Al sinds het uitbreken van de misbruikcrisis in de rooms-katholieke kerk midden jaren tachtig klinkt de vraag: wat wist de paus ervan? Niets of weinig volgens de kerk die Johannes Paulus II in 2014 heilig verklaarde. Ondertussen verschenen er steeds meer aanwijzingen dat hij plegers van pedofiele misdrijven persoonlijk de hand boven het hoofd hield. Onderzoek in Poolse archieven levert nu hard bewijs: de hoogste baas in Rome wist er niet alleen van, hij deed er zelf aan mee. Als aartsbisschop van Krakau plaatste hij zelf priesters over naar andere parochies, nadat ze waren beschuldigd van kindermisbruik.
Paus Johannes Paulus II kende het probleem al lang voordat in 1984 de crisis in de kerk begon met het geruchtmakende proces tegen de Amerikaanse kinderverkrachter, pater Gilbert Gauthe. Sterker nog, in tegenstelling tot Amerikaanse bisschoppen die tot dan toe erin slaagden zedenzaken stil te houden, hadden Poolse bisschoppen – onder wie Karol Wojtyła – al ervaring met rechtszaken tegen kindermisbruikende ondergeschikten.
Het argument dat de paus van niks wist, dat hij niet kon geloven dat priesters zulke misdrijven pleegden, dat hij dacht dat het een louter Amerikaans probleem was en dat hij pas op zijn oude dag begreep dat het ernstig was en daarom pas in 2001 instemde met een eerste maatregel om de crisis in te dammen – het blijkt allemaal niet waar. Hij hoorde er al van in de jaren zestig. In 1970 stond hij oog in oog met een priester die hem bekende tienjarige meisjes te hebben misbruikt. En een jaar later, toen de man uit de gevangenis kwam, noemde de toekomstige paus zijn daden ‘misdaden’, maar hief niettemin zijn schorsing op.
Nog opmerkelijker is dat ook het andere argument dat de paus vrij moet pleiten onhoudbaar blijkt: in het communistische Polen zou hij hebben geleerd dat de autoriteiten priesters valselijk beschuldigden van seksueel misbruik en daarom zou hij later ook als paus aantijgingen niet hebben geloofd. Klinkt aannemelijk, maar blijkt niet waar. Nergens in de archieven was een spoor te vinden van geprepareerde beschuldigingen om priesters wegens kindermisbruik achter de tralies te krijgen. Integendeel, de communistische veiligheidsdienst liet meer dan eens geestelijken lopen tegen wie geloofwaardige beschuldigingen waren geuit.
Documenten van de communistische veiligheidsdienst SB zijn de belangrijkste geschreven bron voor wie wil weten hoe aartsbisschop Karol Wojtyła van Krakau omging met misbruikdelicten, aangezien de archieven van de kerk in Polen op slot zitten. De SB bespioneerde de kerk intensief, want het was het enige instituut dat niet onderworpen was aan de communistische staat. Het resultaat was een gigantisch schaduwarchief over de clerus, waarvan het grootste deel in 1989/1990, bij de overgang naar de democratie, werd vernietigd.
Net als elke andere geheime dienst verzamelde de SB zo veel mogelijk gegevens en probeerde deze vervolgens te toetsen op waarheidsgehalte. De informatie in de dossiers is afkomstig uit uiteenlopende bronnen; onderschepte post, processtukken, krantenartikelen, afluisterpraktijken, interne kerkelijke documenten, opgenomen preken en toespraken. Maar de belangrijkste informatiebron waren ‘geheime medewerkers’ – in de Poolse afkorting: TW. In het geval van de kerk waren dat meestal priesters.
Een van hen was pater Bolesław Saduś. Deze Saduś klikte niet alleen voor de SB, in de documenten wordt ook beschreven dat hij jongeren molesteerde. Een combinatie waar hij ongestraft mee wegkwam. Werd een priester-verklikker betrapt op kindermisbruik, dan kon hij niet alleen rekenen op bescherming van de bisschop, maar ook op de SB die er geen enkel belang bij had dat haar informanten in opspraak raakten. Geen proces betekende geen protocollen van verhoor en dus geen uitgebreide bewijsstukken. Saduś’ verhaal kan niettemin gereconstrueerd, omdat zijn dossiers bewaard zijn gebleven – een zeldzaamheid als het gaat om hooggeplaatste geestelijken – en omdat hij het zo bont maakte dat aartsbisschop Wojtyła hem persoonlijk te hulp schoot. Saduś vluchtte met hulp van Wojtyła naar Oostenrijk en werd pastoor in Gaubitsch, een klein dorpje verscholen tussen de heuvels van het Weinviertel, het wijnbouwgebied nabij Wenen.
