Zoals altijd als we bij elkaar waren, bedachten we – regisseur Theo van Gogh en ik – ideeën voor films of toneelstukken.
‘Ik heb nu echt iets goeds, Theo. Ik heb het boek De verhoren: de nazi-elite ondervraagd van Richard Overy gekocht. Dat gaat over de Neurenbergse processen. Het is geweldig. Die verhoren hebben drama. In een paar weken tijd werden de grootste klootzakken van het nazi-rijk armzalige minkukels. Je leert het Derde Rijk van binnenuit kennen.’
‘Whats the story?’ vroeg Theo.
Hij twijfelde. Was het niet beter om een scenario te maken van De zaak 40/61 van Harry Mulisch? Dat handelde over het proces van Adolf Eichmann. Het was toch onmogelijk een film van negentig minuten te maken over 24 nazi-kopstukken?
‘We moeten er een paar nemen, twee of drie. Hoe precies weet ik nog niet, maar luister naar dit.’
Ik las voor wat er op de achterkant van het boek stond. Dat was een dialoog tussen Hermann Göring en Rudolf Hess tijdens het verhoor op 9 oktober 1945.
Göring (G): Ken je me niet?
Hess (H): Wie bent u dan?
G: Je moet me toch kennen. We hebben jaren samengewerkt!
H: Ik ben al een tijdje mijn geheugen kwijt. Maar de artsen zeggen dat het vanzelf terugkomt.
G: Herken je me echt niet? Herken je me niet?
H: Niet persoonlijk. Maar ik ken wel je naam.
G: Weet je dan niet meer dat de Führer op een bijeenkomst van de Rijksdag verklaarde dat als er iets met hem gebeurde, ik zijn opvolger zou worden, en als er iets met mij gebeurde, jij mijn opvolger zou worden? Weet jij dat ook niet meer?
H: Nee.
De bizarre dialoog gaat nog een tijdje door tussen Göring en Hess die zogenaamd zijn geheugen kwijt was, maar een scenario voor een film of toneelstuk zag Theo mij er niet van brouwen.
De Tweede Wereldoorlog was wel een thema van ons – en is het nog steeds van mij. Maar dit was inderdaad te groot en te veel. Ik kon er ook geen vorm voor vinden.
Dat veranderde in 2005 een paar maanden na de moord op Theo van Gogh. Ik zag het boek van Leon Goldensohn, Neurenberg-gesprekken: Nazi’s en hun psychiater en ‘zag’ het scenario onmiddellijk voor me. Een joodse psychiater die de geest van de nazi-kopstukken onderzoekt. Theo’s telefoonnummer zat nog in mijn telefoon en ik voelde een zwaar verdriet dat ik hem niet even kon bellen. Eenmaal thuis begon ik te lezen – het boek viel een beetje tegen, want het waren de normale, korte rapporten van een Amerikaanse psychiater die alleen maar het geestelijke welzijn van de nazi’s in de gaten moest houden, maar mijn geest stond in vuur en vlam. Een van de grootste, maar ook intrigerendste schoften kwam wel uitgebreid aan het woord: Julius Streicher, de uitgever van Der Stürmer. Verbaal en op schrift de grootste antisemiet die ooit heeft bestaan. Noem een slechte eigenschap; Streicher had hem. (Bij hem was onder andere sprake van corruptie, verduistering, moord, faciliteren van prostitutie, drankzucht, intimidatie, geweld, bedrog.)
In feite constateert Goldensohn slechts dat Streichers antisemitisme te verklaren is uit verregaand onderdrukte seksuele lusten. Maar als je zijn aantekeningen goed leest, valt er meer over te vertellen. ‘Hij bewondert joden’, zegt Goldensohn. En hij citeert Streicher: ‘Ik weet meer over de joden dan de joden zelf.’ Streicher beweert voortdurend dat hij de talmoed heeft gelezen.
Antisemitisme als ideologie keert constant terug in de gesprekken.
‘Hij is eigenlijk zionist, beweert hij’, schrijft Goldensohn. ‘Hij kent mannen als Chaim Weizmann en andere zionisten en deelt hun meningen. De joden zouden hun eigen land moeten hebben en geen toestemming moeten hebben elders te wonen (…) Hij doet zich voor als een geleerde onderzoeker op het gebied van joodse geschriften, waarvan hij zelfs een bibliotheek bijeen heeft gebracht. (…) Hij lijkt mij een man van waarschijnlijk beperkte normale intelligentie, over het algemeen onwetend, met een maniakale antisemitische obsessie, die dient als uitlaatklep voor zijn seksuele conflicten. (…) Besnijdenis is een diabolisch, en bovendien heel ingenieus, joods complot, zei hij, om de zuiverheid van het joodse ras te bewaren (…) Christus, een jood, werd geboren uit een moeder die een joodse hoer was (…) Hij kon dat natuurlijk niet in Der Stürmer schrijven.’
Goldensohn versus Streicher. (En misschien ook nog Hess en Göring). Daarover moest mijn toneelstuk of film gaan. Over: antisemitisme, schuld en boete, verlies van moraal, verraad.
Niemand die het wilde, hoe ik ook leurde.
Het was net of niemand mij geloofde dat een joodse psychiater tijdens de Neurenbergse processen de elite van de nazi’s op de bank had gehad. Die absurde ironie, daar ging het mij om.