in Kralingen. Langs twee muren staat een lange Marokkaanse bank met uitzicht op een enorme televisie. Ik ga bij haar op bezoek met Lucy, een jonge gezinscoach die een aangename kalmte uitstraalt. Lucy’s lange nagels zijn met vrolijke patroontjes beschilderd.
Wahiba voelt zich eenzaam en onbegrepen door haar handicap. In het verleden is ze op het nippertje aan een ongeluk op straat ontsnapt en sindsdien durft ze niet meer naar buiten. Ze heeft zich bij het wijkteam gemeld vanwege haar kinderen. Die gaan binnenkort naar een andere school en nu weet Wahiba niet hoe ze hen daar moet krijgen. Tot nu toe bracht de buurvrouw de kinderen, maar hoe moet dat straks? Ze wil graag speciaal vervoer voor haar kinderen, maar helaas is dat verzoek afgewezen, vertelt Lucy. Doelgroepen- of leerlingenvervoer is alleen voor mensen die zelf een beperking hebben.
Ook zou Wahiba zo graag in contact komen met andere blinde moslimvrouwen, maar ze weet niet hoe. Ze zegt: ‘Soms denk ik: was ik maar nooit getrouwd, had ik maar nooit kinderen gekregen.’ De vader van de kinderen laat zich niet vaak zien. Lucy luistert aandachtig. Ze suggereert gesprekken met een psycholoog, ze vraagt of Wahiba met iemand wil praten over de opvoeding van haar kinderen. Wahiba klinkt niet heel enthousiast.
Als we buiten staan, zegt Lucy: ‘Ze moet iets aan haar trauma doen. Als ze niet naar buiten wil, kan er heel weinig veranderen.’ Wahiba’s situatie stemt op het eerste gezicht misschien niet heel hoopvol, maar ze wil wel veranderen, al weet ze niet goed hoe. Ze is nog jong en heeft een goede band met haar kinderen. Deze week heeft ze een speciale laptop voor blinden aangeschaft.
‘Kak, ben je weer voor saus gekomen’, zegt Rose op maandagochtend, een week later. De twee afspraken die ze vandaag had gepland zijn beide afgezegd. ‘Je zal wel gemerkt hebben dat we hier veel no-shows hebben’, verzucht teamleider Fatiha Ataché (40). Ze zit al sinds haar zestiende (ze begon als vrijwilliger) in de hulpverlening. ‘Ik was al vroeg een oude ziel’, zegt ze terloops.
Cliënten die niet komen opdagen, dat is misschien wel de grootste frustratie van haar team. En er valt ook niet veel tegen te doen. De hulp die wijkteams bieden is vrijwillig. ‘Kijk, als mensen iets van ons willen, iets concreets, dan houden ze zich wel aan afspraken. Denk aan zaken als speciaal vervoer, hulp in de huishouding. Dat is tastbaar. Maar er zijn ook veel cliënten die zijn doorverwezen naar ons, en dan zie je vaak dat ze minder gemotiveerd zijn. Wij gaan praten. En veel mensen weten niet wat ze daar nou eigenlijk aan hebben.’
Dat cliënten het soms laten afweten – of eigenlijk: huiverig zijn om hulp te accepteren – begrijpen Laetitia en haar team goed. Vaak hebben mensen al heel veel hulpverleners gezien, en dat jaren achtereen, en is er weinig resultaat geboekt. Sommigen moeten dan echt worden overgehaald. Alle medewerkers van het wijkteam hebben daar zo hun eigen tactieken voor.
‘Naast iemand gaan staan’, zegt Laetitia (42). ‘Niet zeggen: je moet dit of je moet dat. Als je mensen het gevoel geeft dat jij het beter weet, dat je boven ze staat, dan gaat het direct mis. Het is stapje voor stapje vertrouwen opbouwen. Vroeger werkte ik met verslaafden, dan legde ik contact met mensen op straat. Dat was makkelijker dan het werk in het wijkteam, waar alles zich achter de voordeur afspeelt. De uitdaging is hier echt jezelf over de drempel lullen.’
