Op oudjaarsdag kwam ik in Amsterdam aan. Ik weet bij God niet hoe ik dat geflikt heb. Het vroor vijftien graden. Ik hoopte hier een nieuw leven te kunnen opbouwen. Ik heb nu geen huis. Ik kan rondkomen met de verkoop van de daklozenkrant. Ik heb een vaste verkoopplek bij een supermarkt in Osdorp. Soms verdien ik dertig gulden op een dag. Vandaag kon ik maar drie uurtjes staan. Ik voel me niet zo goed, weet je. Ik gebruik geen drugs en ik drink niet, maar aan een zware verkoudheid ontkomt niemand die op straat leeft. Toch nog vijftien krantjes verkocht. Da’s dertig piek, waarvan ik er vijfentwintig kan besteden. Daarmee kom je een eind. Van de vijf gulden die ik overhoud, koop ik morgenochtend vijf krantjes. Kan ik mijn handel weer opbouwen.‘
Alex loopt diep voorovergebogen en erg snel. Zijn ogen zijn rood en waterig van de verkoudheid. Hij heeft een goed verzorgd ringbaardje, draagt een grijze joggingbroek, een zwart motorjack en tamelijk nieuw ogende trimschoenen van een goedkoop merk. Om zijn schouder een linnen tasje met een grote Z erop.
Z MAGAZINE is de Amsterdamse daklozenkrant, die ooit Zonderdak zou gaan heten maar zich verslikte in de eigen naam. Deze week rolt het miljoenste exemplaar van de persen. Elke maand worden zeventigduizend exemplaren van deze krant verkocht. Een nummer kost twee gulden: één voor de dakloze verkoper, één voor Z. Het blad is een succes. De Big Issue, de Britse daklozenkrant die nationaal verschijnt, is maar vijf keer groter. De andere Nederlandse straatkranten (Utrecht, Rotterdam, Den Haag, Tilburg, Arnhem-Nijmegen, Haarlem en Groningen) kunnen niet tippen aan de oplagecijfers van Z. Rotterdam volgt op de tweede plaats met 50.000 stuks per maand, Utrecht is derde met een maandelijkse oplage van zo'n 35.000. Z is de eerste Nederlandse straatkrant die aan zijn miljoenste exemplaar toe is. In de krap tweeënhalf jaar van haar bestaan verdriedubbelde Z de oplage en vertienvoudigde het aantal medewerkers. Zonder één cent subsidie, want ten tijde van de oprichting meenden potentiële geldschieters en de gemeente dat zoiets misschien kon lukken in de Verenigde Staten of in Engeland, maar niet in Nederland.
AAN HET EIND van de middag komen Alex en ik aan bij een bontgeschilderde keet achter het Centraal Station. Hier huist het Stoelenproject. Een overnachting is gratis, de thee ook. Koffie kost een kwartje. Vroeger moesten de daklozen er op stoelen slapen. Tegenwoordig liggen er 45 matrassen.
De medewerkers van het Stoelenproject stellen geen lastige vragen en strijken vaak hun hand over hun hart. Regelmatig overschrijdt het aantal slapers dan ook de officiële capaciteit. Voor deze nacht zijn de matrassen allemaal vergeven. Alex kan om acht uur ’s avonds terugkomen om te kijken of er een plek is vrijgekomen. Je weet maar nooit. Vannacht vorst aan de grond, zegt het weerbericht.
Z-HOOFDREDACTRICE Joke van Kampen beschreef de succesvolle, turbulente geschiedenis van de Amsterdamse daklozenkrant in Van de straat. Het wonderbaarlijke avontuur van daklozenkrant Z. Het non-profitboek wordt tegelijk met het miljoenste exemplaar van Z magazine gepresenteerd op zaterdag 1 november. In het Z-kantoor aan de Korte Prinsengracht vertelt Joke van Kampen: 'We hebben nu honderdvijftig verkopers. Vorig jaar waren dat er nog zestig. Overal in de stad kom je ze tegen. We zitten zo'n beetje aan onze top. Er zijn tijden geweest dat we een wachtlijst moesten instellen. Ik schat dat in Amsterdam tussen de vier- en vijfduizend daklozen rondlopen. Die kunnen we onmogelijk allemaal als verkoper aannemen.’
