
Boven mijn bureau hangt een foto van een illuster gezelschap: vier mannen met een snor en een vrouw met rode lippen, gezeten op een houten tribune. De mannen dragen gescheurde spijkerbroeken en hoog dichtgeknoopte overhemden, de vrouw een roze overall, en allen hebben handschoenen aan en rubberlaarzen aan hun voeten. Ik heb ze in het echt gezien, op een tentoonstelling in Keulen, en ben zelfs even de tribune opgeklommen om tussen hen plaats te nemen. Het zijn poppen van papier-maché die kunstenaar Oscar Murillo maakte naar het leven, hun voorkomen gebaseerd op kennissen uit zijn geboortedorp La Paila in Colombia. Murillo stuurt ze naar tentoonstellingen over de hele wereld, deze arme mensen die in het echte leven nooit ergens komen, maar van wie een aantal werkzaam is in een snoepfabriek die wereldwijd exporteert. Hoewel ze er in het museum wat onbeholpen bijzitten, met hun geknutselde ledematen, vormen ze een niet te missen aanwezigheid.
Collective Conscience zou het perfecte coronakunstwerk kunnen zijn: een groep poppen in plaats van mensen die de wereld over reist, zonder besmettingsgevaar, wensen of behoeften en zonder enige haast. Maar Murillo, een van de vier winnaars van de befaamde Turner Prize in 2019, bedacht het werk al veel eerder en met andere bedoelingen. Hij laat ‘zijn’ mensen los in de wereld waarin hij, als dorpsgenoot, tegen alle verwachtingen in zelf is beland. Op een stroom van geld en netwerk reizen ze erop los, van museum naar museum, tot in mijn werkkamer. Het beeld is komisch en heeft tegelijkertijd iets uitgesproken cynisch. Wat telt als ware arbeid, het werk van deze arbeiders of het werk van deze kunstenaar? De vrolijke poppen van Murillo zijn een slimme kritiek op niets minder dan ‘het systeem’.
Het is niet gemakkelijk om een museum in de 21ste eeuw te zijn. Het vaart op alles wat de globalisering bracht – internationale kunstenaars, bezoekers en geld – maar wil ook kritisch zijn op de gevolgen van die mens-, energie- en geldverslindende wereld. In het beste geval kun je zeggen dat het steelt van de rijken om kunst te tonen aan allen, maar vaker past het museum wel op dat de kunst niet al te hard bijt in de hand die het voedt. De stille poppen van Murillo zijn in die zin graag geziene gasten.
Kritiek op het museum klinkt voortdurend en uit alle hoeken – van kunstenaars, van publiek, van mensen die er van hun levensdagen niet komen. Enerzijds zijn de verwachtingen hooggespannen, anderzijds kan elke beweging in een bepaalde richting er een te veel zijn. Het museum moet toonaangevend zijn, maar ook de klassieken vieren. Een groot publiek trekken, maar ook buiten blockbusters denken. Een eerlijke geschiedenis vertellen met een collectie uit een ander tijdperk in de maag. Een spiegel voorhouden aan de maatschappij en zelf in die spiegel durven kijken. Rekenschap geven aan sociale misstanden en zelf eerlijk belonen, ook als het zich dat eigenlijk niet kan veroorloven.
Het museum is geopend voor iedereen, maar niet iedereen voelt zich er thuis. Het weet de ene bezoeker te verrassen en stelt de volgende onherroepelijk teleur. Niet gek dat na een eeuw pionieren met moderne kunst, zonder al te veel complicaties, de kunstwereld op het punt staat een nieuwe richting in te slaan. Het Museum of Modern Art, opgericht in 1929 in New York, vertelt na een grondige verbouwing sinds vorig jaar een heel nieuw verhaal, met voor het eerst ook een rol voor kunst van andere kunstenaars – van vrouwen, mensen van kleur en andere ‘minderheden’.