Ik stel me zo voor dat haar innemende glimlach iedereen op zijn gemak stelt. Zoals Michèle, die in een flat woont in De Esch. Michèle doet open en zegt dan verschrikt: ‘Hadden wij een afspraak?’
‘Jazeker’, zegt Laetitia opgewekt. Michèle aarzelt. Haar huis is niet opgeruimd, zegt ze. ‘Geeft toch niks’, zegt Laetitia. Even later zitten we op de bank. Michèle is tot in de puntjes opgemaakt. Ze is dol op de kleur roze. Roze lampenkappen, roze laarsjes, roze plastic bloemen. Van de rommel op de grond – ze heeft twee kleine kinderen – schrik ik niet, wel van de twee naaktkatten die opeens op mijn schoot springen.
Michèle heeft nogal wat problemen op haar bordje liggen. Haar ex, de vader van een van haar kinderen, staat geregeld midden in de nacht voor haar deur. Het lukt niet altijd hem de toegang te weigeren. Ze heeft onlangs haar baan verloren. Haar ene kind heeft een autisme-spectrum-stoornis. Haar moeder is verslaafd én dakloos en was tijdelijk bij haar ingetrokken. En ook haar zusje en haar partner verblijven momenteel in de daklozenopvang. Met één van deze problemen zou ieder ander al uit het lood geslagen zijn, laat staan de opeenstapeling waar Michèle het mee moet stellen. Na een half uurtje staan we weer buiten. Laetitia heeft vooral geluisterd en geprobeerd advies te geven. Tegen mij zegt ze: ‘Michèle moet leren voor zichzelf te kiezen.’
We fietsen terug naar kantoor, waar Laetitia een afspraak heeft met een man die al drie keer verstek heeft laten gaan. Maar Laetitia blijft vol goede moed en wacht hem beneden bij de balie op. Het gaat om een ‘bankslaper’, in dit geval iemand die al twaalf jaar dakloos is maar consequent onder de radar is gebleven. Hij staat niet ingeschreven bij het bevolkingsregister. Hij heeft geen uitkering en is ook bij de Belastingdienst niet bekend. Laetitia, die jaren in de verslavingszorg heeft gewerkt, denkt dat hij verslaafd is. Na een kwartiertje wachten concludeert ze dat hij zich ook deze keer niet aan de afspraak zal houden.
‘Word je daar nou niet moedeloos van?’ wil ik weten. ‘Geduldig blijven is soms moeilijk’, zegt ze met enig gevoel voor understatement. ‘Maar ik kan het goed achter me laten. Als ik de deur hier dichttrek zet ik mijn telefoon uit en ben ik het kwijt. En morgen weer opnieuw beginnen.’
Wanneer het keer op keer niet lukt om met mensen in contact te komen én de problemen ernstig genoeg worden geacht, gaat het wijkteam onaangekondigd op bezoek. Zo maak ik op een dag een rondje door Oud-Crooswijk met de altijd goedlachse Elif. In haar hand: een lijst met ‘mph’tjes’. mph staat voor ‘meldpunt preventie huisuitzetting’. En een mph’tje is iemand die op straat dreigt te belanden omdat hij of zij een paar maanden de huur niet meer heeft betaald. ‘Deze mensen hebben niet gereageerd op e-mails of op brieven. Ze nemen de telefoon niet op. Dus gaan we dan langs om te kijken of we met ze in gesprek kunnen komen, om te voorkomen dat ze uit hun huis worden gezet.’
Bij het eerste adres, een galerijflat, wordt niet opengedaan. Elif stopt een briefje in de bus dat ze is langs geweest en dat de bewoner altijd contact met haar kan opnemen. ‘De gemeente wil nul huisuitzettingen’, zegt Elif. ‘Een mooi streven, maar niet haalbaar.’
In Rotterdam krijgt iedereen die bij een woningbouwvereniging huurt en een maand achterop raakt een brief met de vraag of hulp gewenst is. Dat zorgt voor irritatie bij mensen die per ongeluk een maand missen, maar het werpt wel vruchten af: het aantal huisuitzettingen door wanbetaling daalt. In de praktijk zie je dat mensen pas echt uit hun huis worden gezet als hun huurschuld tot tienduizend euro is opgelopen.
