De stad Hebron, gelegen op de Westbank, is Palestijns gebied, maar toch ook weer niet helemaal. Midden in de stad wonen joodse kolonisten. En waar kolonisten zijn, vind je het IDF, het Israëlische leger, om hen te beschermen. Hier en op een aantal andere plekken op de Westbank zijn de confrontaties het hevigst, omdat Palestijnen en Israëli’s fysiek elkaars buren zijn. Deze kolonisten vormen de front linie van een ideologische beweging en zijn vaak aanhangers van Gush Emunim, dat letterlijk vertaald «blok van gelovigen» betekent. Het is een messianistische beweging, opgericht kort na de Zesdaagse Oorlog van juni 1967, die ernaar streeft joden het hele «Land van Israël» weer te laten innemen. Gush Emunim voert een agressieve lobby bij de overheid om nederzettingen in Palestijns gebied te beginnen. Soms zetten de aanhangers de Israëlische regering voor het blok en stichten zelf ergens een nederzetting, waarna de regering moet besluiten bescherming van het leger te geven. Ze rijden rond met bumperstickers: «Hebron is ours» of: «Jerusalem is ours».

In het centrum van de stad, vlak bij de markt waar groente en fruit worden verkocht en waar het altijd druk is, ligt de toegang tot een onwerkelijk stille straat. Wie die in loopt, stuit na vijftig meter op een afzetting van prikkeldraad en betonblokken. In een wachthuisje met zandzakken ervoor zitten verveelde Israëlische soldaten, die de enkele voetganger die er passeert controleren. Palestijnen die hier niet wonen, worden over het algemeen niet doorgelaten. Verder de straat in, in een flauwe bocht, is strategisch een wachtpost met militairen ingericht, boven op het dak van een huis, zonder dat de Palestijnse bewoners toestemming is gevraagd. Een groepje Palestijnse schoolkinderen passeert. Argwanende blikken. Jonge reservisten van het IDF maken hun ronde.

Midden in deze Palestijnse wijk staat een tiental houten barakken, ingepakt met zandzakken. Daar wonen de kolonisten. Het ministerie van Defensie heeft onlangs besloten dat er stenen huizen gebouwd mogen worden; in een stenen huis ben je namelijk veiliger. Illegaal verblijf of niet, de veiligheid van joodse burgers gaat voor alles. Een ijzeren logica. Tegenover de barakken staat een verlaten huis met kapotte ramen. Even verderop weer een controlepost met een lomp pantservoertuig, te groot voor de verhoudingen van zo’n buurt. Verder omhoog, op de top van de heuvel, heb je een schitterend uitzicht over de oude binnenstad.

Daar op de top van de heuvel staat het huis van de zeventigjarige Abu Heikal. Hij woont er samen met zijn dochter, haar man en hun kinderen. Hij zit op de veranda, zijn handen geklemd om een wandelstok. De familie kan geen gebruik meer maken van de openbare weg voor het huis, want ze worden voortdurend door de kolonisten lastiggevallen. Achter in de tuin hebben ze nu maar een doorgang in de stenen omheining gecreëerd om hun woning te verlaten en naar school en werk te gaan. Ze moeten over een rotsig terrein en kleine paadjes om vijfhonderd meter verderop de openbare weg te kunnen bereiken. Maar dat is niet alles. Abu Heikal vertelt: «De kolonisten hebben, toen ze hier kwamen wonen, eerst de ruiten ingegooid, net als bij de buren. Toen de hele buurt smeedijzeren tralies en gaas voor de ramen plaatste, werden er etensresten en rotte eieren gegooid. We worden bespuugd en uitgescholden. Soms rennen de kolonisten opeens met wapens naar binnen. Ze proberen ons voortdurend te intimideren en te provoceren.»

Er wordt ook geschoten en, jazeker, teruggeschoten. Het meest wrange aan de situatie is dat de Israëlische militairen in de buurt wel de kolonisten beschermen, maar niet de Palestijnen. Het gedrag van de kolonisten leidt zelden tot ingrijpen van de soldaten. De situatie wordt steeds onhoudbaarder. Veel gezinnen kunnen de terreur van de kolonisten niet verdragen, verkopen hun huis en vertrekken. Als je hier een winkeltje hebt, verlies je gegarandeerd je klandizie, want Palestijnen nemen het risico niet om hier hun boodschappen te doen.