De internationale museumvereniging icom zette onlangs de definitie van het museum, die al bijna een halve eeuw staat, op de tocht. De voorzitter van het verantwoordelijke comité, de Deense museumdirecteur Jette Sandahl, verklaarde dat de huidige definitie spreekt vanuit waarden en aannames die horen bij een ander tijdperk. Het museum van de twintigste eeuw zag de maatschappij als een homogene massa, had geen oog voor variaties en conflict, stond niet op gelijke voet met de gemeenschap. Van een instituut ‘in dienst van de maatschappij en haar ontwikkeling, open voor het publiek, dat het materiële en immateriële erfgoed van de mens en zijn omgeving verzamelt, conserveert, onderzoekt, communiceert en tentoonstelt voor doeleinden van educatie, studie en genot’ zouden musea in de toekomst beter ‘democratiserende, inclusieve en polyfone ruimten voor kritische dialoog over de verledens en de toekomsten’ kunnen zijn. Een actievere en verantwoordelijkere partij voor een maatschappij met meerdere verhalen, voor een wereld op drift. Stemming is tot juni 2021 uitgesteld, maar een nieuwe definitie gaat er komen.
En nu staan daar plots twee nijpende kwesties voor de deur, twee vraagstukken die zich aandienen vanuit de maatschappij en die ogenschijnlijk losstaan van elkaar, maar allebei een beroep doen op musea wereldwijd. De coronacrisis, die druk legt op financiën en targets, op het internationale netwerk waar de kunst vandaag vanzelfsprekend op draait. En de Black Lives Matter-beweging, die vraagt om een standpunt, inzicht en een perspectief.
‘Stop de blockbusterverslaving’, schreef Meta Knol in een opiniestuk in de NRC op 21 februari, vlak voordat de nationale lockdown een halt toeriep aan alle tentoonstellingen in het land. De directeur van Museum De Lakenhal in Leiden sprak over een ‘pervers systeem’ waarin we onszelf langzaam hebben vastgedraaid en gaf als voorbeeld een inkijkje in de voorbereidingen van het Rembrandtjaar 2019, een ‘marketingmachine’ die draaide op volle kracht, met steeds meer betrokken partners, steeds meer benodigd geld en uit de pan rijzende verzekeringskosten. Het leverde Museum De Lakenhal een geslaagde tentoonstelling op over de Jonge Rembrandt, die het museum toch vertwijfeld achterliet. Want wat had het werkelijk gebracht?
De Lakenhal was na een jarenlange verbouwing net weer open, vertelt Knol aan de telefoon. De collectie was opnieuw in kaart gebracht en er was aandacht besteed aan het kleinste detail. Bij heropening viel de grote aandacht op waarmee mensen het vernieuwde museum bezochten en dat was voor het team heel bevredigend. Maar toen moest het door naar de Jonge Rembrandt, ‘als een raket’, en na opening van de blockbuster was het een kwestie van kijken naar de teller. Knol: ‘Komen de mensen of komen ze niet? Dat je dan blij bent als bezoekers hutje mutje op elkaar staan, omdat dat financieel gezien noodzakelijk is.’ Ze nam de beslissing: geen geldverslindende tentoonstellingen meer, maar inzetten op de betekenis van het museum voor de stad. Zoeken naar lokale verhalen met een universele zeggingskracht, terug naar de collectie.
Knol is niet tegen de blockbuster in het algemeen. De Grote Suriname-tentoonstelling in de Nieuwe Kerk bijvoorbeeld, die was helemaal niet duur en trok een massaal publiek naar een relevant onderwerp. Knol: ‘Ik ben niet tegen veel mensen die een tentoonstelling bezoeken. Maar inhoud en betekenis moeten altijd voor marketing en economie gaan en vaak is dat andersom.’ De blockbuster is een uitermate onduurzame gewoonte van de kunst van het grote geld, een uitwas van wat Knol ‘groeiverslaving’ noemt. En bovendien vaak hypocriet: ‘De meeste blockbusters zijn bedoeld voor de typische museumbezoeker: hoog opgeleid, ouder, vaak vrouw, relatief vermogend. Musea hebben diversiteitsprogramma’s, maar de marketing blijft vaak steken bij deze groep usual suspects.’