Ook op het tweede adres treffen we niemand thuis. Elif kijkt door de brievenbus en ziet een stapel post liggen. ‘Meestal geen goed teken, misschien is deze wel vertrokken. Het kan ook zijn dat iemand zo bang is geworden voor aanmaningen dat hij maar helemaal niet meer naar de post kijkt. Dat zie je heel vaak.’ We lopen van het ene naar het andere adres en krijgen steeds weer nul op het rekest. Veel van de mensen om wie het gaat, kent Elif persoonlijk omdat ze al eerder met het wijkteam in aanraking zijn geweest.
Als we aanbellen op het laatste adres zien we de gordijnen even bewegen, alsof iemand door een spleetje kijkt om te zien wie er voor de deur staat. We wachten geduldig, maar de deur blijft gesloten. Elif heeft in de twee decennia dat ze als hulpverlener in Crooswijk werkt al heel wat huisuitzettingen meegemaakt, zo’n twintig per jaar. ‘Meestal is er niemand thuis en is alles van waarde weggehaald. Wat je dan wél aantreft? Een papegaaienkooi zonder papegaai. Een hondenmand zonder hond.’
‘Toen ik net met dit werk begon, verbaasde ik me erover hoeveel mensen in Rotterdam geen geld hebben om boodschappen te doen’, vertelt Betul (28), die sinds twee jaar voor het wijkteam werkt. ‘Ik dacht: in Nederland kan toch iedereen een uitkering krijgen, we hebben het hier toch goed geregeld?’ We zijn op weg naar mevrouw Yildiz, een gescheiden Turkse vrouw van begin zestig die moet leven van 128 euro per maand.
Mevrouw Yildiz draagt een knalrode Adidas-hoodie. Ze ligt op de bank, met een asbak vol peuken onder handbereik. Haar chihuahua ligt vredig naast haar. Ze heeft een relatief ruime woning op de begane grond. De muren zijn kaal, op de vloer ligt een kleedje. Het gesprek gaat deels in het Turks en soms in gebrekkig Nederlands.
‘Lees je je post wel?’ vraagt Betul.
‘Ik wil dood’, zegt mevrouw Yildiz. En ook, meerdere keren: ‘Ik weet niks.’
Mevrouw Yildiz werkte vroeger in de keuken van het Havenziekenhuis, maar ontvangt al bijna twee decennia een bijstandsuitkering. Vorig jaar is ze een tijd naar Turkije geweest om voor haar zieke moeder te zorgen. Daar kwam de gemeente achter met als gevolg dat ze een groot bedrag aan onterecht ontvangen bijstand moest terugbetalen (met bijstand mag je niet langer dan een maand in het buitenland verblijven) plus een fikse boete. Inmiddels heeft ze een schuld van vijftienduizend euro opgebouwd. Het groeit haar allemaal boven het hoofd, maar tegelijkertijd lijkt ze in ontkenning te leven over de ernst van haar problemen. In de schuldsanering wil ze in ieder geval niet.
Ze is depressief – ‘Ik lig de hele dag in bed’ – maar ook met een psycholoog praten ziet ze niet zitten. Betul houdt de moed erin. Om haar iets meer financiële armslag te geven gaat ze vandaag de woningbouwvereniging bellen om te kijken of de betalingsregeling die is getroffen om haar huurachterstand weg te werken van tweehonderd naar honderd euro per maand zou kunnen. En: er blijkt opeens 250 euro afgeschreven door het waterbedrijf, waarvoor is onduidelijk. Na een paar telefoontjes en heel lang in de wachtrij staan, moet Betul weer verder en zijn we geen cent wijzer geworden.
Het wijkteam richt zich op mensen die met meer problemen tegelijk kampen. Na een eerste inventarisatie wordt voor de ingewikkeldere gevallen bepaald welke vormen van specialistische zorg nodig is (het wijkteam zelf biedt geen behandelingen). Dat heet een ‘arrangement’. Dat kan een heel pakket van zorg zijn, zoals hulp bij een taalontwikkelingsstoornis, speciaal vervoer, opvoedkundige hulp, schuldsanering et cetera. Rotterdam heeft met zo’n veertig zorgaanbieders overeenkomsten gesloten. En uit het aanbod van al die netwerkpartners moet een wijkteammedewerker dan een arrangement samenstellen. Het is een taak waar veel medewerkers tegenop zien, en waar ze vaak ook geen raad mee weten.