Het dorp ligt er vredig bij. Het barokpaleis dat als pastorie dient, torent boven de bebouwing uit. Naast het paleis, de kerk met daarnaast het graf van de man die hier vijftien jaar resideerde:
GR dr. Boleslaw SADUS
31 Juli 1917 – 16 Juni 1990
15 Jahre Pfarrer in Gaubitsch
R.I.P.
Voor- en achternaam zonder Poolse leestekens; Bolesław Saduś was helemaal ingeburgerd in Oostenrijk toen hij de geest gaf. Niemand in het dorp weet waarom hun Poolse pastoor uit Polen vertrok. Priestermangel – priestergebrek – is het woord dat steeds terugkomt. De bewoners hebben goede herinneringen aan ‘Doktor Saduś’.
‘Hij was nog echt iemand – ein Herr – die iets belangrijks vertegenwoordigde. Hij was heel groot, sterk en kon goed met mensen omgaan’, vertelt Leo Seidl bij de voordeur van zijn huis. ‘De pastorie is als een paleis. En hij was altijd erg gastvrij.’ Seidl kende de Poolse priester goed, want hij was jarenlang lid van de parochieraad. ‘Hij zong heel goed’, vervolgt hij. ‘Een prima priester.’
Foto’s bevestigen dit beeld. Pater Saduś ziet eruit alsof hij in soutane is geboren. Alsof God zelf het meest solide materiaal van zijn schepping in een priestermal goot om daar zijn kerk op te bouwen. Een pastoor die vertrouwen wekte en die van mensen hield. In zijn ‘paleis’ op de heuvel ontving hij vaak gasten, onder wie veel priesters uit Polen.
‘Hij had heel vaak bezoek’, bevestigt Seidl. ‘Ook de toekomstige paus Karol Wojtyła kwam hier langs. Dat was het jaar dat hij paus werd, 1978.’ Maar net als zijn dorpsgenoten heeft meneer Seidl geen idee waarom Saduś naar Oostenrijk kwam. ‘Ik denk dat hij al zestig was toen hij bij ons kwam. We waren al lang blij dat we weer een priester hadden.’
In Polen weten veel mensen waarom pater Saduś vertrok. Maar ze zwijgen. Saduś bekleedde jarenlang een sleutelfunctie in de bisschoppelijke curie van Krakau. Hij was een vertrouweling van bisschop Karol Wojtyła, maar ook een verklikker van de communistische veiligheidsdienst, de SB. Zijn SB-dossiers zijn al vaak ingekeken. Zelfs bij vluchtige lezing kan het niemand ontgaan waarom hij Polen in 1972 verliet en welke rol kardinaal Karol Wojtyła daarbij speelde. In een land met 509 JP II-standbeelden en waar 410 eiken, 1060 scholen en honderden of zelfs duizenden straten, pleinen en boulevards naar Johannes Paulus II zijn vernoemd, doet men er het zwijgen toe.
Al in 1958 voorspelt de SB dat Saduś weleens carrière zou kunnen maken: ‘Hij trekt graag de aandacht van de bisschoppelijke curie. (…) Hij heeft alle kwalificaties om in de toekomst een serieuze functie in het bisdom te vervullen.’ Een potentiële mol dus. Vandaar dat de SB hem graag wil helpen om zijn onderwijsbevoegdheid terug te krijgen, die hij kort daarvoor verloor omdat hij zonder toestemming van de autoriteiten een vakantiekamp voor jongens organiseerde. Ook belooft de SB zijn catechetisch handboek door de censuur te loodsen, als hij ermee instemt informant te worden. In 1960 wordt Saduś officieel geregistreerd als TW met als pseudoniem ‘Brodecki’.
