In het café in zijn woonplaats Tilburg wordt een glas donkere Trappist, gemaakt door de paters in het nabijgelegen klooster, gebruikt om een cruciaal verschil te benadrukken tussen wetenschap en politiek: ‘De politieke rationaliteit is een eigenstandige rationaliteit. Als politicus kun je een glas donker bier wit noemen. Als wetenschapper niet.’

Volgens Wim van de Donk is dit een fundamentele spanning tussen politiek en wetenschap. Werd er bij de oprichting van de wrr, begin jaren zeventig, nog naar de wetenschap gekeken als de leverancier van technocratische modellen die de politiek als het ware slechts hoefde uit te voeren om de samenleving te kunnen besturen, onder invloed van het postmodernisme heeft de politieke rationaliteit volgens hem aan invloed gewonnen: ‘Door het postmodernisme is het idee opgegeven dat je succesvol kunt zoeken naar de waarheid. Instituten zoals de kerk en de wetenschap, die naar waarheid zoeken, hebben het daardoor moeilijk gekregen. De samenleving en soms ook de politiek heeft zich daarentegen met gretigheid op dit relativisme gestort. Alsof je met meerderheid van stemmen kunt bepalen dat dit donkere bier wit is.’

Van de Donk vindt dat dit ertoe heeft bijgedragen dat je tegenwoordig veel makkelijker dan voorheen overal hoort: ‘Nou, dat is dan jouw mening.’ Hij vindt het voor discussies de dood in de pot: ‘Zo relativeer je alles. Als je als burger en zeker als politicus in een debat blijft steken met de opmerking “Dat vind ik nou eenmaal”, dan leer je ook niet bij. Ik geloof in de rol die de wetenschap hierin kan hebben. Het is bloedlink als de wetenschap geen rol meer zou spelen in de publieke meningsvorming.’

De onderzoeken van de wrr zijn bedoeld om politiek en beleidsmakers als het ware te laten bijleren. Volgens Van de Donk is dat ook aanwijsbaar gelukt. Rapporten als Vertrouwen in de buurt en De verzorgingsstaat herwogen hebben invloed gehad op het denken van politici. Hij verwijst daarvoor naar passages in het regeerakkoord over de krachtwijken en de vergrijzing.

Op het recente onderzoek van de raad, Identificatie met Nederland, kwam veel kritiek, waarvan een deel is samen te vatten als: wat de wrr zegt, is ook maar een mening. Van de Donk: ‘Die reactie zegt iets over deze tijd. Die kritiek ging gepaard met de opmerking dat we geen degelijk wetenschappelijk onderzoek hebben verricht. Dat is retorisch slim. Maar ik wil van die critici weten: wat bedoelen jullie precies? Ze mogen ons afrekenen op ons huiswerk, of we dat goed gedaan hebben, of onze assumpties evident onevenwichtig waren, of we een vertekend beeld geven. Daar wil ik ze over horen als ze met kritiek komen. Het verschil tussen ons soort sociaal wetenschappelijk onderzoek en natuurwetenschappelijk onderzoek is dat onze werkelijkheid terugpraat. Een biochemicus die iets publiceert over moleculen zal die moleculen nooit kritiek horen leveren. Dat maakt ons werk extra ingewikkeld. Misschien moeten wij ons daar als raad nog bewuster van zijn. Maar het kan natuurlijk niet zo zijn dat sommige politici onze bevindingen als onwetenschappelijk terzijde schuiven om de enkele reden dat de uitkomst ze niet bevalt.’

Van de Donk ziet dat de democratie het steeds moeilijker krijgt met de steeds volatiler én extremer wordende meningen: ‘Er is sprake van een verkorzeling. Vroeger waren meningen veel stabieler verankerd, binnen het denken van een politieke partij of een geloofsgemeenschap. Dat zorgde voor een zekere voorspelbaarheid, ook wel rigiditeit en dogma’s. Maar nu wisselen mensen wel heel snel van opinie. Dat maakt onze democratie instabieler.’

Dat in die meningen emotie vaak een rol speelt, ervoer Van de Donk voor het eerst sterk in de jaren tachtig, bij de grote demonstratie tegen kruisraketten: ‘Ik was voor de plaatsing van kruisraketten, maar wilde toch graag bij die demonstratie zijn. Toen heb ik me opgegeven als enquêteur. Tijdens de gesprekken met de demonstranten merkte ik dat ze geen idee hadden waar het precies om ging. Het was vooral emotie. Ik begrijp dat, maar ik raak daar minder van onder de indruk. Je hebt rust en tijd nodig om geïnformeerd te raken.’

Wat Van de Donk tijdens het gesprek een paar keer benadrukt is dat hij daarmee niet wil zeggen dat hij niet gelooft in de democratie: ‘Aan het einde van de dag, als we de stemmen gaan tellen, telt elke stem even zwaar. We hebben niks beters gevonden dan deze gelijkheid. Democratie is per saldo het beste systeem. Maar dat wil niet zeggen dat gedurende de dag elke mening even zwaar telt. Ik vind niet elk oordeel een mening waar ik aandacht aan hoef te besteden. Het moet wel een mening zijn waar een redenering achter zit.