‘Soms denk ik wel eens, zal ik maar gewoon caissière bij de Albert Heijn worden’, zegt een medewerker die moeite heeft het juiste arrangement te vinden voor een van haar cliënten. ‘Het is gewoon te ingewikkeld. Ik kan het ook vaak niet uitleggen aan mensen, dan moet ik iets afwijzen terwijl ik het zelf niet goed begrijp.’
Vandaar de arrangemententafel waaraan elke maandag wordt besproken welk zorgpakket bij welke cliënt past. Vandaar ook: speciale arrangementdeskundigen die gewone medewerkers helpen met arrangeren. Josine Meurs is directeur maatschappelijke ondersteuning in de wijk, oftewel de baas van alle wijkteams in Rotterdam: ‘We hebben de illusie gecreëerd van maatwerk, van een uniek aanbod voor elke burger, maar in de praktijk gaat dat natuurlijk helemaal niet zo. Ik denk dat we zijn doorgeschoten met die arrangementen en dat we aanbieders meer ruimte moeten geven, om vanuit vertrouwen, en niet vanuit controle, de hulp te laten invullen.’

Er is paniek op kantoor. Ik ben met Laetitia bij een cliënt op bezoek geweest en als we terugkomen op de Oostzeedijk roept Elif uit: ‘In de tijd dat jullie weg waren, hebben we al vijf mails binnengekregen. Ze komt om 14.30 uur misschien langs! Ik heb de beveiliging al ingelicht.’
‘Ze’ is een vrouw die nu al voor de vierde keer in twee jaar haar huis uit gezet dreigt te worden. Laetitia en Elif zijn samen voor deze zaak verantwoordelijk. ‘Wij zijn al twee jaar met haar bezig’, vertelt Elif. ‘En daarvoor hadden twee collega’s ook al jaren hun handen aan haar vol.’ De vrouw kan zo dwingend zijn dat Elif en Laetitia steevast anderhalf uur voor sluitingstijd van de balie met haar afspraken, zodat ze zeker wisten dat ze het gesprek dan konden beëindigen. De vrouw vindt dat haar problemen de schuld zijn van de gemeente en dat de gemeente die dus moet oplossen. Ze heeft enorme schulden, kan de huur niet betalen, gas en licht zijn afgesloten, net als het water. Over een week dreigt definitief huisuitzetting.
‘Ze is een beetje paranoïde’, zegt Elif. ‘En heel slim. We hebben echt van alles voor haar proberen te regelen. We hebben haar vader erbij gehaald, maar die weet ook geen raad met haar. Op een gegeven moment dachten we dat we haar zo ver hadden dat ze schuldhulpverlening zou accepteren. Dan kan ze in haar woning blijven, moet twee jaar van heel weinig geld leven, maar daarna zou ze met een schone lei beginnen. Alle papieren lagen klaar om te ondertekenen. Ziet ze er op het aller-, allerlaatste moment toch van af!’
Omdat huisuitzettingen gevoelig liggen en de vrouw bovendien uitstekend de weg naar de politiek weet te vinden, lopen Elif en Laetitia op eieren. Aan alles merk je dat ze bang voor haar zijn. Of nog niet eens voor haar, maar voor de gevolgen. ‘Straks staan de media hier op de stoep!’ De vrouw mailt met alle partijen in de raad, zelfs met de burgemeester. Ze is al eens bij de wethouder in het stadhuis binnengelopen. En dan krijgt het wijkteam weer te horen: los dit probleem op. Maar ook al is geen enkele wijkteammedewerker ooit met haar tot overeenstemming gekomen, toch geven Elif en Laetitia niet op. ‘Wie weet wordt het haar nu te heet onder de voeten’, zegt Elif, ‘en kunnen we haar in een bepaalde richting bewegen.’