De ambitieuze catecheet trekt niet alleen de aandacht van de SB. Ook Karol Wojtyła, die zich sinds 1958 als hulpbisschop bezighoudt met pastoraal jongerenwerk, merkt hem op. Zoals een priester het aan de SB vertelt: ‘Pater Saduś hield zich bezig met jongeren van beroepsscholen, die worden gerekruteerd uit boeren en arbeiders. Dat vraagt om een speciale aanpak.’ Saduś en Wojtyła werken intensief samen. Wojtyła stelt Saduś voor zijn buurman te worden. Saduś is een van de eerste informanten die de SB een korte biografie van Wojtyła aanlevert, in december 1959 als ze daar nog niet weten hoe ze de naam van de toekomstige paus correct moeten spellen.
Hoeveel vertrouwen Wojtyła in Saduś stelde, blijkt uit het feit dat de twee samenwerken op een cruciaal dossier: het godsdienstonderwijs. De communisten willen religie uit school verbannen, en dus moet de kerk zo snel mogelijk buitenschoolse catechisatie organiseren. Er moeten honderden ‘catechisatiepunten’ worden georganiseerd in kapellen, schuren of bij gelovigen. Er moet een fonds komen om catecheten te betalen. Ouders moeten worden overgehaald om hun kinderen na schooltijd naar de godsdienstles te sturen.
Saduś en Wojtyła staan in de voorste linie van deze schoolstrijd. Ze reizen het hele aartsbisdom door. Saduś doet de SB uitgebreid verslag. Hij klikt honderden pagina’s bij elkaar. In april 1965 beschrijft de veiligheidsdienst TW ‘Brodecki’ als ‘waardevol, vooral omdat de informatie die hij verstrekt operationeel bruikbaar is, betrouwbaar en objectief’. Saduś’ motivatie is duidelijk: de SB kan hem helpen in zijn carrière. Als dat tegenvalt, omdat zijn catechisatieboek niet zo makkelijk door de censuur komt, begint hij de samenwerking met de SB te boycotten. Maar dan gebeurt er iets waardoor hij een toontje lager zingt.

De SB ontdekt dat de voorbeeldige catecheet een dubbelleven leidt. In de zomer van 1965 krijgt de SB in Krakau een telefoontje uit het stadje Nowy Sącz: pater Saduś is aangehouden op verdenking van immoreel gedrag. Onmiddellijk rukt een SB-officier uit om Saduś te ‘helpen’. Hij meldt het volgende in zijn rapport: ‘Op 20 juli 1965 probeerde “B” [”Brodecki”], terwijl hij op vakantie was in de stad “N”, een jonge jongen naar zijn tent te lokken door hem snoep en wijn aan te bieden. (…) De SB in Nowy Sącz informeerde ons onmiddellijk over dit incident. Om de T.W. [Saduś] te “helpen”, ging ik naar Nowy Sącz.’
Daar krijgt de SB-officier het verhaal te horen van de 21-jarige Władysław. ‘Ik was bang ten prooi te vallen aan een perverseling’, verklaart hij. Die ‘perverseling’ is hem niet geheel onbekend. ‘Toen hij twaalf jaar geleden bij ons verbleef, heeft hij mijn broer dronken gevoerd en hem waarschijnlijk slaappillen gegeven. Mijn broer voelde zich erg zwak na het ontwaken. Hij vermoedde zelfs dat de man tijdens zijn slaap geslachtsgemeenschap met hem had gehad.’ De broer in kwestie was ongeveer twintig jaar oud toen dit gebeurde en bevestigt de woorden van Władysław.
Władysław, nu op leeftijd, woont nog steeds in de buurt. Hij weigert categorisch naar het protocol van zestig jaar geleden te kijken. ‘Ik had met die man niets te maken. En bovendien, als hij zoiets deed met iemand, dan deed hij het niet in het bijzijn van getuigen, toch? Ik heb niets gezien’, zegt hij afwerend. ‘Mensen veranderen nu eenmaal. Ik ben veranderd. We hebben niets om over te praten. Ik weet niet meer hoe het ging. Laat dit rusten, na zoveel jaren…’
Het is duidelijk dat de herinnering hem niet met trots vervult op zijn oude dag. De documenten vertellen niet of hij uit eigen beweging zijn aanklacht indiende of daarbij werd ‘geholpen’ door de SB. Hoe dan ook is duidelijk dat pater Saduś door Nowy Sącz zwierf op zoek naar jonge sekspartners en dat de SB dit feit gebruikte om hem volgzamer te maken als informant. Homoseksualiteit was geen misdrijf in het communistische Polen. Seks met jongens onder de vijftien jaar, of het verkrachten van Władysławs oudere broer wel. Maar de veiligheidsdienst heeft er geen belang bij de priester aan te klagen. Saduś is bang genoeg om niet meer dwars te liggen. Zoals hij het zelf verwoordt: ‘Weet u wat er zou gebeuren, als de bisschoppelijke curie hier achter zou komen?’
