
Twee drempels tijdens het lezen van Gebroken wit, de nieuwe roman van de Surinaams-Nederlandse schrijfster Astrid Roemer. De eerste is vlug genomen: de eigenzinnige zinsbouw en gekke interpunctie die in de opstartfase de aandacht nog afleiden – komma’s en koppeltekens op plaatsen waar je ze niet verwacht – doen na vijftig pagina’s vertrouwd aan. De tweede is fundamenteler: het groeiende vermoeden dat ik het verhaal niet volledig kan doorgronden, dat het me ontbreekt aan een passend vocabulaire om de koloniale dimensie van de roman recht te doen. Toen het oeuvre van Roemer in 2016 bekroond werd met de P.C. Hooftprijs loofde de jury haar proza omdat het ‘op een intrigerende en uitdagende manier de grenzen van de Nederlandse literatuur openbreekt’. Ook voor Gebroken wit gaat deze lof op: de roman behandelt diepmenselijke thema’s als familiebanden, identiteit, liefde en seksualiteit, terwijl ze gelijktijdig de gevoeligheid van de lezer voor het koloniale verleden aanblaast.
In Gebroken wit zijn de herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog vers en wijst de militaire aanwezigheid van Nederland in Suriname erop dat de onafhankelijkheid nog niet is bekrachtigd – we bevinden ons in het Paramaribo van rond de jaren zestig. Grootmoeder Bernadette Vanta voelt dat ze niet lang meer te leven heeft, ze vermagert zienderogen en spuwt bloed. Tussen de aankondiging van haar lot en het moment dat ze sterft ontvouwt zich vanuit zes verschillende perspectieven een caleidoscopische familiegeschiedenis: er is het levensverhaal van oma Bee zelf, en dat van haar dochter Louise, afgewisseld met de stemmen van Louise’s dochters Heli, Imker en Babs en haar zoontje Audi. De ziekte die oma Bee in haar keel treft – te veel sigaren gerookt – maakt spreken pijnlijk, wat symbolisch is voor de pijn die haar hele familie doortrekt. Er zijn onuitgesproken geheimen, trauma’s die amper in woorden te vatten zijn en vragen waarop geen antwoord is, en toch draait het er in deze roman om het onzegbare gezegd te krijgen.
De Vanta’s bewegen zich in een complexe Surinaamse gemeenschap, waar etnische afkomst, klassenverschillen en man/vrouw-relaties de sociale verhoudingen op scherp stellen. ‘Het is je huidkleur die bepaalt of je iets verliest of iets wint’, denkt Louise, een opvatting die er thuis met de paplepel is ingegoten. Oma Bee, zelf een lichte huid door Engelse roots, is op haar zeventiende door haar vader uitgehuwelijkt aan Anton, een beroepsmilitair en ‘donker als een krent’. Haar familie bleef het Bernadette’s vader de rest van zijn leven nadragen dat hij zijn dochter gekoppeld had aan ‘het laagste van het laagste: een slavennakomeling’. Op verjaardagen wordt als een soort gezelschapsspel de stamboom langsgelopen: ‘En dan kwamen de volwassenen opnieuw tot de conclusie dat ze allen gebroken-wit waren hoe dan ook.’
Een generatie later mag Louise dan haar eigen mannen kiezen, veel zeggenschap over haar seksualiteit heeft ze niet – seks is in deze roman dan ook zowel een drijvende als een vernietigende kracht, een bron van genot en een groot gevaar. Haar vier kinderen zijn van vier verschillende vaders, van wie ze zich stuk voor stuk met pijn en moeite heeft bevrijd. Roemer laat mooi zien hoe Louise’s ervaringen met seksueel geweld doorwerken in de opvoeding van haar kinderen: ‘Niemand mocht aanraken wat onder hun kleding verborgen zat, en hun eigen handen mochten niet betasten wat verborgen zat onder de kleding van anderen: later werd het gesprek herhaald waar hun broertje bij was. Er is maar één in huis die seksueel rijp is en dat ben ik, jullie moeder!’
Herinneringen werken in Gebroken wit als een Newtonpendel, alsof de ene herinnering via drie tussenliggende herinneringen de andere aantikt. Zo memoreren de kinderen van Louise zich eerst afzonderlijk de maanden waarin hun moeder ’s ochtends vanuit haar krochten stond te braken. Verderop in de roman blijkt Heli nooit te zijn vergeten hoe ze in de slaapkamer van haar moeder ging kijken waar de dierlijke geluiden vandaan kwamen, een naakte man zag die ze kende, en de volgende ochtend wakker werd in haar bed zonder te weten hoe ze daar gekomen was. Veertig pagina’s later denkt Louise aan de woeste geilheid van de verboden seks die ze die nacht had, de schaamte voor de klap die ze haar dochter gaf, de ongewenste gevolgen van die nacht.
Gebroken wit dwingt zo traag lezen af – het is een roman waarvoor je moet werken – maar de beloning is groots. Roemer geeft elk personage een rijk innerlijk leven mee – Heli die met een enkele reis naar Holland wordt gestuurd wanneer ze een verhouding krijgt met de getrouwde schooldirecteur, de ontroerende Imker die besluit bij haar oma in te trekken om haar te verzorgen zodat ze thuis kan sterven, de puberende Audi die er steeds minder goed mee kan leven dat hij niet weet wie zijn vader is. De fragmentarische afwisseling van hun gesprekken, handelingen, gedachten draagt bij aan het idee dat er niet zoiets bestaat als een lineair te vertellen verhaal. En toch, en dit is het wonderlijke, ontstaat er in die voortstuwende, associatieve stroom een duidelijk herkenbare nestgeur van de familie Vanta, staat Roemer het de lezer toe hun gemeenschappelijke geschiedenis zelf te reconstrueren. Het levert een intiem en indringend verhaal op over de diepgaande invloed van het verleden op individuele levens in het heden, en het is een hoopvol verhaal: de geheimen krijgen lucht, er komen antwoorden op vragen, het sterven van de mater familias opent haar familie ‘als een uitgevouwen landkaart’ – voor de kinderen van Louise Vanta lonkt de horizon.