De eerste joodse kolonisten namen hun intrek in de Palestijnse gebieden vlak na de bezetting in 1967 door de Israëli’s. Sindsdien vormen de Israëlische nederzettingen op de Westbank en in Gaza een van de grootste obstakels in het vredesproces. Op aandringen van Israël is de kwestie van de nederzettingen bij de onderhandelingen, die begin jaren negentig van start gingen, doorgeschoven naar een slotakkoord dat verder weg lijkt dan ooit. Sinds de vredesbesprekingen in Oslo in 1993 zijn er volgens het Israëlische bureau voor de statistiek tweehonderdduizend kolonisten bij gekomen. Dat is een verdubbeling in vergelijking met de voorgaande 26 jaar.

De religieuze kolonisten vestigden zich in Hebron, omdat daar het graf van Abraham ligt. In Beit El vestigden ze zich, omdat er oude tempels liggen. In Shilo, omdat het ooit de hoofdstad van Samaria was. Volgens Jeff Halper van het Israeli Committee Against House Demolitions vormen de religieuzen ongeveer dertig procent van het totaal aantal kolonisten. In de jaren tachtig en negentig kwam onder regie van de Israëlische overheid een enorme migratie naar de bezette gebieden op gang. Sinds 1993 heeft zelfs een verdubbeling van het aantal kolonisten plaatsgevonden. Er werden plannen ontwikkeld voor slaapsteden rond Jeruzalem en ter hoogte van Tel Aviv, waar Israëli’s konden gaan wonen onder gunstige financiële voorwaarden. Het was een vorm van sociale mobiliteit waardoor mensen uit de middenklasse en de arbeidersklasse op een goedkope manier aan een woning konden komen. Jeff Halper ziet in het woningbouw beleid van zijn regering een duidelijke strategie om de Palestijnen voor voldongen feiten te plaatsen: «In 1994 werd tachtig procent van de Israëlische woningbouw in bezet gebied gerealiseerd. En je moet niet vergeten dat wij nauwelijks huurwoningen kennen. Dus als je een gezin sticht, moet je iets kopen.»

De mensen die rond Jeruzalem wonen, bijvoorbeeld in Ma’ale Adummim, zien zichzelf niet als kolonisten. De advertentiecampagnes van de overheid voor deze wijk waren gespeend van iedere ideologie. De nadruk werd gelegd op de ideale ligging, de goede sociale voorzieningen en de financiële voordelen. Maar de huizen lagen wél in bezet gebied. Het wrange aan al die mooie nieuwbouwwoningen is dat ze voor een groot deel zijn gerealiseerd met Palestijnse arbeidskracht. Voordat de tweede intifada begon, werkten zo’n tweehonderdduizend Palestijnen in Israël, waarvan een groot deel in de bouw. Sinds de tweede intifada zijn alle werkvergunningen van Palestijnen ingetrokken. Maar nog altijd proberen dagelijks twintigduizend arbeiders illegaal Israël te bereiken, zegt econoom Arie Arnon van de Ben Goerion-Universiteit. De dagloners kun je ook vandaag aantreffen bij de Damascuspoort in het oude Jeruzalem, waar koppelbazen ze komen ophalen. Vanwege de scherpe controles hebben de Palestijnen vaak met grote moeite Jeruzalem weten te bereiken, maar het is hun enige kans op een inkomen.

In zijn boek The Iron Wall schetst historicus Avi Shlaim op grond van gedegen archiefonderzoek en interviews met meer dan veertig hoofdrolspelers de buitenlandse politiek van Israël ten aanzien van de Arabische wereld. Shlaim behoort tot de «new historians», een groep kritische historici die de mythen rond het ontstaan van Israël en de «vijandige» Arabische wereld aan feitenonderzoek toetst. Overtuigend laat hij zien dat Israël in zijn veiligheidsdoctrine de Jordaanvallei beschouwt als een natuurlijke verdedigingslinie. Wie het kaartje voor ogen heeft, ziet onmiddellijk dat de Westbank een zwakke plek in die verdedigingslinie vormt. In termen van veiligheidsbelang is een onafhankelijke Palestijnse staat op de westoever dus een risico. «Dat is wat de Arbeidspartij en politiek links onderscheidt van Likoed en rechts», zegt Jeff Halper. «Het veiligheidsaspect geldt voor Likoed natuurlijk evenzeer. Maar zij leggen ook een religieuze of tribale claim op het grondgebied van de Westbank. De bergketen tussen Nablus en Hebron is precies het hart van het heilige land. Dat is het historische Israël. Tel Aviv kun je beschouwen als het centrum van de moderne staat, maar het is perifeer aan het historische Israël. Binnen Likoed is niet iedereen religieus, maar ze redeneren dat de joden oorspronkelijk hier vandaan komen en dat zij dus recht hebben op deze grond. Onze stam heeft recht op deze grond.» Er is alleen één probleem: er wonen 2,4 miljoen Palestijnen, die Israël niet kan opnemen en geen burgerrechten kan geven, omdat dan het joodse karakter van de staat in gevaar komt. «Israël probeert zowel zijn eigen veiligheid zeker te stellen als de kern van het historische land te controleren, en dat doet het door middel van nederzettingen.» Israël heeft een netwerk van nederzettingen op de Westbank gecreëerd, die zijn verbonden door zogenaamde bypasswegen. Je kunt dus over de Westbank rijden zonder Israël te verlaten.