Bij de curie moet men op zijn minst een vermoeden hebben gehad. Begin jaren zestig vertelt een leraar van de technische school waar Saduś eerder werkte aan de SB dat ‘een leerling van klas 5b enige tijd bij pater Saduś in huis woonde’. Een andere bron weet dat twee ‘jongens van middelbare-schoolleeftijd’ bij hem in huis woonden. Weer een andere bron meldt vervolgens in 1967 dat pater Saduś vaak op zaterdag naar een badhuis komt. ‘Behalve Saduś komen er veel andere homoseksuelen. (…) Ze brengen allemaal jonge jongens mee en huren cabines.’ Dezelfde bron noemt opnieuw een jongen die een tijdlang bij Saduś in huis woonde. Het appartement van pater Saduś bevond zich in een gebouw waar veel andere hooggeplaatste priesters woonden. Zelf verstrekte Saduś de SB uitgebreide informatie over een hulpbisschop die zijn buurman was. Het is moeilijk voor te stellen dat Saduś’ collega-priesters niet merkten dat Saduś samenwoonde met leerlingen.
In datzelfde jaar 1967 verwijdert aartsbisschop Wojtyła plotseling zijn voormalige rechterhand uit de curie en benoemt hem tot pastoor van de Krakause Sint Katherina-parochie. Die onverwachte degradatie brengt een geruchtenstroom op gang. Een priester-informant noemt het besluit van Wojtyła ‘onbegrijpelijk’. ‘Onder priesters werd Saduś beschouwd als iemand die volledig trouw was aan de curie, en vooral aan Wojtyła.’ Vier jaar later krijgt hij echter weer promotie. Wojtyła benoemt hem tot pastoor van Sint Florian, een van de meest prestigieuze en rijkste parochies in het aartsbisdom. Saduś zelf voelt zich ‘uitverkoren’.
Maar er klopt iets niet. Als Saduś zich zo verheugt over zijn promotie, waarom wil hij dan weg? Hij vraag Wojtyła om overplaatsing ver van Krakau en hij overweegt zelfs emigratie naar Amerika. In december is Saduś opeens verdwenen. Zijn hulppastoor stelt de curie hiervan op de hoogte. Daar zijn ze not amused: ‘Saduś had zelf om een audiëntie bij de kardinaal [Wojtyła] gevraagd en nu is hij weg, waardoor de aartsbisschop zijn plannen moest aanpassen.’
Wat is hier aan de hand? Begin mei 1972 komt de aap uit de mouw. De SB noteert uit de mond van TW ‘Zbigniew’ het volgende: ‘Pater Bolesław Saduś is mondeling door kardinaal Karol Wojtyła uit zijn functie als pastoor van de Sint Florian-parochie ontheven. In de curie vreest men dat ze het schandaal dat pater Saduś heeft veroorzaakt met zijn gedrag niet kunnen verbergen. Hij blijkt veel jonge jongens te hebben gedemoraliseerd door ze seksueel te gebruiken. Saduś wordt op straat in Krakau aangehouden door de moeders van deze jongens, die hem uitschelden en dreigen zijn abnormale gedrag te gaan gebruiken. De geheime medewerker kent de persoonsgegevens van de jongens niet. Hij heeft uit verschillende bronnen gehoord van Sadus’ perversie, onder wie van pater Kuczkowski, Walancik en Brzeźniak. Gegeven de situatie wil pater Saduś zo snel mogelijk naar de VS vertrekken om de “storm” af te wachten en dan na terugkeer gaan wonen in het huis dat hij voor zichzelf heeft gebouwd in de omgeving van Czarny Dunajec nabij Nowy Targ.’