Net als overal in de zorg bestaat er voor het wijkteam een wachtlijst, die hier ‘werkvoorraad’ heet. Veel mensen kunnen direct geholpen worden, maar bij bijvoorbeeld ‘expertise jeugd’ staan er in mei 27 mensen op de wachtlijst. De oudste meldingen zijn van twee maanden eerder. En dat terwijl de ‘servicenormen’ voor het wijkteam duidelijk zijn: binnen twee dagen na een eerste melding moet er contact met de cliënt zijn geweest, binnen vijf dagen een eerste afspraak, na uiterlijk zes weken een ‘ondersteuningsplan’ en na drie maanden moet een eerste evaluatie hebben plaatsgevonden. Na zes maanden is het wijkteam in principe klaar en moet de cliënt óf zijn doorverwezen naar specialistische hulp, óf weer zelfredzaam zijn.
Wat voor soort meldingen staan er momenteel op de wachtlijst? Er is een melding over een jongen van zestien die jaren een soort mantelzorger van zijn moeder is geweest. Zij had niet-aangeboren hersenletsel. Er kwamen verschillende mannen over de vloer, die ook weer verdwenen. Het huis raakte vervuild. Vervolgens ging de jongen bij zijn alcoholistische vader wonen, die hem als hij te veel had gedronken uitschold. De jongen, door de aanmelder omschreven als vriendelijk en sociaal, begon te spijbelen. Inmiddels is hij ten einde raad. Hij wil niet dat Veilig Thuis zich met hem bemoeit zolang hij niet zeker weet dat er een plek is waar hij naartoe kan. Zijn grootste angst is op straat te belanden.
Of een melding van een basisschool: de leiding maakt zich zorgen over een Syrisch jongetje dat vorig jaar naar Nederland is gekomen en als kleuter een bombardement van dichtbij heeft gemaakt en, terwijl de bommen vielen, gewoon door bleef spelen. Of een meisje van zestien, een bekende van Jeugdzorg, dat van haar moeder en oma steelt. De oma heeft aangifte gedaan bij de politie, die schrijft: ‘Wij hebben haar streng toegesproken.’
Niet alleen zijn die meldingen ernstig, het is sowieso nogal raar dat er een ‘werkvoorraad’ bestaat voor het wijkteam. Dat zou tenslotte makkelijk toegankelijke zorg moeten bieden voor iedere burger. Directeur wijkteams Josine Meurs erkent het probleem, en de belangrijkste oorzaak daarvoor moeten we volgens haar zoeken in de wachtlijsten bij specialistische zorg als de ggz en jeugdzorg. Omdat mensen daar niet terecht kunnen, blijven ze automatisch langer onder de hoede van het wijkteam, dat op zijn beurt dan weer geen plek heeft voor nieuwe mensen.
We zijn twee weken verder en Rose heeft een nieuwe afspraak met meneer Koroma uit Sierra Leone. Ze heeft uitgezocht hoe ze de energietoeslag voor hem moet regelen. Eerste stap: het aanvragen van een DigiD. Het is niet de eerste keer dat meneer Koroma dat heeft geprobeerd, blijkt uit de drie brieven die hij heeft meegenomen. De eerste is van december vorig jaar, een andere uit maart en de derde van ruim een week geleden. Ze hebben steeds dezelfde strekking: u heeft een DigiD aangevraagd, wij hebben u een aparte code toegestuurd en daarmee kunt u binnen vijf dagen uw digitale identiteit activeren. En daar gaat het mis, want tegen de tijd dat meneer Koroma weer een afspraak met Rose heeft, zijn die vijf dagen voorbij.
‘Je bent zó vaak meer bezig met allerlei meuk dan dat je echt iets kunt doen’, zegt Rose. Onverrichterzake gaat meneer Koroma weer naar huis.
Ik leg het verhaal voor aan directeur Meurs. Hoeveel zin heeft het om van mensen als meneer Koroma te verwachten dat ze zelfredzaam worden, als zelfs het verkrijgen van een digitale identiteit al te ingewikkeld blijkt? Gaat iemand als mevrouw Yildiz, de vrouw die van 128 euro per maand moet leven, ooit zelfredzaam zijn? Of John uit Oekraïne? ‘Nee’, antwoordt Meurs stellig. ‘Sommige mensen zullen het nooit helemaal op eigen kracht redden. Je moet als overheid ook niet de illusie hebben dat alle problemen zijn op te lossen.’