Knol gooide een knuppel in het hoenderhok, zoals ze dat vaker deed. In 2006 schreef ze als conservator van het Centraal Museum in Utrecht samen met Stijn Huijts en Edwin Jacobs het manifest Naar een mondig museum. Ze schreven: ‘Voor het mondige, anti-elitaire museum geldt: alleen een fundamentele herijking van de eigen positie in het maatschappelijke krachtenveld kan hun een zinvolle positie bezorgen in de hedendaagse cultuur. In plaats van zich op te stellen als traditionele bolwerken van blanke cultuur, zouden musea met gevoel voor actualiteit ook andersoortige impulsen moeten gaan oppikken.’
Hoe het met die ambitie in Nederland is verlopen? ‘Slecht’, zegt Knol. ‘In mijn beleving kwamen veruit de meeste reacties op het ene zinnetje dat ging over het “masculiene egocentrisme” en het “westerse etnocentrisme” dat wij constateerden. Museumdirecteuren voelden zich aangevallen en de kritiek was deels ook aan hen gericht: directeuren die in Nederland van de ene plek naar de andere gingen en daarbij hun eigen agenda meenamen. Ze hadden een eigen canon opgebouwd, een eigen vriendenclub, en waar ze ook kwamen, ze speelden gewoon dezelfde muziek in een heel ander orkest.’
Ondertussen veranderde er in de meeste musea weinig tot niets. Knol organiseerde een tentoonstelling over Indonesische kunst, Beyond the Dutch (2009-2010), en liep opnieuw tegen die onbeweeglijkheid aan. Tegelijk met haar aantreden bij Museum De Lakenhal werd ze mede-initiatiefnemer van Framer Framed, een platform dat met tentoonstellingen en discussies actuele ontwikkelingen vrij kan agenderen. Natuurlijk is dat voor een museum moeilijker. Knol: ‘Een museum is een zwaar lichaam: de geschiedenis met opgebouwde waardes en betekenissen, scheidingen en verbindingen, die tors je met je mee. Maar als het lef heeft, kan ieder museum zichzelf opnieuw positioneren.’

Het toonaangevende museum, dat bastion met witte muren, blijkt feilbaar en laat zich steeds vaker van zijn kwetsbare kant zien. Uitblinker is het Stedelijk Museum in Amsterdam. Op Internationale Vrouwendag verklaarde het dat vier procent van de werken uit de collectie van de hand van een vrouw zijn en dat speciale fondsen die lacune moeten vullen. Met Sinterklaas betuigde het op sociale media steun aan Kick Out Zwarte Piet. En op Black Out Tuesday, de dag dat mensen hun afschuw over de dood van George Floyd uitten met een zwart vierkant op Instagram, deed het Stedelijk mee en postte er een spreuk van Angela Davis bij: ‘It’s not enough to be quietly non-racist. Now is the time to be vocally anti-racist’.
Stellingname over Zwarte Piet kon rekenen op kritiek. Is dit museum soms niet bedoeld voor mensen die vóór Zwarte Piet zijn? Ook solidariteit met de Black Lives Matter-beweging kwam op commentaar te staan. Op Instagram reageerde iemand met: ‘Dit is niet genoeg. Een instituut als het Stedelijk Museum heeft meer werk te doen dan het posten van een zwart scherm.’ Het museum stak de hand in eigen boezem: ‘Je hebt gelijk, dit is niet genoeg, en we hadden eerder onze stem moeten laten horen. Maar we wilden vandaag niet opnieuw stil blijven. We moeten, en dat zullen we meer doen, nu en in de (nabije) toekomst, laten zien dat we vastbesloten zijn onze positie te gebruiken om sociale rechtvaardigheid te creëren.’ Kort daarop herhaalde het museum dat besluit in een officieel persbericht: ‘Stedelijk Museum committeert zich aan strijd tegen racisme’.
