Circa 1869, studio Gebrüder Siebe, Leipzig © Studio Gebrüder Siebe, Leipzig

Het is een vreemde wetmatigheid dat elk filosofisch boek dat doorbreekt naar een massapubliek vanwege één enkele gedachte wordt onthouden, dat die gedachte vervolgens zo vaak wordt geparafraseerd dat hij nauwelijks nog klopt, en al het andere in het boek uit het zicht verdwijnt.

Kortom: arme Francis Fukuyama. In zijn geval deed hij meer dan doorbreken naar een massapubliek; zijn naam werd synoniem voor de geestesgesteldheid van een tijdsgewricht. ‘Fukuyama’ stond voor de ineenstorting van de Sovjet-Unie, voor de absolute hegemonie van de VS, voor de gouden bergen die de liberale economie begin jaren negentig beloofde nu het marxisme was verdwenen, voor de onweerstaanbare aantrekkingskracht van de vrije-markt-democratie die cultuurkloven zou overstijgen.

Dit was het eindeloos geparafraseerde hegeliaanse gedeelte van het boek – waarin de politieke geschiedenis een evolutionair verloop kent, en zich doorontwikkelt tot er, vandaar de titel, een einde aan de geschiedenis komt. Dit is ook het gedeelte dat permanent op het aambeeld ligt, en iedereen in staat stelt er eindeloos op te hameren – want nog geen tien jaar na publicatie vlogen twee gekaapte vliegtuigen de Twin Towers binnen en leefden we niet meer aan het gestroomlijnde einde van de geschiedenis, maar in de breuklijnen van botsende beschavingen.

Maar ‘Het einde van de geschiedenis’ is maar de helft van de boektitel. De andere helft is ‘en de laatste mens’. Dat is de sprong van Hegel naar Nietzsche. De laatste mens duikt op in Zo sprak Zarathoestra: hij is ‘de zegevierende slaaf’, de burger die zijn ketens heeft afgeworpen en denkt dat hij vrij is, maar in feite gevangen zit in conventie. De laatste mens leeft in de liberale democratie, waarin hij het trotse geloof in eigen superioriteit – die bevochten moet worden – heeft ingeruild voor comfortabel zelfbehoud. In de borst van de laatste mens zegeviert de rede, hij verlangt naar niets dat gevaar oplevert, heeft ‘de gebieden waar het leven moeilijk was, verlaten, want men heeft warmte nodig’, is tevreden met de manieren waarop hij zijn noden bevredigt, schaamt zich er niet voor dat hij niet boven zijn noden uitgroeit of dat zijn bestaan klein is. Hij schreef: ‘Men arbeidt nog, want arbeid is een vermaak. Maar men zorgt, dat het vermaak niet aangrijpt. Men wordt niet meer arm en rijk; beide zijn te bezwaarlijk. Wie wil nog regeren? Wie wil nog gehoorzamen? Beide zijn te bezwaarlijk. Geen herder en éne kudde! Ieder wil hetzelfde, ieder is gelijk; wie anders voelt, gaat vrijwillig naar het gekkenhuis.’ Vrijwillig is het sleutelwoord. De laatste mens heeft het zichzelf wijsgemaakt. We zijn gelukkig! roept hij, ‘en hij knippert met zijn ogen’.

Stel, het is 2020. Stel, je gaat de laatste mens van nu aanwijzen. Kun je hem vinden? Of kun je hem niet over het hoofd zien? In principe leent het concept zich voor heel makkelijke cultuurkritiek. Het is schieten vanuit de heup. De laatste mens is zichtbaar in alle winkels die dezelfde spullen uitstallen die mensen kopen omdat dit nu eenmaal de spullen zijn die aangeboden worden, en ze geen grote behoefte hebben iets origineels te hebben. Of hij is zichtbaar in de wens zo veel mogelijk likes te krijgen op de socials, of films en boeken die gemaakt worden om bij een zo groot mogelijk publiek aan te slaan, de Amerikaanse filosoof John Kaag moet aan Nietzsche’s laatste mens denken als hij op het punt staat vanuit Boston naar Europa te vliegen. In Hiking with Nietzsche – in het Nederlands verschenen als Met Nietzsche de bergen in – stapt hij op de loopband op het vliegveld, die hem langs een eindeloze rij aan fastfoodketens voert, langs winkels waar je opblaasbare nekkussens kunt kopen, batterijopladers, elektrische dekens voor mocht je het koud krijgen in het vliegtuig.

