
Waar Christoph Marthaler verschijnt in het Duitse theater, daar daalt een weldadige rust neer over spelers en technici. Hij neemt de tijd. Om te zingen. En om plezier te maken. En muzikaliteit, rust en humor, daar kan het Duitse theater vandaag de dag best wat van gebruiken. Het gaat er hectisch aan toe de laatste tijd. De gouden jaren lijken een beetje voorbij. De spelersensembles worden steeds kleiner. Er is meer productiedwang en minder repetitietijd. Dus lopen er veel uitgeputte toneelspelers rond. Er wordt vooral gejaagd op de ultieme succesvoorstelling (‘Renner’), er is een groeiende druk op de budgetten. De kritiek op het autoritaire werkklimaat in de repetitielokalen wordt feller. En dan is er nog de groeiende onrust en het wantrouwen op het #MeToo-front. Luk Perceval die na achttien jaar regisseren in Duitsland binnenkort naar Gent terugkeert verwoordde het afgelopen week in een afscheidsinterview met de Süddeutsche Zeitung zo: ‘De subsidies in het Duitse theater (die overigens verontrustend dalen) worden in de eerste plaats besteed aan logistiek en overhead van de grote toneelhuizen. Het zijn de toneelspelers die voor de eigen inkomsten van die huizen moeten zorgen. Dat betekent bijvoorbeeld bij ons ensemble van Thalia in Hamburg grof gezegd: dertig acteurs moeten steeds harder zwoegen om het geld binnen te brengen voor de overige driehonderd medewerkers.’
En dat levert permanent stress op. De Zwitserse regisseur en toneelmaker Marthaler, die al een kleine dertig jaar tot de top van het Duitstalige toneel behoort, weet wat dat is, stress in Pruisische repetitielokalen. Marthaler: ‘Als podiummuzikant heb ik het in het begin van mijn loopbaan allemaal meegemaakt. Brullende regisseurs, angsthazige dramaturgen. De doodsangst voor de mislukking na één enkele niet helemaal geslaagde doorloop of generale repetitie. Aansluitend: het crisisberaad met de Intendant. Waar vervolgens met één pennenstreek de mooie ideeën sneuvelen waar wekenlang in repetities naar is gezocht. Dat gebeurt mij niet, heb ik indertijd gedacht. Ik ben een langzame. Dat ben ik altijd geweest. En dat wil ik graag zo houden.’ Hij is een tijdspaarder. ‘Niemand kan zo mooi de tijd rekken als hij’, kopte een grote Duitse krant na de première van Tiefer Schweb.
Dat Marthaler eind juni weer met een voorstelling naar het Holland Festival komt is goed nieuws voor ons zomerhumeur. Tiefer Schweb (‘een diep zweven’) is dus de titel. En tevens een plek. In het bijzonder: het is de diepste plek op de bodem van het Bodenmeer, een waterplas van vijfhonderd vierkante kilometer die ligt op de grens van Duitsland (Beieren), Zwitserland en Oostenrijk. Een delegatie van acht ambtenaren die werkzaam zijn bij het Bureau voor Paspoortdocumentatie en Vestigingsontvangstbewijzen (‘Ansässigkeitsbescheinigungen’) is in een soort ‘onderwaterkamer’ naar dit diepste punt afgezonken om daar in onvrijwillige isolatie een oplossing te zoeken voor de massieve stijging van het aantal verzoeken tot inburgering als gevolg van de zoveelste stroom vluchtelingen. Vlak boven hun onderwaterruimte varen allerlei onderzeebootjes waarin tijdelijk vluchtelingen zijn ondergebracht. Dat is een innovatief pilotproject zoals een voice-over ons zonder ironie, vol trots en broodnuchter mededeelt.
