
Het was een bestelling van koning Willem II, die kort daarvoor zijn portret had laten schilderen door een andere Kruseman, Cornelis’ neef Jan Adam. Voor zijn vertrek boden Cornelis’ kunstvrienden hem een groot afscheidsdiner aan met eindeloze toasts en ‘verzen vol gloed’ over hun hoogachting en vriendschap, en zij schonken hem een zilveren penning met op de ene kant een lauwerkrans en op de andere een krans van vergeet-mij-nietjes.
Twee jaar later al werd een hele serie Italiaanse doeken in Den Haag getoond, waaronder Een meisje, den handkus toebrengende aan eene non der H. Theresia-orde en Eene huiswaarts keerende herders-familie. Die herdersfamilie had op een tentoonstelling in Antwerpen een bronzen medaille gekregen; in 1844 werd Het Gebed des Geloofs zal den kranke behouden in Parijs met een gouden medaille bekroond en aangekocht door een prinses uit Sint-Petersburg. Het was geen klatergoud, dat soort dingen werden zeer belangrijk geacht, in Kruseman werd immers de herlevende cultuur van de hele Nederlandse natie geëerd. Men sprak een woordje mee.
Cornelis behoorde tot een serie Krusemans die in de negentiende eeuw als schilder aan de weg timmerden. Het waren allemaal neven: Jan Adam (1804-1862), Fredrik Marinus (1781-1842), Hendrik Dirk Kruseman van Elten (1829-1904); Jan Theodoor Kruseman (1835-1895) was de zoon van Jan Adam. Ze konden alles, maar specialiseerden zich ook; Jan Adam was een portretschilder, Fredrik deed landschap, Jan Theodoor het zeegezicht.
De musea in Oss en Alkmaar wijden aan de familie een prettige en gevarieerde tentoonstelling, goed gedocumenteerd, met heel plezierige landschappen en zeegezichten. Het is opvallend hoe slecht die schilderijen van met name Cornelis Kruseman de tijd hebben doorstaan. Wij vinden ze nu ‘romantisch’, en dat is geen compliment, daarmee bedoelen we: te zoet, te wee en (in religieuze voorstellingen) onverteerbaar devoot; elke vrouw heeft ogen, duister als espressokoffie. Jan Adams portretten zijn ambitieus, en zeker doorvoeld, maar hij heeft de neiging een emmer zedige emoties over de geportretteerde uit te storten, alsof de innige toewijding van De operazangeres Amalia Schütz als Desdemona ons anders misschien zou ontgaan.
De tijdgenoten en hun koning vonden het echter allemaal ge-wel-dig. Toen de Johannes in 1847 eindelijk in Den Haag getoond werd, besloten de Haagse kunstenaars Cornelis Kruseman een ‘fraaije zilveren bokaal met deksel en blad’ te schenken met op het deksel twee dichtregels die de hulde van ‘Hollands School’ uitdrukten. Het hield met Cornelis niet op: ook Jan Adam werd bedolven onder de medailles en vanwege zijn staatsieportret van Willem II geridderd. Studenten van de Academie brachten hem daarna een serenade bij fakkellicht, iets wat bij de huidige Gerrit Rietveld Academie betrekkelijk zeldzaam is.
Er waren er ook die het allemaal onzin vonden. Jan Adam Kruseman was de pleegvader van de tere dichter Peter de Génestet, die zijn geridderde oom in het lange gedicht Sint Nicolaas te grazen nam: ‘(…) een dwaas figuur in deze triestige eeuw,/ En ook nog Ridder van den Nederlandschen Leeuw!/ (…) Hij achtte ’t lief kleinood, gelijk zich-zelven, hoog:/ (…) een mooie dekoratie/ Kon altijd reeknen op zijn eerbied en zijn gratie;/ Zelfs zijn koetsier had, uit zijn diensttijd, een medalje,/ En dus een streepje voor bij ’t overig “kanalje”.’
Kruseman: Kunstbroeders uit de Romantiek. Museum Jan Cunen, Oss tot 15 maart; Stedelijk Museum Alkmaar, vanaf 18 april
Beeld: Jan Adam Kruseman, Rustend meisje, 1827. doek, 65,5 x 53 cm. (Rijksmuseum, Amsterdam)