Tegenover een dokter een overbodige opmerking, maar het was het enige wat ik wist over epilepsie. De dokter keek mij verwonderd aan, en ik schaamde me. Maar ik kon nu het meisje goed bekijken. Ze leek heel diep te slapen en met een ernstig gezicht. Ze lag er verder rustig bij; ze schokte niet. Ze had zwarte haren die voor een shampooreclame over de stoep gelegd leken; haar linkerhand lag over haar gezicht; van de vingers raakten de wijsvinger en de duim elkaar bijna en vormden een rondje dat dezelfde vorm had als haar bleke mond. Ze haalde nauwelijks adem.
‘Weet u wie ze is?’ vroeg de dokter.
Ik schudde mijn hoofd, maar ik had wel een vermoeden.
‘Ze heet Anna Rodriquez, zegt u dat iets?’
Nu knikte ik.
‘Ja, ze is journaliste, ze kwam om mij iets te vragen. Meer weet ik niet.’ De ambulance kwam en vijf minuten later was iedereen weg en sloot ik mijn huisdeur. Trillerig.
Ik had ermee te maken, maar ook weer niet. Die Anna wilde mij spreken, maar waarom zo fanatiek? Waarom had ze, vlak voordat ze bij mij aanbelde, een aanval van epilepsie gehad? Ik besloot niet meer aan haar te denken, maar dat was moeilijk. Die hand die boven die mond leek te zweven; die diepe slaap die zo dicht bij de dood lag; die haren die uitgespreid lagen alsof een weefster in dienst van een of andere God het net had goedgekeurd om er mee te gaan spinnen.
Ik had haar nummer op haar fax staan. Ik zou haar morgen kunnen bellen. Ik zou kunnen vragen hoe het met haar ging. En wat verder? Verder niets: ik stond al in de schaduw van de tragische kant van mijn jeugd; een voetstap verwijderd van de ouderdom. Nee, last van een midlife crisis zoals twee jaar geleden had ik niet meer; de eerste druppels van de berusting waren inmiddels naar binnen gesijpeld. Dagdromen zoals nu over Anna Rodriquez moest ik nu koesteren, meer zou mij toch niet gegeven worden. Ik besloot haar de volgende dag te bellen. Op dat moment ging de bel en kwam mijn dochter binnen.
‘Je zou morgen pas komen’, zei ik.
‘Ja, maar ik kom vandaag al. Mama zei dat ik maar naar je toe moest gaan, dat je dat wel leuk zou vinden.’
‘Natuurlijk vind ik dat leuk. Hartstikke leuk zelfs.’
‘En? Wat gaan we doen?’
‘Zullen we gewoon maar net als altijd gewoon niks doen? Video huren, popcorn bakken, pizza eten en cd’s draaien… Ik had je dus eigenlijk pas morgen verwacht?’
‘Is goed, pap. Je moet zeker nog werken.’
‘Ja… nee, wat voorbereiden ja…’
We gingen samen naar de videotheek en kozen twee video’s uit.
Om elf uur ging mijn dochter - twee uur te laat - naar bed.
En toen ging de bel.
‘Anna!’ dacht ik. Maar het was een tamelijk dronken Marjan.
‘Kan ik bij je komen slapen?’ vroeg ze.
‘Nee, mijn dochter slaapt bij me’, zei ik.
‘O’, zei ze.
En toen viel ze op dezelfde plek als waar Anna Rodriquez was gevallen. Ik hielp haar overeind, zette haar neer bij mij op de trap, belde een taxi, stopte 25 gulden in haar hand en hielp haar even later de taxi in.
‘Wat was dat, pap?’
‘Een dronken mevrouw die ik van vroeger kende’, zei ik.
(Wordt vervolgd)
Rubriek
Een nieuwe tante (3)
Voor mijn deur was een meisje flauwgevallen; er stonden mensen om heen. Ik rende naar de telefoon en belde een ambulance en daarna keerde ik terug. Er stond iemand over haar heen gebogen. Hij zei dat hij dokter was, maar ik herkende hem uit het cafe; behendig zag ik zijn vingers in een tasje graaien. Hij haalde er een pillendoosje uit, keek erin en zei kort en knikkend: ‘Epilepsie.’ ‘Ze mag haar tong niet inslikken’, zei ik zomaar.
www.groene.nl/1996/27