Als we verder praten blijkt Josine Meurs in feite iets radicaals voor te stellen. Terwijl het zelfredzaamheidsidee nog overal in beleidsstukken opduikt en ook het denken van haar medewerkers ervan is doordrongen, zegt zij: ‘In plaats van te blijven proberen mensen zelfredzamer te maken zodat ze in onze ingewikkelde maatschappij kunnen meedoen, moeten we misschien voor sommige mensen ingewikkelde dingen gewoon makkelijker maken. Waarom kan meneer Koroma niet naar een vast persoon toe die hij vertrouwt en die dan zorgt dat de energietoeslag op zijn rekening komt? Waarom dwingen we hem in een systeem dat niet op mensen zoals hij is toegerust.’
We zijn een maand verder. John uit Oekraïne belandde op Elifs lijst met mph’tjes. Hij zou op 16 juni worden ontruimd. Voor het zo ver was, kwam hij ten val en belandde in het ziekenhuis. Daar ligt hij nu, anderhalve maand later, nog steeds. Hij bleek een ontsteking in zijn ruggenmerg te hebben. Nu moet hij gaan revalideren, maar omdat hij inmiddels dakloos is kost het Vanessa moeite om een plek voor hem te vinden – veel instellingen weigeren daklozen omdat ze vrezen niet meer van hen af te komen als de behandeling is voltooid. Toch is ze vol goede moed. ‘Toen jij hem de eerste keer zag was hij echt verwaarloosd. Inmiddels gaat het veel beter.’ Desalniettemin verwacht ze niet dat hij ooit nog zelfstandig zal kunnen wonen.
De kinderen van Wahiba zijn inmiddels van school gewisseld en de buurvrouw brengt ze gelukkig ook daar naartoe. Wahiba durft nog steeds niet alleen naar buiten, maar is wel na het kennismakingsgesprek bij de school aan de hand van haar negenjarige dochter helemaal naar huis gelopen. Lucy heeft een vrijwilliger gekoppeld aan het gezin, die Wahiba in haar ouderlijke taken kan ontlasten.
Van het lijstje mph’tjes van Elif heeft één persoon zijn huurschuld van achttienhonderd euro in één keer afgelost, heeft er één een betalingsregeling getroffen en een ander schuldhulpverlening geaccepteerd. De rest heeft niks meer van zich laten horen. De vrouw die voor de vierde keer uit haar woning gezet dreigde te worden, stapte een dag voor ontruiming naar de rechter, die haar zes maanden uitstel heeft gegeven op voorwaarde dat ze een bewindvoerder en schuldhulpverlening zou accepteren. Elif is bang dat ze zich daar weer onderuit gaat proberen te werken.
Michèle van de naaktkatten is aangemeld voor psychologische hulp zodat ze ‘aan zichzelf kan werken’, vertelt Laetitia. Ook krijgt ze opvoedkundige hulp om om te gaan met de woede-uitbarstingen van haar autistische zoontje. Mevrouw Yildiz heeft met het vakantiegeld van haar uitkering de huurachterstand betaald. Daardoor heeft ze nu ongeveer driehonderd euro per maand om van te leven, in plaats van de 128 van twee maanden eerder. Ze wil nog steeds met behoud van uitkering meerdere maanden per jaar in Turkije verblijven. Betul acht die wens kansloos.
En dan meneer Koroma. Rose is er niet in geslaagd de energietoeslag van achthonderd euro voor hem aan te vragen. Hij verdiende net iets te veel om in aanmerking te komen. Haar verwachting voor meneer Koroma? ‘Tja, dit soort fragiele casussen… misschien dat hij het redt, maar er hoeft maar iets financieel mis te gaan en hij is de sjaak. En niet alleen hij. Mijn verwachting is dat je dat de komende tijd veel vaker zal gaan zien.’
De namen van de cliënten zijn om privacyredenen veranderd, net als de namen van medewerkers. De echte namen zijn bij de redactie bekend