Onder grote maatschappelijke en politieke druk moeten deze arme ambtenaren de kaders formuleren voor de oplossing van een steeds nijpender vraagstuk. Daarbij verliezen ze zich in typische ambtenarentaal met bijpassende typisch Pruisische Wortschlange. Zoals Nachhaltige Oberflächenneuordnung (duurzame oppervlaktereorganisatie), Lebensqualitätsstufe (levenskwaliteitsprogressiestadia) en Einbürgerungsbewältigungstraining (inburgeringvolhoudingstraining). Duitser kan het nauwelijks en onmogelijk Duits zijn dan ook de maatschappelijke en politieke puzzels die de ambtelijke Spiessbürger moeten oplossen. Een heerlijke inspiratiebron voor vele hilarische scènes. Vol slimme dialogen en quasi-filosofische conversaties. Over een onderwerp waarover Marthaler nooit raakt uitgepraat en uitgeregisseerd. Over afgeschafte mensen. Over mensen als uitschot in de dubbele betekenis van dat woord. Mensen die overal buiten vallen. En mensen als menselijk afval. Heidegger wordt erbij gehaald: ‘Het denken is in overdrachtelijke zin ook altijd een willen.’ ‘Ja. Denken is willen. Willen is denken.’
De ambtenaren onderstrepen het twijfelachtig belang van hun ‘vaagtaal’ met een enorme fysieke inzet en veel druktemakerij. Als door de lichamelijke inspanningen de luchtdruk in de onderwaterkamer te hoog wordt, bewegen ze zich als in een vertraagd afgespeelde film en zien eruit als angstige en hologige vissen in een leegstromend aquarium. Ze klotsen door de ruimte, mompelend, stotterend, maar bovenal – Tiefer Schweb is per slot een ‘echte’ Marthaler – regelmatig uitbarstend in meerstemmig gezang. Hun repertoire lijkt aanvankelijk net zo beperkt als de herseninhoud van de kleinburgers die ze verklanken. Vanzelfsprekend zingen ze kerkliederen. Waaronder een vijftien coupletten tellend nummer uit het evangelisch repertoire. Waarover Marthaler op voorhand wist dat het publiek er bij het achtste couplet genoeg van had.
Vanaf dat punt gaat Walter Hess, oudgediende van de Münchner Kammerspiele (waar de productie een jaar terug in première ging) en tevens de enige acteur in de voorstelling die écht he-le-maal niet kan zingen, er hardleers doorheen schreeuwen. Wat een fantastisch optreden oplevert. Volksliederen en schlagers zijn verder het populairst onder de ambtenaren. De als altijd kalme en nuchtere muzikaal leider en ‘dirigent’ bij elke Marthaler-voorstelling, Jürg Kienberger, heeft het materiaal bij elkaar gezocht. Ook deze keer heeft hij iets speciaals bedacht voor de briljantste speler in dit muzikale circus, de Zwitser Ueli Jäggi, die al vanaf 1991 in alle producties meespeelt. Hij zingt, begeleid door een ‘koor’ van elektrische piano’s, met een zeer ‘tiefer Schweb’-bas de evergreen A Whiter Shade of Pale. Hassan Akkouch, die een knuffelvluchteling speelt die pas in München een ‘idealbayerische Einbayerung’ heeft ondergaan (hij kent alle denkbare bereidingswijzen van Weisswurst uit het hoofd), doet er een folkloristisch dansje bij, vertraagd uitgevoerd. Het is zo’n wereldscène die alleen kan worden bedacht in een universum dat door Marthaler is georkestreerd.
Mannen zijn vaak ruimschoots in de meerderheid in de hel van afgetrapte en eenzame mensen die Marthaler keer op keer creëert. Zijn voormalige vaste dramaturg Stefanie Carp (gespecialiseerd in tekstrecycling) benoemde die constante in zijn oeuvre ooit als die Männermaschine. Carp: ‘De mannenmachine komt als het ware uit zichzelf in beweging vanaf het moment dat er meer dan één man op het toneel is. Wat volgt is een repertoire van slechte grappen, bierglazen-over-het-hoofd-leeg-gieten-acts, flatulentie en andere oprispingen van winderigheid bij mannen in de overgang, vrouwen-in-de-kont-knijpen, en anderszins concurreren in kleine en grote masculiene fratsen.’ De mannenmachine is ook per definitie infantiel. Het zijn mannen die nooit helemaal volwassen zijn geworden – misschien een typisch Duits mankement. Hoe dan ook: dat mankement boeit Marthaler meer dan ideologische scherpslijperijen over de Duitse politiek van na de oorlog. Hem interesseert vooral het deficit van mannen die nooit ergens verantwoordelijk voor willen zijn. Dat maakt ze op een maffe manier ook lomp. Privé zijn het wezens die sportprogramma’s kijken met Schwarzwälder taart op schoot. In de publieke ruimte zijn het vaak mannen met stapels papier achter een microfoon, liefst tegenover een kordate vrouw voor wie ze mateloos bang zijn. Ze weten dan ook meestal geen stom woord uit te brengen. Tot die kordate vrouw op allerlei enge knopjes gaat drukken. Dan hollen en draven ze dat het een aard heeft. En uiteindelijk voert de mannenmachine naar de höllische schaterlach van vaudeville en Nummernrevue waarin de mannen zichzelf drillen en te kijk zetten. Zo gaat dat ook hier. Als het divaduo van de Kammerspiele-vedetten Annette Paulmann en Olivia Grigolli de kwestie aan de orde stelt of de ambtelijke commissie in haar gelambriseerde onderwater panic room überhaupt over voldoende toiletten beschikt, en wát dat dan precies voor toiletten zijn, antwoorden vier mannen met een heerlijk muzikaal kwartet: allemaal een pisbak over het hoofd getrokken en jodelen maar. Weer een gedenkwaardige scène.