In 12 Rules for Life duikt de laatste mens op als antipode van alles waar Jordan B. Peterson – de zelfhulpgoeroe van de boze bange witte jongeman – voor staat. Petersons mantra is ‘Some theories will kill you’, waarmee hij doelt op postmoderne, cultuur-relativerende ideeën van contemporaine filosofen. De laatste mens is namelijk per definitie een relativist, omdat hij zijn geschiedenis kent; hij beseft dat door de eeuwen heen er talloze gevechten zijn geweest over de vraag of je joods of moslim moest zijn, Frans of Duits, protestants of katholiek, en dat al die gevechten uiteindelijk irrelevant voor de liberale democratie bleken. Trouw aan een idee, dat moed en opoffering vereist, is slechts een handicap. Daarom koppelt Fukuyama hem ook aan het einde van de geschiedenis: ‘Mensen die een moderne opvoeding hebben genoten zitten het liefst thuis en prijzen zich gelukkig om hun ruimdenkendheid en gebrek aan fanatisme.’

Kortom, dat einde van de geschiedenis ligt niet alleen aan de amazing opportunities van de vrije markt, het ligt ook aan de burger – die heeft geen puf meer, die vindt het wel best zo.

De ‘laatste mens’ denkt dat hij vrij is, maar zit gevangen in conventie. Zijn geloof in eigen superioriteit heeft hij ingeruild voor comfortabel zelfbehoud

12 regels voor het leven en Met Nietzsche de bergen in zijn te lezen als zelfhulpboeken, waarin beide auteurs via Nietzsche op zoek gaan naar zingeving. Beide auteurs koersen af op het tegenovergestelde van de laatste mens, namelijk de superieure, bevlogen ‘Übermensch’, en toch kunnen de resultaten niet nog meer van elkaar verschillen.

Het pleidooi van Peterson is het meest evident nietzscheaans: mensen zijn niet gelijk, culturen verkeren altijd in strijd over wat belangrijk en onbelangrijk is, de wereld is een hiërarchie, en door moderne cultuur-relativerende ideeën komt die hiërarchie in de war (chaos), en is het je taak om orde te creëren. Dus komt Peterson met een serie gedragsregels om orde te scheppen: recht je rug, wees precies in wat je zegt, zorg dat je huis opgeruimd is, streef na wat betekenisvol is (niet wat opportuun is). Zo herstel je de hiërarchie, en klim je boven anderen uit. John Kaag gaat simpelweg wandelen met Nietzsche. Voor is hem Nietzsche geen abstractie om bij het haardvuur te lezen, ‘One needs to physically rise, stand up, stretch, and set off.’ Hij begint in Basel, waar Nietzsche woonde, en trekt naar Sils Maria in de Zwitserse Alpen, waar Nietzsche in 1885 Zo sprak Zarathoestra schreef. (Biograaf Sue Prideaux beschrijft zijn kamer: ‘Een laag plafond, een klein raam, een smal bed, een kleine rustieke tafel voor het raam, een laarzenknecht waarin in zijn tijd vaak een laars gestoken zat. Er was nauwelijks plaats voor zijn klompvoet, zijn 104 kilo aan boeken.’)

Kaag wandelt, klimt, glijdt uit, denkt na over het leven. Voor hem heeft de Übermensch niks te maken met orde en chaos, of met de hiërarchische strijd tussen culturen. Het is een midlife-dingetje: hij beschrijft hoe hij als achttienjarige geen idee had hoe saai het leven zou worden, hoe vaak je met middelmatigheid tevreden zou moeten zijn. De aantrekkingskracht van die Übermensch is voor hem evident, schrijft Kaag: want dat is een vrije geest, een zelfoverwinnaar, een non-conformist. De Übermensch staat boven de onstopbare dagelijkse sleur, boven de maatschappelijke conventies en zelfopgelegde restricties en onzekerheden die ons moderne leven stilletjes regeren.