We weten niet wie er schuilging achter het pseudoniem ‘Zbigniew’, maar hij zat ergens hoog in de curie gezien de namen die hij noemt. Kuczkowski was Wojtyła’s kanselier en Walancik plebaan van de kathedraal. Andere bronnen bevestigen het verhaal. Op 21 augustus 1972 meldt de notaris van de bisschoppelijke rechtbank, eveneens SB-verklikker: ‘Pater B. Saduś kreeg het bevel de Sint Florian-parochie te verlaten, na de problemen veroorzaakt door de ouders van kinderen die hij afgelopen schooljaar godsdienstles gaf. In welke vorm zijn ontslag uit de functie als pastoor plaatsvond (schriftelijk of alleen mondeling) is niet bekend. Binnen de curie praat men niet over zijn nogal gênante zaak. Hij is momenteel met verlof, waarschijnlijk buiten Krakau. Het is zeker dat hij niet zal terugkeren naar de parochie. Zijn aangekondigde vertrek naar de Verenigde Staten wordt beschouwd als een “rookgordijn”, om te voorkomen dat bekend wordt dat hij uit zijn functie is ontslagen – het gaat erom de schijn op te houden.’
Hoe reageert Wojtyła? Voor alles probeert hij deze ‘nogal gênante zaak’ stil te houden. Ondertussen regelt hij hoogstpersoonlijk een goed heenkomen voor de in opspraak geraakte pastoor. In de documenten staat beschreven dat Wojtyła overlegde met kardinaal Franz König van Wenen, met kardinaal John Krol van Philadelphia en met kardinaal Wyszyński van Warschau.
Wisten de aartsbisschoppen van Warschau, Wenen en Philadelphia waarom deze priester zo nodig weg moest uit Krakau? Oftewel: loog de toekomstige paus tegen zijn medekardinalen, of wisten ze wie Saduś was en hielpen ze mee om de ontuchtpleger uit de brand te helpen? Volgens het aartsbisdom Wenen – waar Saduś eind 1972 naartoe verhuist – wist kardinaal König niets over zijn controversiële voorgeschiedenis: ‘Niets van deze beschuldigingen is terug te vinden in onze dossiers. We gaan er daarom van uit dat de toenmalige aartsbisschop van Wenen er niets van wist.’ Het aartsbisdom Krakau reageert niet op een verzoek om het archief van het diocees te doorzoeken.
Officieel gaat Saduś met ‘studieverlof’, maar de SB weet wel beter: ‘Hij moest het aartsbisdom verlaten vanwege beschuldigingen van morele aard.’ Jaren later, in februari 1979, als Saduś al lang pastoor is in Gaubitsch, vat de SB de hele zaak samen in een rapport: ‘Het eerdergenoemde morele schandaal, dat de reden was voor zijn ontslag als pastoor, werd veroorzaakt door klachten van ouders, die hem ervan beschuldigden minderjarige jongens te verderven. Deze klachten, gericht aan de curie, waren ongetwijfeld gegrond. Pater Saduś stond goed bekend bij de curie en de geestelijkheid en men mag aannemen ook bij kardinaal Wojtyła, die hem benoemde tot pastoor van de zeer belangrijke en actieve St. Florian parochie en die – om het schandaal te verdoezelen – een snel vertrek naar het buitenland regelde.’
De SB kent pater Saduś al jaren als ze de beschuldigingen van seksueel misbruik van leerlingen ‘ongetwijfeld gegrond’ noemt. De veiligheidsdienst heeft er geen enkel belang bij Saduś te beschuldigen. Integendeel, als pastoor van een belangrijke parochie is hij een waardevolle informant. Als gecompromitteerde, ambteloze priester niet. Bij de SB zijn ze dan ook in hun nopjes als Saduś een paspoort komt aanvragen om naar Oostenrijk te vertrekken. Hij kan een doorstart maken, niet alleen als priester, maar ook als SB-agent in het buitenland. Van afdeling IV, die de kerk bespioneert, verhuist Saduś naar afdeling I, die zich bezighoudt met het buitenland. In de jaren daarna brengt hij tijdens zijn bezoeken aan Polen verslag uit aan de SB.