Halper noemt deze strategie, die bijna tot ideologie is verheven, een «matrix van controle». De Palestijnse gebieden zijn versnipperd en volledig ingeklemd door Israëlisch gebied of Israëlische wegen en de buitengrenzen worden ook door Israël beheerst. Een Palestijnse staat of economie kan alleen onder regie van Israël tot leven komen, maar zal op deze manier nooit zelfstandig zijn.

Vanaf het allereerste officiële contact tussen de Palestijnen en Israël, tijdens de Madrid-conferentie van 1991, zijn de nederzettingen een struikelblok gebleken. De toenmalige premier Yitzhak Shamir zag het stoppen van de bouw als een onaanvaardbare voorwaarde voor onderhandelingen. De vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap stonden op het standpunt dat verdere bouwactiviteiten de uitkomsten van een vredesakkoord zouden beïnvloeden. Op een cruciaal moment in de aanloop naar de conferentie van Madrid kondigen regeringsfunctionarissen nieuwe bouwactiviteiten aan, die tot een verdubbeling van het aantal joodse kolonisten zouden leiden in vier jaar tijd, schrijft Avi Shlaim. Het afgelopen decennium heeft Israël de onderhandelingen met de Palestijnen op het punt van de nederzettingen voortdurend gefrustreerd. Ze wilden een beetje bouwen, de plannen die al gemaakt waren uitvoeren, of er moest tenminste ruimte zijn voor natuurlijke aanwas in de nederzettingen. Feit is dat het aantal kolonisten de afgelopen tien jaar verdubbelde. De voortdurende uitbreiding van nederzettingen is in strijd met de geest, zo niet de letter van het Oslo-akkoord, schrijft Shlaim in The Iron Wall. Dat heeft, samen met alle veiligheidsmaatregelen die de Israëli’s nemen om de kolonisten te beschermen, de leefomstandigheden van de Palestijnen dramatisch doen verslechteren, concludeert hij.

Tijdens de onderhandelingen van 2000 deed Ehud Barak volgens veel Israëli’s een genereus aanbod — 95 procent van de Westbank —, dat Arafat weigerde. Het ging volgens Jeff Halper in werkelijkheid om 85 tot 88 procent. Oost-Jeruzalem, dat sinds 1967 door Israël wordt bezet, werd buiten beschouwing gelaten en enkele nederzettingen waren onbespreekbaar voor Israël. Israël heeft Jeruzalem geannexeerd en wil graag de grote nederzettingen rond de stad behouden. Daar ligt één van de kernproblemen. Ma’ale Adummim beslaat meer grondgebied dan de moderne stad Tel Aviv aan de Middellandse Zee, waar vierhonderdduizend mensen wonen. In deze nederzetting gaat het om veertigduizend mensen en ze snijdt de Westbank in twee stukken, waardoor Palestijnen niet meer ongehinderd van noord naar zuid kunnen komen.

De kwestie van controle over het gebied en uiteindelijk over de Palestijnse bevolking lijkt een constante in de Israëlische strategie. Tijdens de onderhandelingen van 2000 bracht toenmalig premier Ehud Barak de kleine geïsoleerde nederzettingen in de Jordaanvallei ter sprake. Sommige van die nederzettingen hebben te kampen met leegloop. De tweede intifada heeft mensen minder enthousiast gemaakt om daar te blijven wonen. Palestijnse strijdgroepen zien kolonisten meer en meer als doelwit voor aanvallen. Er zijn er die net als anderen zouden willen vertrekken, maar dat niet kunnen. Ze hebben hun hele vermogen in hun huis geïnvesteerd en die huizen worden steeds minder waard.