OM TIEN UUR ‘s ochtends is het druk in de distributieruimte bij het Z-kantoor. Er zijn weinig jongeren en weinig vrouwen. De harde kern van daklozen wordt gevormd door mannen van boven de 25.
Mustapha Akazzab, de chef distributie, is bezig. Ik moet wachten. Een groepje verkopers smeedt plannen om Z buiten Amsterdam te gaan verkopen. Dat mag, zolang ze hun nering maar niet verslepen naar een stad met een eigen straatkrant. De sfeer is gemoedelijk. Vanachter een breed loket leveren twee vrijwillige distributeurs de krantjes aan de verkopers. De meeste daklozen nemen tussen de tien en twintig krantjes af en betalen in guldens en kwartjes. Een keurig uitziende mijnheer pakt het wat groter aan. Hij bestelt er honderdvijftig, trekt zijn portemonnee en betaalt met papiergeld. 'Dat is handel voor een hele week’, verontschuldigt hij zich. Hij verkoopt bij winkelcentrum Groenlo in Amstelveen, een flink eind verwijderd van de Z-burelen.
Eindelijk word ik bij de chef distributie geroepen. Voor één dag wordt de Groene-journalist Z-verkoper. Kan ik eens meemaken hoe de verkopers door de klanten worden behandeld. Ik koop vijftien krantjes in.
Z magazine heeft een beleid van vaste standplaatsen. De meeste vaste verkopers staan bij supermarkten en winkelcentra. Zo kunnen de verkopers een klantenkring opbouwen en weten de ondernemers wat voor vlees ze in de kuip hebben. Het zal nog moeilijk worden om een vrij plekje te vinden.
HALF TWAALF ‘s ochtends. De Albert Heijn aan de Westerstraat (Jordaan). Al na een kwartier word ik weggebonjourd door Marcel-met-hond. Hij is hier de vaste verkoper. Hij toont zijn standplaatsbewijs en verontschuldigt zich in een mengelmoesje van Frans en Engels. Marcel ziet er keurig uit: het haar in een scheiding, een net rood-zwart jasje boven een schone spijkerbroek. Zijn bruine leren schoenen zijn allesbehalve versleten. Hij is Parijs ontvlucht, heeft na jaren zwerven tijdelijk een kamer betrokken tegenover 'zijn’ Albert Heijn, verkoopt zo'n veertig krantjes per dag en is zeer tevreden met de inkomsten. Binnen tien minuten groet hij drie bekenden die de winkel binnengaan en verkoopt hij nog een krantje ook. Ik stond een kwartier lang voor nop. Niemand groette me en al helemaal niemand wilde mijn Z kopen.
JOKE VAN KAMPEN: ‘Sommige verkopers hebben na zes, zeven maanden weer een dak boven hun hoofd. Dan krijgen we een briefje: “Het is niet meer nodig, hoor. Ik heb weer een woning”. We bouwen hun verkopersstatus rustig af. Als we in één klap stoppen, staan ze zo weer op straat.’ Ook voor daklozen met nauwelijks kans op een huiselijk bestaan kan Z soelaas bieden. Van Kampen: ‘De krant helpt bij het afbreken van de onzichtbare muur die de daklozen omgeeft. Wie een krantje koopt, maakt vaak meteen een praatje. Zo ontstaat weer iets van sociaal contact. Het is prima voor het zelfrespect om Z te verkopen. Het is eerbaar werk.’
De bereidheid van de Amsterdammers om daklozen te steunen is groot, volgens Van Kampen. Vanaf januari verschijnt Z tweewekelijks in plaats van eens per maand. Het zou niemand verbazen als de verkoop dan zou stijgen naar 90.000 in een maand. Van Kampen: ‘Mensen kopen liever het blad dan geld te geven aan een bedelaar. Het is een initiatief van deze tijd: aanpakken, zakelijk bezig zijn. Twintig jaar geleden zou Z een actiegroep zijn geweest. Nu is het een goedlopend bedrijf. Door ons blad te kopen, kunnen mensen een dakloze direct helpen. Zo sus je het geweten. In zekere zin is Z de moderne aflaat.’