Wojtyła’s strategie om de zaak stil te houden lijkt redelijk succesvol. In de curie weet men wat er aan de hand is, maar daarbuiten gonzen de geruchten. ‘Het is verbazingwekkend dat pater Saduś bedankte voor zijn parochie’, constateert een priester-verklikker die doorgaans redelijk goed geïnformeerd is. Zelfs jaren later speculeert een andere priester-informant over het ‘nogal mysterieuze vertrek van pater Saduś’: ‘Het is een mysterie hoe hij zo probleemloos toestemming kreeg van zijn kerkelijke superieuren om weg kunnen en hoe snel dat allemaal ging. Men gaat ervan uit dat hij een probleem vormde voor de curie.’
Pastoor Stefan Stopka daarentegen weet wel wat er is gebeurd. Maar hij wordt dan ook beschreven als ‘vriend’ van Saduś. Begin jaren zestig hielp Saduś hem uit de put. Stopka stond toen bij de curie bekend als ‘dronkenlap’ en ‘dief’, zo blijkt uit zijn dossier. Saduś regelde een audiëntie bij Wojtyła, zamelde geld in voor therapie en bracht Stopka persoonlijk naar een kuuroord. Tien jaar later is Stopka opnieuw pastoor.
In september 1974 rapporteert hij de SB: ‘Pater Saduś, een voormalig lid van de Krakause curie, die permanent naar Oostenrijk is vertrokken en daar als zielzorger werkt, is een pederast. Kardinaal Wojtyła wist van zijn seksuele perversie en uit angst voor een schandaal regelde hij naar verluidt Saduś’ vertrek naar Oostenrijk. De kerkelijke autoriteiten in Oostenrijk schijnen niet op de hoogte te zijn van het feit dat pater Saduś een pederast is.’
Ook in twee brieven van Saduś aan Wojtyła die de SB onderschept, klinkt door waarom hij Krakau ontvluchtte. Op 2 januari 1973, als hij nog maar net in Oostenrijk is, schrijft hij: ‘Eminentie, hoogst-edelachtbare aartsherder, ik dank u nogmaals voor mijn verblijf in Oostenrijk. Ik beloof u dat mijn gedrag de goede naam van Poolse katholieke priesters niet in diskrediet zal brengen.’ Hij eindigt met: ‘Ik kus de handen van Uwe Eminentie en ik vraag om Uw zegen. Uw meest dankbare Bolesław Saduś.’ Later dat jaar dankt Saduś zijn kardinaal nogmaals: ‘Ik hernieuw Uwe Eminentie mijn gelofte dat ik met mijn werk en gedrag het Poolse priesterschap eer zal brengen.’ En opnieuw ondertekent een eeuwig dankbare Saduś.
‘Het vertrek naar Oostenrijk was een vlucht’, bevestigt een vriend van pater Saduś in een dorp ten zuiden van Krakau. Maar hij zegt niet te weten waarom zijn priester-vriend vluchtte. Hij was veertien toen hij de catecheet leerde kennen en kwam al op zijn vijftiende bij hem over de vloer. Hij is nog altijd diepgelovig en zegt niet te zijn gemolesteerd: ‘Ik laat geen flikker aan me zitten!’ Maar hij snijdt het onderwerp zelf aan en bevestigt dat het verhaal over misbruik de ronde deed tussen priesters nadat Saduś naar Oostenrijk was verdwenen. ‘Ik had er geen belang bij te onderzoeken of het waar was. Het was – hoe zal ik het zeggen – niet zo belangrijk en moeilijk te geloven.’
Eenmaal in Oostenrijk blijkt al snel dat Saduś’ emigratie geen straf is. Integendeel. Hij verdient een salaris in westerse valuta waar hij in Polen alleen van kon dromen en vanaf 1975 heeft hij zijn eigen parochie in Gaubitsch, die hij enthousiast beschrijft aan een vriend in Polen: ‘Hoe het met mij gaat? Prima. Een kolossale pastorie met veel kamers. De keuken is supermodern, net als het kantoor. Het is een monument uit de 17e eeuw, dat nu gerestaureerd wordt door de Weense curie. (…) Eenvoudige mensen, die toegewijd en hardwerkend zijn. Grote boerderijen, wijngaarden, hectares en tractoren.’
