Foto’s van het mysterieuze en weinig plezierig ogende seksleven van Nobuyoshi Araki, een Japanse spillebeen die zichzelf en anderen graag in, zo lijkt het, altijd een maatje te grote sm-pakjes hijst en vastbindt. Rauwe schilderijen van Ronald Ophuis, de schrik van Twente, waarin het miskramen, kinderverkrachtingen en ander stil leed troef is. Ontluisterende reportagefoto’s van Richard Billingham, die zijn in de kots drijvende en aan de drank en zware shag verslaafde familie fotografeert. Het zijn op het eerste gezicht niet de mensen bij wie je aan de vooravond van een druilerige herfst op bezoek zou willen gaan.
ARAKI IS IN JAPAN populair. En dat is begrijpelijk. In zijn werk documenteert hij de schaduwzijde van de strenge Japanse seksuele en sociale moraal. Hij doet dat in een stijl die voortbouwt op de Ukiyo-e, letterlijk: de beelden van een drijvende wereld - profane, burgerlijke kunst die de tijdelijke en trieste wereld van het alledaagse leven tot onderwerp heeft. Araki’s verzamelde foto’s (nu in elke boekhandel te koop) lezen als een moderne schelmenroman. Als een twintigste-eeuwse Don Quichot schuimt hij de bordelen, urinoirs en goedkope hotelkamers van Tokio af, op zoek naar zijn Dulcinea en het ergens onderweg verloren ideaal. Hij is zijn levensmissie volledig toegewijd en maalt er niet om dat anderen hem uitlachen of dat hij er, met zorromasker en te grote leren slip, potsierlijk uitziet.
Binnen of buiten, de scènes die Ronald Ophuis schildert lijken altijd door tl-balken verlicht. Een groepsverkrachting in de kleedkamer van een sportcomplex of een bloederige miskraam op de vloer van een natte cel: het is schaduwloze misère. Pijn die ontdaan is van elke glamour. Dit is geen luxe Weltschmerz of een mooi gecomponeerde literaire depressie. Het is leed dat door alle geledingen van de maatschappij heen snijdt.
De Engelse fotograaf Richard Billingham maakte in eerste instantie slechts foto’s van zijn familie als studiemateriaal voor zijn schilderijen. Portretten van wezenloze, door tegenslag en karakterfouten murw gebeukte mensen in een met veel wansmaak ingerichte omgeving. Goede tijden, slechte tijden, maar dan zonder de goede tijden. De uitgeëvolueerde effecten van het thatcherisme, genadeloos vastgelegd in snapshots. De huiskamer van zijn ouders is een slagveld en Billingham beweegt er als een oorlogsfotograaf doorheen, in een reflex foto’s nemend.
De werken van Araki, Billingham en Ophuis hebben met elkaar gemeen dat ze alledaags en ongecomponeerd overkomen. En daarin schuilt de kracht. Het zijn situaties die in elk familiealbum zouden kunnen voorkomen. Ze herinneren ons eraan dat ook oppassende burgers slechts één stap van de rampspoed verwijderd zijn. Maar hoe schokkend sommige van de taferelen ook zijn, spontaan depressief word je er niet van. Integendeel zelfs.
Araki, de familie Billingham en de ooms en buurvrouwen die de schilderijen van Ophuis bevolken zijn de martelaren van deze tijd. De personages op de schilderijen, video’s en foto’s lijden ook voor ons en het is in zekere zin een troost te weten dat we dus niet alleen staan in onze ellende. De uitdrukkingen van de geportretteerden herinneren soms ook sterk aan middeleeuwse martelaarsportretten: lijdzaam en in zekere zin zelfs devoot.