Daar wordt meteen duidelijk hoe haaks de Übermensch op Petersons controlezucht staat: Inderdaad, de Übermensch maakt deel uit van een hiërarchie, omdat hij boven anderen staat, maar waar Peterson verlangt dat ‘sterke mannen’ hun cultuur dragen, wijken ze bij Nietzsche juist van hun cultuur af, omdat ze zichzelf regeren, wars van conventies. De Übermensch die Kaag nastreeft staat nooit als overwinnaar in relatie tot andere mensen – hij overwint alleen zichzelf en zijn eigen conventionele impulsen. Daarom kun je hem worden door simpelweg te wandelen, weg van telefonisch bereik.

Maar leent Nietzsche zich wel voor de zelfhulp? Hij is niet de filosoof bij wie je consistentie moet zoeken, of duidelijke dogma’s. Een van de grote raadsels waar biografen voor staan is sowieso hoe serieus hij was. Tal van tijdgenoten wisten nooit of hij nu een grapje maakte of niet. Zijn filosofieën ontstonden vaak als reactie op gebeurtenissen in zijn privéleven. In Zo sprak Zarathoestra, schreef hij aan een dorpsgenoot, ‘zit een ongelooflijke hoeveelheid eigen ervaring en tegenslag, die alleen voor mijzelf begrijpelijk is – bepaalde bladzijdes komen me bijna bloederig voor’. Het probleem, erkent Kaag, is dat Nietzsche een routepaal is op weg naar de volgende draaikolk, maar nooit een steunpilaar. Ook Prideaux merkt dat op: het behoort tot Nietzsche’s frustrerende, plagerige trekjes dat hij nergens zegt hoe je daadwerkelijk een Übermensch moet worden. Tja, hij is gesneden uit hout dat ‘hard, zacht en welriekend tegelijk’ is, maar word je zo geboren of moet je dat afdwingen? Hij legt het niet uit.

In feite helpt Nietzsche je vooral bij het ontmaskeren van de schone schijn waarbij de laatste mens zich heeft neergelegd. Het streven naar gezondheid en veiligheid is irrelevant, schrijft hij keer op keer, omdat het voorbijgaande fasen zijn. Er bestaan twee soorten gezondheid; een futiele, die probeert de dood zo ver mogelijk buiten de deur te houden, en het type dat het leven omarmt, met alle lijden dat daarbij hoort. In De geboorte van de tragedie schrijft Nietzsche instemmend over de Oude Grieken die de kunst verstonden hun falen en sterfelijkheid te claimen, op te eisen, en er op die manier iets heroisch of glorieus van konden maken. Dat bedoelde Nietzsche toen hij zei dat het menselijke bestaan alleen verantwoord kan worden als een esthetische ervaring; het leven als een zelfbewust theaterstuk. (Dit was een van de lievelingsquotes van Susan Sontag, schrijft Benjamin Moser in zijn recente biografie; haar andere favoriete Nietzsche-quote was: ‘Om een object als “mooi” te ervaren betekent; het verkeerd ervaren.’)

John Kaags boek is een wonderlijke combinatie van reisverslag, memoires, biografische schets en filosofische verhandeling – je vraagt je de hele tijd af of hij de wandeling niet ook had kunnen maken met een andere filosoof in gedachten. Misschien is dat simpelweg het nut van Nietzsche; dat hij een menselijk ideaal zo streng en lyrisch uitspreekt dat hij iets voor je uit werpt waar je naar kunt grijpen.

Uiteindelijk glijdt Kaag uit, en belandt tussen een horde Alpenkoeien. Zou het niet wat zijn als we nu worden vertrappeld? vraagt zijn vrouw. Dus Kaag denkt aan Nietzsche – die ook tijdens een wandeling in een kudde koeien belandde, zijn paraplu greep en de beesten wegjaagde, heel übermenselijk. Helemaal het goede voorbeeld.


John Kaag, Met Nietzsche de bergen in: Word wie je bent. Vertaald door Rogier van Kappel, Ten Have, 271 blz., € 20,99