Het theater van Marthaler is een omarming van eenzame mensen, verliezers, nijvere werkpaarden of uitzichtloze potentiële werklozen. In hun dagelijkse rituelen zoeken ze een soort zekerheid, in troosteloze ruimtes mompelen ze tot er niets meer te mompelen valt, en dan beginnen ze te zingen. Tijdens de samenzang op repetities observeert Marthaler zijn spelers, zo komt hij op ideeën. Carp: ‘Marthaler-personages hebben vaak eigenlijk helemaal geen zin om op het toneel te staan. Zodra ze in een activiteit worden verwikkeld raken ze in verlegenheid, zoeken naar een uitweg. Zingen is altijd zo’n uitweg.’ Zo bouwt hij aan de Poetica van de Langzaamheid, de anarchie van de stilte. Frank Castorf, die zijn vroegste Zwitserse werk zag en hem in 1993 meteen naar de Volksbühne in Berlijn haalde, zei over hem: ‘Ik geloof dat Marthaler een zo sterk mens is omdat hij autonoom is gebleven. Omdat hij zijn eigen ritme heeft, omdat modes en hypes totaal aan hem voorbij zijn gegaan. Daarom word ik elke keer weer blij dat er zo iemand is, die zijn liederen zingt en mensen kan overhalen om samen met hem een autonome wereld te scheppen. Marthaler is werkelijk der letzte grosse Autonomer.’
En het is nog lang niet afgelopen. Een beetje smaller en magerder is de bijna zeventigjarige wel geworden. Onlangs is hij naar zijn oorspronkelijke Zwitserse thuisstad Zürich teruggekeerd. Om er Mir nämeds uf öis (‘Wij nemen het op ons’) te maken. Een toneelavond in een spaceshuttle waar een privaatrechtelijke ruimtevaartfirma haar rijke klanten in de gelegenheid stelt om hun morele, juridische en financiële Schweinereien middels zwarte gaten in het oneindige universum achter te laten. Natuurlijk een parodie op het systeem van de roomse aflaten. En op het Zwitserse bankgeheim. Juichend ontvangen. Vorig jaar kreeg Marthaler de theateronderscheiding Der Faust voor zijn operaregie van Lulu. Komend najaar ontvangt hij in Oslo de International Ibsen Award voor zijn hele oeuvre. Dat is zo’n beetje de Nobelprijs voor het toneel. Hij gaat vanaf komend najaar als artiste associé met zijn voormalige dramaturg Carp naar de Ruhrtriënnale, waar hij een niet afgemaakt muziekstuk van Charles Ives op de planken brengt. En waar hij zijn afscheidsproductie bij de Berlijnse Volksbühne in reprise brengt, Bekannte Gefühle, gemischte Gesichter.
‘Wanneer is een werk gelukt, Herr Marthaler?’ werd hem gevraagd na de première van Tiefer Schweb. ‘Een ding op het toneel is altijd gelukt als het werk eraan menselijk en aangenaam was.’
Tiefer Schweb door Münchner Kammerspiele & Christoph Marthaler, 28, 29 en 30 juni, Stadsschouwburg Amsterdam; hollandfestival.nl