De eerste stappen naar een betrokken museum worden nu gezet. Het Stedelijk heeft onder meer de intentie uitgesproken tussen 2021 en 2024 minstens de helft van het aankoopbudget te besteden aan kunstenaars van kleur en kunstenaars met een niet-westerse achtergrond. Het stelde twee curators-at-large aan die ‘een kritische blik werpen op de positie en rol van het museum’. De eerste curatoren zijn Yvette Mutumba, voorheen verbonden aan het Weltkulturen Museum in Frankfurt, en Adam Szymczyk, bekend als artistiek leider van Documenta 14 in 2017. De statements bij hun aanstelling, die overigens parttime en grotendeels op afstand zal plaatsvinden, liegen er niet om. Mutumba: ‘In deze tijd waarin onzekerheid, pijn en onrust, veroorzaakt door systemisch racisme en onwetendheid, op een heftige manier worden versterkt, stellen vele culturele instellingen in Europa en de VS zich solidair op. Dit is slechts het begin van het werk dat tientallen jaren geleden al gedaan had moeten worden.’ Szymczyk, over de geschiedenis van avant-gardekunst in het Amsterdamse museum: ‘En toch is deze geschiedenis geen onveranderlijk monument, integendeel, het verplicht ons om de status quo in twijfel te trekken.’
Szymczyk ziet de coronacrisis en de antiracismebeweging niet los van elkaar, zegt hij aan de telefoon vanuit zijn woonplaats Zürich. ‘Het zijn twee gezichten van een grote crisis: menselijkheid in het algemeen. Niet meer en niet minder. Het lijkt erop dat de snelle ontwikkeling van de beweging uit de Verenigde Staten in relatie staat met de rangorde van ongelijkheid die het virus heeft blootgelegd. De materiële en psychologische kloof tussen de mensen die alles is afgenomen en de mensen die kunnen vasthouden aan wat ze hebben. Het vuur van de antiracismebeweging verspreidt zich razendsnel en dat is begrijpelijk.’
Hij schaart zich achter het statement van het Stedelijk. ‘Het is noodzakelijk om een kant te kiezen. Natuurlijk moet dit worden opgevolgd door daden en dat zal tijd kosten. Je kunt geen dingen ongedaan maken die door de tijd heen zijn ontstaan uit een wereldwijde ontwikkeling. Maar het is goed om te beginnen met een statement, je hebt een visie nodig om de agenda vrij te maken. Hopelijk kan het museum een actieve rol gaan spelen.’ Hij denkt dat dat kan, en dat het moet, temeer omdat het museum deels met publiek geld gefinancierd wordt en dus een publieke verantwoordelijkheid draagt.
Szymczyk volgde in de jaren negentig de gloednieuwe curatorenopleiding van de Appel in Amsterdam en geeft nu zelf les aan de Akademie der bildenden Künste in Wenen. Destijds was het curatorschap nog niet zo gedefinieerd als vandaag, vertelt hij, maar curatoren waren meestal witte mannen. Ook in die tijd waren er discussies, bijvoorbeeld over de Franse tentoonstelling Magiciens de la Terre (1989), die voor het eerst een grote groep westerse én niet-westerse kunstenaars toonde, naast elkaar, echter zonder fundamentele vragen te stellen over de parameters waarop het museum was gebouwd. Szymczyk: ‘Het debat is al gaande vanaf de jaren zeventig maar kreeg toen geen werkelijk vervolg. Er was discussie, maar weinigen die luisterden. Maar de munitie werd voorbereid en nu pas is de kritische massa voor verandering bereikt.’
In de kunst zag hij de afgelopen jaren al belangrijke ontwikkelingen. In Frankrijk de verschijning van het rapport, in opdracht van de Franse overheid, dat pleit voor ongeconditioneerde restitutie van kunstschatten. In Duitsland de discussie rond de komst van Achille Mbembe, de filosoof uit Kameroen die zou spreken op de Ruhrtriennale maar werd uitgesloten van deelname na beschuldiging van antisemitisme. Szymczyk: ‘Staan herinneringen aan de holocaust en het koloniale verleden tegenover elkaar of kunnen ze elkaar ook versterken? Kunnen we voorbij de competitie komen, de exclusiviteit van de ene herinnering ten opzichte van de andere, op weg naar solidariteit?’
