‘Wij kennen elkaar toch?’ vroeg ik.
‘Nee’, zei ze.
‘Jij bent toch Ilse?’
‘Nee, ik ben Marjan.’
Mijn verbazing moet oprecht zijn geweest. Er ontstond een gesprek en ik vertelde van mijn vermoeden, waarbij ik nauwgezet maar toch vanzelfsprekend de esstentie slechts suggereerde. (‘Ik ben toen toch bij jou boven geweest? We hebben toen toch enige uren in elkaars gezelschap doorgebracht?’) Ik wist tijd en plaats op te noemen, bijna tot op de dag nauwkeurig - wat makkelijk was, want het was twee dagen na mijn zesentwintigste verjaardag geweest. Straat en tijd bleek te kloppen - alleen met die naam zat ik fout. Wat pijnlijk was, was dat we van elkaar geen bijzonderheden wisten te herinneren. Blijkbaar was het niet indrukwekkend geweest, want anders was het wel een verhouding geworden.
Maar hoe het precies zat? We studeerden, zij had een vriend en ik een vriendin, we ontmoeten elkaar op een studen tenfeest, ik bracht haar ‘s avonds thuis en toen mocht ik opeens met haar mee naar boven.
Vage herinneringen ontwaakten. Ik zag niet haar naakte figuur, maar wel een bedompte kamer waar alle ramen openstonden en waar het ijskoud was; ik zag een tas die uitpuilde van de kleren en ik zag haar gezicht dat sliep; een ernstige trek om de mond. Over het vrijen zelf niets. Maar was het wel haar gezicht?
'Ik weet het echt niet meer zeker’, zei ze.
‘Ik wel, maar blijkbaar toch ook niet, anders had ik je naam wel geweten.’
‘Wat hebben we beiden een vreemd en gevuld verleden achter de rug dat we ons zulke dingen niet meer kunnen herinneren.’
‘Ja, terwijl ik vrees dat het verleden dat jij meent dat ik heb, groter is dan mijn daadwerke lijke verleden. Precies in die tijd waren mijn nachten druk bezet, maar daarna is het stil geworden.’
‘Bij mij ook’, zei ze, ‘bij mij ook.’ En na een korte stilte: ‘Het avontuur stopte bij mij toen ik dacht dat het spannender ging worden.’
‘Ja, bij mij ook’, zei ik.
We keken elkaar aan en twee uur later lag ik (weer?) bij haar in bed; twee veertigers met dronken koppen (een fles gin lag naast haar bed). Terwijl we vrejen - althans wat er voor doorging - stond de televisie loeihard aan op CNN; soms betrapte ik haar erop dat ze naar het nieuws luisterde; soms kon ze mij daar ook op betrappen.
‘Nu vergeet ik het nooit meer’, zei ik nadat ik moeizaam was klaargekomen.
‘Ik ook niet’, zei ze lief.
Tegen de ochtend werd ik wakker omdat ik merkte dat ze opstond en een kussen uit een kast haalde. ‘Wat is er?’ vroeg ik.
‘Je snurkt zo ontzettend hard, ik kan niet slapen’, zei ze. Ik zag haar platte billen naar de woonkamer waggelen.
Tegen half een ‘s middags werd ik wakker doordat zij - aangekleed - naast mijn (haar) bed stond met twee dubbele boterhammen en zei: 'Ik maak je maar wakker, ik krijg zo bezoek.’
‘Ik ben zo weg’, zei ik.
Toen ik de deur uitliep, wist ik dat ik Marjan nooit meer zou bellen.
Thuis kon je zien dat mijn leven een puinhoop was (‘Man verlaten door vrouw’) en terwijl ik weer in mijn eigen bed ging liggen, want ik had toch een kater, ging opeens mijn fax: ‘Ik maak een artikel over de Nederlandse televisie. Daarover wil ik graag uw mening horen. Wilt u mij even bellen? Anna Rodriquez.’
‘Nee, dat wil ik niet.’
Vlak daarna ging mijn semafoon. Mijn dochter belde.
(Wordt vervolgd)