Tove Ditlevsen was een eeuwig buitenbeentje © Per Pejstrup / Scanpix / ANP

In haar korte leven kreeg Tove Ditlevsen drie kinderen van drie verschillende mannen, werd ze voogd van een vierde kind, trouwde én scheidde ze vier keer en raakte ze zwaar verslaafd aan pethidine. Maar vooral: ze publiceerde zo’n dertig boeken. Toen ze in 1976 zelfmoord pleegde, was ze een van de meest populaire schrijvers van Denemarken.

Haar autobiografische Kopenhagen-trilogie (Kindertijd, Jeugd en Afhankelijkheid) verscheen in 2020 in vertaling en postuum kreeg Ditlevsen wereldwijd eindelijk de aandacht die ze verdient. In het mooie, bitterzoete Kindertijd beschrijft ze hoe ze in de jaren twintig opgroeit in een volkswijk in Kopenhagen, bij een werkloze vader, een verbitterde moeder en een oudere broer. Maar na een kindertijd die ‘lang en smal’ is ‘als een doodskist’ vergaat het haar niet veel beter. ‘Zelfs je jeugd is tijdelijk, broos en vergankelijk. Je moet erdoorheen, want verder heeft het geen nut’, klinkt het in Jeugd. En in Afhankelijkheid schrijft ze hartverscheurend over haar afhankelijkheid van roesmiddelen.

Nu is de vertaling van haar roman De gezichten uit. Hoofdpersonage Lise Mundus is een succesvolle kinderboekenschrijfster die lijdt aan wat nu het imposter syndrome genoemd wordt: ze is doodsbang om beticht te worden van plagiaat en om ouderwets bevonden te worden omdat het modernisme ‘nooit tot haar doorgedrongen’ is. Ze won een prijs voor een boek dat ze ‘niet beter of slechter vond dan haar andere boeken’ en nu wordt ze opgebeld door kranten die de visie van ‘belangrijke vrouwen’ willen op triviale zaken, zoals de vraag of de minirok een bedreiging is voor het huwelijk.

‘Haar beroemdheid had zonder pardon de sluier die haar altijd van de werkelijkheid gescheiden had opzijgeschoven’, schrijft Ditlevsen. Bovendien vat Lise’s man Gert haar beroemdheid op als een persoonlijke belediging. ‘Hij beweerde dat hij niet naar bed kon met een stuk literatuur en hij bedroog haar vol enthousiasme.’

Net als bij haar hoofdpersoon hield het zelfvertrouwen bij Ditlevsen geen gelijke tred met de roem

Al bij aanvang is het duidelijk dat het niet goed gaat met Lise: ‘Lange tijd durfde ze niet naar buiten te gaan omdat de hoeveelheid gezichten haar angst aanjoeg.’ Haar man heeft, nadat zijn vorige minnares Grete zelfmoord pleegde, een affaire met huishoudster Gitte, vermoedt Lise. Langzaam zakt ze steeds dieper weg in een psychose, of is dat wat haar overspelige man en de huishoudster haar willen doen geloven? Omdat Lise zich thuis niet veilig voelt, neemt ze een overdosis slaappillen en belandt ze in een psychiatrisch ziekenhuis, waar ze begint te hallucineren: ze hoort stemmen in de waterleidingen en ziet gezichten achter luchtroosters. Ze wordt gekweld door angsten, denkt dat Gert en Gitte tegen haar samenzweren, heeft het moeilijk met haar eigen tekortkomingen als moeder, én ze vermoedt dat haar man haar zal verlaten voor haar tienerdochter Hanne. Ditlevsen portretteert op sluwe wijze waanzin van binnenuit. Gert, Grete, Gitte: de namen lijken sterk op elkaar, waardoor ze ook in het hoofd van de lezer door elkaar lopen, net als voor Lise.

De gezichten is geen autofictie, maar vertoont opvallend veel parallellen met Ditlevsens eigen leven. In de jaren zestig en zeventig worstelde ze met depressie en verslaving en werd ze verschillende keren opgenomen in psychiatrische inrichtingen, waar ze in 1963 en 1967 respectievelijk Kindertijd en Jeugd schreef. In 1968, in de nasleep van haar derde mislukte huwelijk, schreef ze De gezichten. Dus vóórdat ze in 1971 Afhankelijkheid schreef, slaagde ze erin haar eigen ervaring te verdichten in fictie.

Meestal is het geen goed idee om een roman af te speuren naar gelijkenissen met het leven van de auteur, maar in dit geval is het onvermijdelijk. Eerst en vooral: Mundus is de meisjesnaam van Ditlevsens moeder. En net als bij Lise Mundus hield het zelfvertrouwen bij Ditlevsen geen gelijke tred met de roem. Ondanks haar vurige verlangen om ‘normaal’ te zijn, bleef ze een eeuwig buitenbeentje. Op jonge leeftijd was Ditlevsen al heel goed in het verstoppen van hoe ze echt in elkaar zit, net als Lise overigens, die als kind al begrijpt dat ze een masker moet dragen. Wanneer ze dat doet, lijken haar ouders tevreden ‘en een nieuwe eenzaamheid overspoelde me omdat ze zich zo makkelijk om de tuin lieten leiden’. Zoals Ditlevsen niet in haar eigen gezin paste, paste ze ook niet bij het intellectuele literaire establishment van haar tijd. Zowel Ditlevsen als Lise is eeuwig eenzaam, en voor beiden is schrijven een uitweg.

En wat doet de Deense dat prachtig. De gezichten zit vol met typische Ditlevsen-zinnen: heel heldere, maar originele en treffende vergelijkingen. Zo had de moeder van Lise ‘koppig haar jeugd aangetrokken en haar leeftijd dook grijnzend op tussen de tanden van haar kunstgebit als een trol in een oud sprookje’.

En Lise is eraan gewend om ‘versleten gevoelens te gebruiken, zoals een blinde de weg zoekt met hulp van zich steeds verder verwijderende beelden uit de tijd dat hij nog niet blind was’.

Heel even lijkt De gezichten hoopvoller dan het leven van Tove Ditlevsen zelf, wanneer Lise ontslagen wordt uit de psychiatrische kliniek en de liefde tussen haar en haar man weer even opflakkert. Maar: ‘De liefde hing zo broos als een uitgerekt stuk gaas tussen hen in. Zo zou het niet blijven, dat wist ze.’ ‘Morgen’, zegt Lise, ‘begin ik weer met schrijven.’