Documenta 14 moet ook worden gezien als een stap naar verandering. Voor zijn editie van deze tentoonstelling, die sinds 1955 elke vijf jaar plaatsvindt in Kassel, verraste Szymczyk met veel onbekende kunstenaars met uiteenlopende achtergronden, identiteiten en nationaliteiten, die nadrukkelijk nergens werden vermeld. Het was daarmee een poging om dingen radicaal anders te doen. Om diversiteit te vieren, niet als een verdienste, maar als een vanzelfsprekendheid. Om solidariteit te betuigen, onder meer door de tentoonstelling ook in het economisch getroffen Athene te laten plaatsvinden, midden in de migratiecrisis. Maar op de uitwerking van deze ideeën kwam ook kritiek. De term ‘cultureel imperialisme’ viel en het hele kunstcircus vloog van hot naar her om alles te kunnen bekijken.
Szymczyk vertelt hoe de controverse er van meet af aan was. ‘In Griekenland werden we beticht van koloniale ambities, in Kassel vond men dat we Documenta gestolen hadden en aan Athene gaven. Het was niet mogelijk om iedereen te pleasen: Documenta 14 had een grotere relevantie dan alleen de specifieke situatie op deze twee plekken. De tentoonstelling had een wereldwijde intentie: om het debat te voeren samen met het mondiale zuiden, als een veelheid aan stemmen, en niet alleen met het rijke noorden.’
Dat Stedelijk-directeur Rein Wolfs hem en Mutumba aankondigde als ‘sleutelfiguren in het proces van het hervormen van het Stedelijk in de richting van een ander soort museum, een museum dat beter in staat is te reageren op een veranderende wereld’, daar moet hij een beetje om lachen. Daar moet ik Rein maar naar vragen. Eerst zal hij het Stedelijk-team ontmoeten en kijkt hij uit naar de gesprekken die ze zullen voeren. Essentieel voor de toekomst van het museum? ‘Het vermogen om je open te stellen en te luisteren naar argumenten van anderen, een plek van debat te zijn. Om de eigen agenda niet als een onveranderlijke, definiërende kracht te beschouwen. Om overeenkomsten te zien en te kijken naar synergie in verschillende struggles.’
Nee, het is niet makkelijk om een museum in de 21ste eeuw te zijn. ‘Eindelijk! Lange tijd werd gedacht dat het best gemakkelijk was.’
Oscar Murillo is een van de kunstenaars die dit jaar zou meedoen aan Sonsbeek, de vierjaarlijkse tentoonstelling die sinds 1949 plaatsvindt in Arnhem en door de coronacrisis een jaar is uitgesteld. Kunsttijdschrift Metropolism M interviewde Murillo, die deze dagen niet in zijn woonplaats Londen maar in zijn geboortedorp in Colombia verblijft. Om voedselpakketten voor de bevolking samen te stellen, voor de arbeiders die meedraaien in ons kapitalistische systeem, die er zelfs aan de basis van staan, maar als dagloners zonder inkomen zitten, honger moeten lijden, bij het uitblijven van werk. Zijn kunst gaat erover en nu ervaart hij het in het echt, en hij denkt dat het tijd is voor een andere benadering: ‘We moeten niet historisch, kritisch of antagonistisch bezig zijn, maar iets anders willen laten zien, en nadenken over solidariteit, mensen stimuleren elkaar te steunen.’
Sonsbeek staat deze keer onder artistieke leiding van Bonaventure Soh Bejeng Ndikung, curator geboren in Kameroen, woonachtig in Berlijn. Hij maakte deel uit van het team van Szymczyks Documenta en gaf onlangs leiding aan Bamako Encounters, de biënnale voor fotografie in Mali. Zijn editie van Sonsbeek gaat voor een groot deel over arbeid, een thema dat kunstenaars al jaren bezighoudt en met de huidige crisis alleen maar aan urgentie zal kunnen winnen. Opmerkelijker zijn de kunstenaars die Ndikung koos, een groot aantal van hen afkomstig uit Afrika en de Arabische wereld, en het jonge, diverse team van curatoren dat hij om zich heen verzamelde. Een van hen, Vincent van Velsen, schreef onlangs een open brief aan de Amsterdamse wethouder van cultuur, Touria Meliani.