TWAALF UUR. De Dirk van den Broek-supermarkt op de Jan Evertsenstraat (stadsdeel De Baarsjes). Al snel wordt duidelijk dat ook hier normaal gesproken een vaste Z-verkoper staat. Verschillende mensen informeren naar ‘die aardige Russische jongen’ en stellen hun aankoop uit totdat hij ‘weer terug is’. Een mijnheer met een hazelip en een jagershoedje maakt zich zorgen. ‘Ik heb Pavel al een paar dagen niet gezien. Gaat het wel goed met hem? We maken altijd een praatje. Hij spreekt een beetje Nederlands en wat Engels.’ Hij wil Z alleen van Pavel kopen, niet van mij. Dat zou ‘niet eerlijk’ zijn. Een man met een grote hangsnor weet wel waar Pavel zit. ‘In zijn nieuwe villa met oprijlaan. Die gozer is hartstikke binnengelopen hier. Dit is een perfecte plek. We kopen allemaal dat blad van hem.’
Anderhalf uur trotseer ik de kou. De score: vijf verkochte krantjes, een heel brood en een reep Verkade-melkchocolade met hazelnoot. Mijn inkomsten zijn hoger dan verwacht: zeventien gulden. Zeven mensen drukten me een gulden in de hand zonder dat ik daarom vroeg. Een mevrouw maakte me duidelijk waarom: ‘Ik heb hem deze maand al twee keer gekocht. Hier heb je een piek, dan kun je er weer een inkopen.’ Deze mensen kennen het Z-systeem. Ze geven niet aan een zwerver, maar steunen een kleine ondernemer. De chocoladereep kreeg ik van een jongeman die zijn blik peinzend van zijn doos vol levensmiddelen naar mijn blauwige handen liet gaan. Hij maakte geen woord vuil aan zijn barmhartige daad en was in een oogwenk weer verdwenen.
Het brood kwam van een Surinaamse mevrouw met twee propvolle boodschappentassen. Ze vroeg of ik wel genoeg aan Jezus dacht. ‘Wil ik best doen, mevrouw, als u mijn krantje koopt. Van Jezus kan ik niet eten.’ De goede vrouw reageerde verontwaardigd en onderhield me minutenlang op bestraffende toon over de goedheid van Zijn hart. Ik had op Zijn hoofd de prijs van twee gulden gezet, dus de daklozenkrant kon ze nu niet meer kopen, zei ze. Twee oude dametjes hoorden haar tirade zwijgend aan, schudden hun hoofd en gaven me elk een gulden. De Surinaamse vrouw overhandigde me uiteindelijk een heel brood. Op voorwaarde dat ik Jezus in mijn hart zou laten.
Om half twee staat Pavel plotseling voor mijn neus. Flinke haardos, baard en bril, stevige tas vol Z’s. ‘Mijn plek’ is het enige wat hij zegt. Hij gaat meteen aan het werk.
Pavel heeft geen zin om te praten. Dat stoort de verkoop. Hij gaat binnen staan, waar het lekker warm is. De slimmerik.