Onder Sharon is er nauwelijks hoop dat Pales tijnen en Israël werkelijk tot elkaar komen. En Sharon is als geestelijk vader van de nederzettingenpolitiek minder dan wie ook bereid nederzettingen op te geven. Als minister van Landbouw in de regering van Menachim Begin kwam hij in 1977 met een plan voor een groot aantal strategisch gelegen nederzettingen, die de heilige plaatsen onder Israëlisch beheer zouden brengen en waarbij de veiligheidsstrategie van Israël gewaarborgd zou worden.

Volgens Halper zou zeventig procent van de kolonisten bereid zijn te vertrekken, mits er goede alternatieven voor woningen in Israël zijn. Daar heeft de regering nooit serieus werk van gemaakt. Israël heeft geprobeerd de bezetting onzichtbaar te maken. In de woorden van Halper: «Israël heeft heel goed begrepen dat een militaire bezetting agressie oproept en internationaal onverteerbaar is. Door de bureaucratie die de staat heeft gecreëerd en de talloze regels waar ze Palestijnen aan probeert te onderwerpen, moet het lijken of ze de gebieden alleen bestuurt. De regels geven een legitiem karakter. Het is volstrekt begrijpelijk dat je voor het bouwen van een huis een vergunning nodig hebt en dat, als je illegaal bouwt, die woning wordt afgebroken. Daar zegt men alleen niet bij dat Palestijnen nog niet een vergunning krijgen voor het bouwen van een trapje. Die procedures en regels zijn kafkaësk. Zeker als je de bouwactiviteiten van de Israëli’s daar tegenover zet.»

Het is duidelijk dat de huidige premier van Israël Sharon van Yasser Arafat af wil. Hij zou er de voorkeur aan geven zaken te doen met lokale Palestijnse leiders in de oude traditie van «verdeel en heers». Zo zou er geen levensvatbare Palestijnse staat kunnen ontstaan en kan Israël zijn aanwezigheid op de westoever voortzetten. De sombere voorspelling van Halper luidt dat de komende twee tot drie jaar de onderhandelingen in een impasse zullen blijven; dat het geweld van beide zijden zal toenemen, en dat pas daarna Israël bereid zal zijn een bod te doen dat de Palestijnen zullen accepteren. «Er zullen nog vele doden vallen voor die tijd», zegt Halper.

In een buitenwijk van Hebron woont de Palestijnse Sanaa, veertien jaar oud. De woonkamer is ingericht met kleurige bankstellen, kussens en lage salontafels. Ze is twee weken uit de gevangenis, waar ze tien maanden heeft doorgebracht. Samen met haar twintigjarige zus Abir heeft ze in het centrum van Hebron een kolonist neergestoken. Althans, haar zus heeft gestoken en zij was daarbij aanwezig. Ze hadden er vaak over gesproken sinds de tweede intifada in september 2000 begon. Vooral de dood van zoveel jonge Palestijnen — er zijn inmiddels meer dan achthonderd slachtoffers gevallen, onder wie veel Palestijnse kinderen — had haar zus doen besluiten een daad te stellen. «Ze wilde bewijzen dat we ons verzetten en onze doden niet vergeten», vertelt Sanaa.

Hoewel ze op de hoogte was van de plannen van Abir was ze toch verrast dat haar zus op het moment dat ze een aantal kolonisten passeerden een keukenmes uit haar handtas haalde en één van hen in de rug stak. Opeens maakte Sanaa deel uit van de actie. Ze vond het verschrikkelijk om de kolonist, die het incident overleefde, te zien bloeden. Verlegen vertelt ze dat ze nog altijd vierkant achter haar zus staat.

Sanaa heeft nog nooit een aardige jood of Israëli ontmoet. De enigen die ze heeft meegemaakt zijn de soldaten, de joodse kolonisten in Hebron en nu dus in de gevangenis Israëlische criminelen. Ze kan niet geloven dat er aardige joden zijn. Hun volken zijn met elkaar in oorlog. Ze moeten elkaar bestrijden. Haar ideaal is om op de zwarte lijst van Israël te komen, de lijst van mensen die aanslagen hebben gepleegd. Wie haar vraagt of haar studie niet belangrijker is, krijgt als antwoord «dat al die mensen die op de zwarte lijst staan gestudeerd hebben».

Sanaa vindt het niet vreemd dat een meisje van veertien zich met dit soort dingen bezighoudt. «In Palestina is veertien niet jong. Ons leven is altijd in gevaar door wat de Israëli’s doen. En in de gevangenis, waar ik ben geslagen en geschopt, heb ik gemerkt dat ik deze dingen kan doorstaan. Vergeleken met het geweld van de Israëli’s is wat mijn zus heeft gedaan helemaal niet erg.»