De brief kwam als een reactie op de verklaring van het Stedelijk Museum om zich te committeren aan de strijd tegen racisme. Samengevat: het museum geeft blijk van ‘eenzijdig eigenbelang zonder kritische zelfreflectie’ en gaat daarmee voorbij aan de betekenis van het ‘structureel onder-representeren van zwarte kunstenaars en kunstenaars van kleur’ met alle persoonlijke en professionele gevolgen van dien. Van Velsen: ‘Deze gedane schade kan niet ongedaan worden gemaakt door toekomstige aankopen of tentoonstellingen. Te meer als deze onder een nieuw beleid vallen dat inzet op kleur en afkomst, en niet op kwaliteit. Dit zou slechts een continuering betekenen van de uitsluitingspolitiek.’ Van Velsen houdt het museum en zijn personeel verantwoordelijk voor de ontstane situatie. Het museum moet op de schop, het geld voor dit beleid moet gegeven worden aan andere individuen die over de uitgave ervan mogen beslissen.
Directeur Wolfs reageerde in Het Parool en betwistte daar dat het museum kleur aan de collectie zal toevoegen alleen om de kleur: ‘Kwaliteit is een categorie van een dominante westerse cultuur. Het Stedelijk wil zich hiervan bewust zijn en dit probleem duidelijk maken. Door meer kunst van makers van kleur te laten zien kunnen we op deze manier de laatste eurocentrische mythe tot relatieve proporties terugbrengen.’
Voor het museum van de toekomst, een plek van duurzaamheid, inclusiviteit en solidariteit, staat veel op het spel. De coronacrisis kan een kans blijken – als je voor het einde van de blockbuster bent. Maar de economische gevolgen zullen evengoed deuren doen sluiten, monden snoeren, ambities knakken in de dop. Juist diversiteit kan dan onder druk komen te staan. Denk in Nederland alleen al aan de pas ingevoerde ‘culturele codes’: wie heeft er straks nog geld voor ambities op het vlak van Fair Practice en Culturele Diversiteit & Inclusie?
Ondertussen resulteert de emancipatoire beweging vooralsnog in complexe beloftes. Hoe gaat het Stedelijk straks tellen, vijftig procent kunstenaars van kleur en vijftig procent vrouw, om ook op dat terrein niet tekort te schieten? Op papier klinkt dat als calculatie, niet per se als inspiratie. En als er werkelijk gecalculeerd wordt, zoals de NRC onlangs deed met een groot onderzoek, dan blijkt dat slechts zes van 231 kunstinhoudelijke stafmedewerkers in 21 onderzochte Nederlandse musea een niet-westerse migratieachtergrond hebben. Wat neerkomt op 2,6 procent.
Of het jaar 2020 een keerpunt zal blijken? Adam Szymczyk moet denken aan het jaar 2000 en de ‘magie van het getal’: mensen hebben grote verwachtingen van 2020. Er komen belangrijke verkiezingen aan, van een klein land als Polen, zijn geboorteland, tot aan een mondiale supermacht als de Verenigde Staten. ‘De parameters zijn helder. De coördinaten van de huidige struggles zijn bekend. Vele factoren waarvan de uitkomst afhangt, zijn op dit moment in de maak. Dingen zullen niet bij het oude blijven.’
Meta Knol: ‘De periode na de revolutie wordt cruciaal, zowel voor de coronacrisis als voor de Black Lives Matter-beweging en het klimaat. Iedereen staat nu open voor verandering, omdat de urgentie van deze onderwerpen is aangetoond, maar welke keuzes worden vervolgens gemaakt? Retour à l’ordre of een stap vooruit?’ Ze is hoopvol gestemd, ook voor het museum. ‘Je ziet het besef indalen dat het echt anders moet. We leven nu op anderhalve meter, waardoor alles vertraagt, en er zijn niet veel opties om oude patronen weer op te pakken. Ik denk wel dat we geschiedenis schrijven dit jaar.’