MUSTAPHA AKAZZAB (28), chef distributie van Z en ex-dakloze: ‘Ik werk hier nu voor zestien uur per week. Ik heb een aanvullende uitkering. Vanaf de tweede Z was ik erbij, toen nog als vrijwilliger. Tien jaar geleden ben ik weggelopen van huis. Ik had problemen met mijn vader. Hij is streng islamitisch. Ik zocht wat iedereen op die leeftijd zoekt: vrijheid. Ik ben weggegaan met het idee dat ik nooit meer terug zou komen. Het enige wat ik heb meegenomen, waren mijn papieren. Twee jaar ben ik op straat geweest. Ik woonde af en toe bij een vriend en heb nooit hoeven stelen. Ik kreeg wel eens een paar tientjes, of ik leende wat. Na een jaar op straat kon ik deelnemen aan een BZW-project, Begeleid Zelfstandig Wonen. Mijn huur en mijn vaste lasten zouden een jaar lang van de uitkering worden ingehouden. De rest van mijn geld moest ik ophalen, zodat ze zagen wat ik uitgaf. Al na een half jaar mocht ik weer over mijn eigen geld beschikken. Van mijn lichting konden tien jongens zonder begeleiding verder. Zeven vielen binnen drie, vier maanden af. Ze raakten hun huis kwijt door te gokken, door alcoholisme of drugsverslaving. Twee Nederlandse jongens en ik bleven over. Drie maanden terug zag ik een van hen hier binnenkomen. Druggebruik, huis kwijt. Nu slaapt hij weer buiten en verkoopt-ie Z om in leven te blijven. Die gozer heeft de grootste kans van zijn leven vergooid. Waarom neemt hij geen voorbeeld aan mij? Hij had nu ook een baan en een huis kunnen hebben. Ik houd afstand tot die jongens. Ik begrijp ze, ik luister, ik geef raad. Maar de meesten zijn niet te vertrouwen. Ze kunnen niet meer bij me slapen en ik leen ze geen geld meer. Dat heb ik vroeger wel gedaan. Ik moet voor mezelf zorgen. Ik wil niet meer in een hoek komen waar ik niet uit kan. Toen ik mijn uitkering kreeg, was het eerste wat ik deed iedereen terugbetalen. Die eerste maand hield ik niet genoeg geld over om normaal te eten. Maar van die schuld was ik af.’
MUSTAPHA AKAZZAB is onmisbaar. Hij onderhoudt de contacten met de honderdvijftig verkopers en wordt door ze gerespecteerd. Met nieuwe verkopers voert hij een gesprek om te kijken of ze echt dakloos zijn en in staat zijn om Z op een behoorlijke manier te verkopen. Ook thuislozen - gehuisvest in pensions of kamerwoningen waar ze elk moment uitgezet kunnen worden - mogen Z verkopen. Akazzab reikt de pasjes uit die elke verkoper tijdens het werk duidelijk zichtbaar moet dragen, op straffe van schorsing. Het beleid is vastgelegd in een intentieverklaring die ondertekend moet worden. Er mag niet onder invloed worden verkocht en niet worden gebedeld tijdens de verkoop. Twee controleurs doorkruisen dagelijks de stad om daar de hand aan te houden.
ACHTER Z gaat een uitgebreide organisatie schuil die drijft op zo'n vijftig medewerkers. Slechts twee daarvan krijgen voor een halve maand betaald, de rest is vrijwilliger. Ook de hoofdredactrice werkt onbezoldigd. Redacteuren (onder hen geen daklozen) krijgen een kleine vergoeding per geplaatst artikel. De Stichting Z beurt een gulden per verkocht exemplaar. De inkomsten worden geïnvesteerd in de organisatie en in allerlei daklozenprojecten. Z wil nadrukkelijk niet fungeren als de zoveelste betuttelende hulpverleningsinstelling. Een dakloze die het blad verkoopt zoekt zelf maar uit hoe hij het verdiende geld besteedt. Maar wie zijn Z-inkomentje steeds opmaakt aan de geliefde genotmiddelen, moet plaatsmaken voor een nieuwe verkoper die misschien wél in staat is met Z zijn situatie te verbeteren.
ERIK (30), ALCOHOLIST: ‘Toen ik negentien was, ben ik gedeserteerd uit het Belgische leger en naar Amsterdam gevlucht. Sinds kort kan ik weer terug naar België. Ik ga één keer per jaar naar mijn ouders in Antwerpen. Ik spaar voor een treinkaartje. Daar krijg ik goed te eten, nieuwe kleren en een warm bed. In Amsterdam krijg je geen problemen als je op straat drinkt. In Antwerpen wel. Ik slaap hier bijna altijd buiten. In het Stoelenproject doe ik geen oog dicht en het zit er vol dieven. Soms kan ik terecht bij vrienden. Ook alcoholisten. Eentje werkt bij Bols. Die heeft plek genoeg.
Ik verkoop Z al twee jaar. Ik heb zo'n 35 gulden per dag nodig om rond te komen. Meestal lukt het wel. Vandaag bouw ik op. Ik begin met vier en eindig met veertig. Het is handel, hè. Je bent je eigen baas, maar het is wel ondergewaardeerd werk. Veel mensen moeten niks van ons hebben. Als je staat te verkopen verveel je je niet. Dat is een groot voordeel. En het is niet zo zwaar. Voordat ik Z verkocht liep ik alle parkeermeters in de stad af. Soms liep ik wel dertig kilometer per dag.’