Wat deze werken echter onderscheidt van die vroege religieuze kunst en in zekere zin toch confronterender maakt, is de afwezigheid van een Opperwezen. Een kwade of op z'n minst onbegrepen Beschikker die het leed in een perspectief van eeuwigheid en uiteindelijke verlossing plaatst. De hier afgebeelde mensen zijn stuk voor stuk gevangen in een seculiere werkelijkheid waaruit geen ontsnappen mogelijk is. Het is allemaal honderd procent mensenwerk. En dat komt hard aan. Een gezamenlijke tentoonstelling van dit werk heeft dus alles in zich om een echte moral booster te zijn. Een psychische multivitaminedosis waardoor je gesterkt de donkere tijden tegemoet kan gaan. Dat het op deze tentoonstelling helaas anders uitpakt, is voor een deel te wijten aan de kunstenaars zelf, maar ook aan de inrichting van de tentoonstelling.
NA JARENLANG werken in de luwte van de kunstwereld is Araki een ster geworden en je kan je afvragen of dat zijn werk veel goed heeft gedaan. De presentatie in De Appel is een aanfluiting. Op twee lange wanden hangen 331 foto’s tegen elkaar aan - een onderdeel van het levenswerk Tokyo Comedy. In boekvorm of afzonderlijk bekeken zijn het krachtige foto’s. In deze overdadige presentatie slaan ze elkaar dood. Hier had curator Saskia Bos ofwel moeten ingrijpen, of zich er niet mee moeten bemoeien. Maar ook Araki zelf gaat niet vrijuit. Met Tokyo Shijyo, een saaie en vooral gedateerde, wederom muren vullende collage van onduidelijke zwartwitfoto’s afgezet tegen kleurige opnamen van bloemen, maakt hij een fikse uitglijer. Na het grootste deel van zijn werkend leven goed veldwerk te hebben verricht en plaatsen in kaart te hebben gebracht waar een ander niet zo snel heen zou gaan, denkt hij kunst te moeten gaan maken! Echte kunst. Museumkunst!
Billingham heeft een soortgelijk probleem. Groot afgedrukt en in een museale presentatie verliezen zijn foto’s een belangrijk deel van hun kracht. In boekvorm of familiealbum zouden ze confronterend zijn, nu is het duidelijk kunst en dus ongevaarlijk. Mooie plaatjes, meer niet.
Ophuis komt er nog het beste van af, hoewel de schilderijen het in reproductie beduidend beter doen dan in het echt. De presentatie van zijn schilderijen is wat braafjes, maar daar kan hij niets aan doen.
EEN TENTOONSTELLING inrichten is een kunst, maar tentoonstellingmakers zijn niet per definitie goede kunstenaars. Het struikelblok van veel moderne tentoonstellingen is de tijdgebonden kunst. Al sinds het begin van de jaren zeventig worstelen curatoren met de fenomenen video en film in de beeldende kunst. Hoe het te ‘plaatsen’ als beeldend of als narratief werk? Een essentiële vraag, omdat beide grootheden een andere concentratie vragen van de toeschouwer. Ze komen er vaak niet uit. De eenvoudigste oplossing, stoelen plaatsen, lijkt taboe. Bang de homogeniteit van de tentoonstelling aan te tasten. En zo kan het gebeuren dat de toeschouwer van deze tentoonstelling geacht wordt videowerken van 35 en zelfs 90 minuten staand te bekijken. Geluid en projectie, nog zo'n probleem dat je bij schilderijen nooit hebt, zijn daarbij van erbarmelijke kwaliteit. Op deze wijze komt geen enkel videowerk, goed of slecht, ‘uit de verf’, en de curator valt niet alleen onbegrip maar zelfs arrogantie te verwijten. Hier wordt de kunst geofferd aan een cleane, museale presentatie.
Deze keer liggen de kunstenaars Tracey Emin (9 min. 16 sec.), Elke Krystufek (35 min.) en Tracey Moffatt (17 min. en 90 min.) prominent op het offerblok. De bezoeker die zijn steunkousen thuis heeft laten liggen, is de sigaar. En zo wordt met een laatste dolksteek een in potentie mooie en belangrijke tentoonstelling om zeep geholpen. Life is a Bitch, inderdaad, en De Appel strooit als toegift nog eens wat extra zout in de wonde. Wordt het toch nog een vervelende herfst.