Een mening ontwikkelen is een vak. Maar wat je steeds meer ziet zijn Ikea-meningen. Een schroefje hier, een boutje daar en klaar is Kees. Maar het gaat om de contextualiteit van de mening. Een mening is pas waardevol als die verankerd is in feiten. Dat vergt veel lezen, veel weten, oefenen en een zekere rijpheid. Er bestaat dus wel degelijk een hiërarchie in meningen.

Ik wil daarmee overigens niet de indruk wekken met dédain te praten over gevoelens of meningen die er leven. Ik geloof in de wisdom of the crowds. Wat in de tijd van Fortuyn naar buiten barstte, was het systematisch niet willen bespreken door de politieke elite van de problemen die de immigratie met zich meebracht. Ik maak me wel eens zorgen over waarom het zo lang moet duren voordat problemen in de samenleving doordringen tot de politieke elite. Het parlement is een institutie die een probleem heeft. Politici staan te ver af van de samenleving. Er moet echt geïnvesteerd worden in de kwaliteit van de politici. Bij de rekrutering moet veel beter gekeken worden of er voldoende verschillende kanalen naar de samenleving worden opengehouden.

Politiek bedrijven is bovendien een vak dat mensen moeten leren. Politicus zijn is meer dan het hebben van een mening: een politicus moet kennis van zaken hebben, in korte termijn kunnen doordringen tot de kern van een dik dossier. Nu de ledenaantallen teruglopen, zou de overheid politieke partijen moeten faciliteren zodat ze mensen kunnen kweken die zich op een authentieke manier, gepassioneerd maar ook met verstand van zaken en met gezag bezig kunnen houden met de publieke zaak. Dat bedoelde ik toen ik onlangs pleitte voor nieuwe regenten. We moeten oppassen dat de onvrede over het onvoldoende weten wat er speelt in de samenleving niet ongecontroleerd naar buiten barst en er een boze reactie van de kiezers komt die moeilijk te hanteren is. Dat is trickier dan vroeger.

Daar tegenover staat dat we ook moeten oppassen voor een standpunt.nl-samenleving waarin opiniepeilingen die instant-meningen peilen de dienst uitmaken. Politici moeten niet alleen maar luisteren naar de samenleving, ze moeten vooral ook zelf een verhaal hebben voor die samenleving. Daarnaast moeten de burgers ervan doordrongen raken dat burger zijn een ambt is. Vroeger werd er voor de burger bemiddeld door bijvoorbeeld de vakbeweging, maar tegenwoordig is er een rechtstreekse relatie tussen de burger en de overheid.

We hebben die veranderende relatie een tijdlang proberen vorm te geven door naar instrumenten zoals het referendum te kijken. Maar ik vind referenda onzin. Niet omdat je burgers niet om hun mening kunt vragen, maar omdat het in de politiek gaat om het wegen van zaken, het maken van keuzes; het gaat om een totaalpakket. Ik denk ook dat de burger die in 2002 als een soort boze Bokito over de sloot is gesprongen eigenlijk, net als de echte Bokito, graag rust heeft. Een beetje afstand tussen de burgers en de politiek kan weldadig zijn. Wat we door het praten over de instrumenten echter hebben verwaarloosd is het ontwikkelen van maatschappelijk burgerschap.’

In het tegenwicht bieden tegen de Ikea-meningen en het vormen van maatschappelijk burgerschap spelen volgens Van de Donk de media een cruciale rol: ‘Als ik de opiniepagina’s lees, dan vind ik een artikel goed als ik er iets van leer. Het gaat mij dan niet zozeer om de uiteindelijke mening, maar om de informatie die ik krijg en de redenering die de schrijver opbouwt.’

Van de Donk maakt zich echter zorgen om deze rol: ‘De informatie-omgeving wordt steeds instabieler, steeds commerciëler. Er komen steeds meer gratis kranten, waardoor de journalistieke professie onder druk komt te staan. Dat kan leiden tot een uitholling van de functie die kranten hebben in het publieke debat. Daarom betaal ik graag voor een krant. Ik wil niet meewerken aan die uitholling. Pluriformiteit en professionaliteit zijn belangrijk. Je hebt autoriteiten nodig zoals J.L. Heldring, Henk Hofland, Jan Blokker of Margo Trappenburg, maar ik vraag me af of in het moderne medialandschap voor dit soort mensen nog plaats is. Door al het bloggen is het veel moeilijker geworden om als autoriteit boven te komen drijven. Maar misschien zie ik de nieuwe regenten die op deze manier opstaan wel over het hoofd.’

Op het eigen feestje van de wrr, volgende maand, staat de relatie tussen wetenschap en beleid centraal. Van de Donk: ‘We hebben de wrr-lezing de titel meegegeven De denkende staat? – dat vraagteken is belangrijk. We vonden het een sexy titel, we wilden een beetje prikkelen. Waar het ons om gaat, is ons af te vragen wat de wetenschap nog kan en mag, nu de technocratische manier van denken uit de begintijd van de raad voorbij is. Ikzelf geloof in de rol van de wetenschap en in die van de raad. Wij hebben een unieke positie. Onze onafhankelijkheid is in de wet geborgd. Daardoor durven wij misschien controversiëler te zijn dan andere adviesraden. Ik hoor wel eens van een hoge ambtenaar: doe dat niet, dat zijn gevaarlijke vragen. Dan denk ik juist: dat zijn dus de goede vragen.’