KWART VOOR twee. De Edah op de Jan Pieter Heijestraat (Oud-West), aangeraden door Erik. Bij de Dirk van den Broek waren het vooral blanke dames van boven de veertig (met geverfd haar in taartkapsels) die een Z kochten. Bij de Edah moet de Z-verkoper het vooral hebben van jongedames, eveneens blank. Het werkt het beste om mensen aan te spreken als ze de winkel ingaan. Dan schudden ze steevast hun hoofd, maar niet zelden bedenken ze zich tijdens het winkelen. Zo ook een meisje (rond de 25) dat naar buiten komt met haar armen vol boodschappen. ‘Toch maar wel’, zegt ze. ‘Voor zometeen in de trein.’ Ze kan niet bij haar portemonnee. ‘Kun jij hem even voor me pakken? Hij zit in mijn binnenzak.’ Ze vraagt of ik fooi mag aannemen en geeft me een gulden extra.
Een ander meisje reageert op mijn verkooppraatje met: ‘Ik koop hem niet. Ik werk.’ Dat steekt. ‘Ik ook, dat zie je toch’, zeg ik fel. Ze legt me uit dat ze het niet lullig bedoelt. Ze heeft slechts geld bij zich van haar werkgever voor wie ze een late lunch moet inslaan. Ze heeft Z deze maand al gekocht, maar als ik er na vijven nog sta, koopt ze hem nog een keer. Bij mij.
Binnen 25 minuten verkoop ik vijf krantjes. Opbrengst plus fooi: achttien gulden vijfentachtig. Dat is een hogere score dan in de Jan Evertsenstraat. Ik houd het erop dat dat komt door het jonge publiek en de afwezigheid van een vaste verkoper. In totaal heb ik in nog geen drie uur een omzet van bijna 36 gulden gedraaid. Ik heb nog vijf Z’s over waarmee ik de volgende dag mijn handel weer zou kunnen opstarten. Met 36 gulden kun je een dag overleven in de stad, mits je niet aan de dope bent en een gratis slaapplaats kunt vinden. Drie uur werken erbij en je kunt nog een shotje zetten ook, of een krat pils kopen.
INDERDAAD: Z werkt. Ook voor Thea (47) en Floris (45), druggebruikers, al twaalf jaar gelukkig getrouwd: ‘We verkopen elk zo'n dertig tot veertig Z’s per dag, zeven dagen per week. Al een half jaar lang. Het is wel moeilijk hier bij het Centraal Station. Je schreeuwt je schor en niemand heeft tijd om even te kletsen. Vroeger restaureerden we oudhollandse schepen. Botters waren onze specialiteit. We zijn ons huis kwijtgeraakt omdat mensen dachten dat we dealden. Met de verkoop van Z kunnen we in ons gebruik voorzien. Vooral heroïne, soms wat coke en af en toe een biertje. Maar niet overmatig. De daklozenkrant geeft ons weer wat ruimte om na te denken. We willen een woon-werk-studieproject opzetten.’
TERUG IN HET Z-kantoor. Achter de distributiebalie staat Reinout Dotinga (31), vrijwilliger. In het dagelijks leven is hij financieel directeur bij verzekeringsmaatschappij Aegon. Dotinga: ‘Ik heb van de week meer dan tien miljoen uitgegeven. Hier leer ik weer wat drie dubbeltjes betekenen. Ik geef het toe, ik heb dit werk nodig. Soms werk ik zeventig, tachtig uur per week. Zelfs dan help ik hier een dag in de week.’ Dotinga maakt de kas op. Het kleingeld wordt gewogen op een elektronisch weegschaaltje. Tellen met de hand zou uren in beslag nemen. ‘Kijk’, zegt hij, en toont de kassauitslag. ‘Preciés duizend gulden. Is dat mooi of niet?’ Het is de omzet van twee uur distribueren. Het was rustig vandaag.