En jonge mannen en jongens. ‘Hij had wel een auto maar geen rijbewijs. Daarom kwam hij altijd naar mij toe’, vertelt Johann Schmidl in Gaubitsch. Hij was negentien toen Saduś in het dorp verscheen. ‘We gingen naar Wenen of naar het platteland. We zijn ook eens naar Bulgarije geweest, naar de Zwarte Zee. We reden via Hongarije. Hij reisde incognito, niet als priester.’
Schmidl herinnert zich dat pater Saduś makkelijk contact legde: ‘Onderweg naar Roemenië en Bulgarije zagen we een prachtige weide. We zetten de tent op. Toen arriveerde er een tweede auto, uit de ddr, en daarna enkele Bulgaren. Uiteindelijk stonden er vier of vijf tenten. En hij sprak dan meteen een jongen aan: Hé, als je mijn auto wast, krijgt je een dollar. Hij voelde feilloos aan hoe je contact legt.’
Een andere jongen die hij meenam op zijn reizen was veel jonger dan Schmidl, maar beiden ontkennen dat er ooit iets ongeoorloofds gebeurde. Schmidl: ‘We zijn veel samen geweest. We spraken over seks, vrouwen en liefde, maar elkaar aanraken, elkaars hand vasthouden of zoiets? Het was gewoon onderwerp van gesprekken, absoluut niets meer dan dat.’
Het is mogelijk dat Saduś als zestiger zijn seksuele verlangens in toom hield. Feit is dat de van misbruik beschuldigde priester zich in Oostenrijk opnieuw met jongens omringde. Feit is ook dat hij zich al snel weer in de gunst van Wojtyła mocht verheugen.
In 1978, enkele maanden voordat hij tot paus wordt gekozen, doet kardinaal Wojtyła Gaubitsch aan op de terugweg van Italië naar Krakau. Saduś beschrijft het bezoek vol trots aan de SB. De grote gebeurtenis in het kleine dorp werd vereeuwigd op een ansichtkaart: ‘Johannes Paul II in Gaubitsch’; Wojtyła in kardinaalskostuum dient de mis op samen met pastoor Saduś.
Maar de toekomstige paus kwam vaker langs. Oud-burgemeester Krieger houdt het op twee keer. ‘Een keer officieel en een keer inofficieel.’ Die tweede keer kwam hij harde valuta brengen die hij niet wilde of kon meenemen naar het communistische Polen. ‘Hij had geld verdiend in Rome met lezingen en zo. Hij gaf zijn geld aan Doctor Saduś, die het zou investeren. Doctor Saduś zette het op een spaarrekening’, aldus Krieger, die zelf met Saduś naar de bank ging om een hogere rente te bedingen. ‘Zodat het een beetje zou lonen.’ Hij vertelt dat later de persoonlijke secretaris van Johannes Paulus II, Stanisław Dziwisz, nog eens langskwam om het geld op te halen.
Het feit dat Wojtyła de gevluchte pastoor zijn geld toevertrouwde is slechts een aanwijzing dat Saduś opnieuw het volste vertrouwen van de paus genoot. Saduś begeleidde de Weense bisschoppen tijdens een reis naar Polen. Op bezoek in Polen ging Saduś niet alleen langs bij de SB met informatie, maar ook bij de curie met een stapel bankbiljetten. Nadat Wojtyła tot paus was gekozen ging Saduś regelmatig bij hem op bezoek in Rome. Daarbij introduceerde hij zijn gasten tijdens privé-audiënties die hij moeiteloos verkreeg. Krieger mocht de paus meermaals ontmoeten.
Johannes Paulus II liet zich in de jaren negentig enkele keren publiekelijk uit over de misbruikcrisis. Aan de slachtoffers maakte hij niet veel woorden vuil. Hij ontving ze niet. Voor de daders was hij zeer vergevingsgezind. Hij benadrukte keer op keer zijn vertrouwen dat zedendelinquenten zich zouden ‘bekeren’. Pater Saduś moet de paus dan ook zijn voorgekomen als bewijs van zijn gelijk. Zoals hij het ooit in een toespraak noemde: ‘De kracht van de christelijke bekering, die radicale beslissing om zich af te keren van de zonde en terug te keren naar God, die tot in het diepst van de menselijke ziel reikt en een buitengewone transformatie teweeg kan brengen.’
Dit artikel is gebaseerd op Ekke Overbeeks boek Maxima Culpa dat deze week verschijnt bij uitgeverij Agora in Warschau