In mijn middelbare-schoolklas werden slechts twee boeken met enige gretigheid gelezen: Willem Elsschots Kaas en Tim Krabbé’s Het gouden ei. De redenen daarvoor spreken voor zich, wat mijn docente ertoe verleidde om iedereen die deze boeken las te onderwerpen aan een extra kritisch vragenvuur. Bij Kaas vroeg ze voortdurend naar de tijd waarin het geschreven was. Al die arme klasgenoten van me moesten ineens ten overstaan van iedereen uitleggen wat Kaas over de jaren dertig onthulde, bij welke literaire stroming het hoorde, wat uiteraard niets dan stilte en hakkelen voortbracht: ze hadden het boek uiteraard alleen gekozen vanwege de omvang, niet vanwege de inhoud of context.

Iets soortgelijks gebeurde bij Het gouden ei. Zeker twintig procent van mijn klas – en ik geloof van elke middelbare-schoolklas in Nederland – las dit boek voor de lijst, kreeg vervolgens stuk voor stuk kritische vragen, die altijd uitmondden hierin: ‘Waarom staat een spannend boek als dit, een thriller eigenlijk, op de literatuurlijst, waarom is het literatuur?’ Wederom: gehakkel, stilte. Ikzelf had het antwoord als ik het boek toentertijd las vermoedelijk ook niet geweten. Terwijl het niet zo ingewikkeld is: Het gouden ei is helemaal geen thriller. De roman draait niet om de spanning die hoort bij thrillers; het gaat veel meer om wat iemands verdwijning doet met haar geliefde dan om wie de ontvoering heeft gepleegd; het gaat meer om de emotionele gevolgen dan om de zoektocht, misschien wel meer om stijl dan om inhoud.

In het kort, al zal nagenoeg iedereen die dit leest het verhaal kennen: Saskia, de vriendin van Rex Hofman wordt, wanneer ze samen op vakantie gaan ontvoerd bij een benzinestation. Daarna wordt er niets meer van haar vernomen. Maanden, jaren. Het houdt Rex bezig, al gaat hij verder met zijn leven – tot hij voor zijn gevoel niet meer kan.

Ik zag de fraaie verfilming Spoorloos jaren voordat ik Het gouden ei eindelijk las. De film beviel me: de strakke opbouw, de ingetogenheid van de vertelling, de rust van de personages, het had een doeltreffende rust die ik zelden ben tegengekomen in films. Diezelfde elementen spraken me uiteindelijk ook zo aan bij Het gouden ei, waar Krabbé vanaf de eerste bladzijde voelbaar heer en meester is over zijn verhaal. Hij kiest precies uit welke momenten in het leven van Hofman hij wil belichten – en laat de rest buiten beschouwing. Andere auteurs hadden zich bij een soortgelijk verhaal wellicht laten verleiden tot honderden pagina’s, Krabbé heeft niet meer dan 96 bladzijden nodig. Met een zeldzame doelgerichtheid en sobere stijl leidt hij de lezer naar het einde. Het onvermijdelijke, overweldigende einde – zelfs wanneer je het al kent blijft het bij. Dit is schrijven van iemand die precies weet wat hij wil. Dat had het antwoord van mijn klasgenoten moeten zijn, al weet ik niet of mijn docente het wilde horen: het is geen thriller, het is een masterclass verhalen vertellen voor beginnende lezers.