Ik moet bekennen dat als ik gisteren nog gezweefd had ik niet terecht was gekomen op het bovenste hokje van lijst 2 waarop uiteindelijk mijn rode potlood rustte. Het is tegelijk de essentie én het probleem van democratie dat kiezers van mening kunnen veranderen. De essentie, dat spreekt voor zich. Het probleem is dat een goede lijsttrekker, een actuele gebeurtenis, een slechte dag van een politicus of de bui van de kiezer de hele zaak overhoop kan gooien. Hoe meer kiezers zijn losgeraakt van een keuze op basis van ideologie, zuil of visie, des te meer zijn ze beïnvloedbaar. Geen misverstand, ik vind dat de essentie van een democratisch kiesstelsel.

Maar we zien dat GroenLinks, zonder fundamenteel te veranderen, van vier naar veertien zetels gaat. Dat het CDA net doet alsof het nooit met Wilders heeft geregeerd en van dertien naar negentien stijgt. Dat D66 van drie zetels in 2006 ook rond de twintig zit. In 2011 ging de PvdA van pakweg vijftien in de peilingen naar 38. Nu volgt de partij de omgekeerde weg. Volatiliteit treft alle partijen en blijkt in bijna alle gevallen tijdelijk te zijn.

Naarmate kiezers niet meer denken of afwegen in een bepaald kader, niet meer hun opinies toetsen aan een min of meer complex gedachtegoed dat een partij of een richting vertegenwoordigt, des te oppervlakkiger wordt hun stem en des te volatieler de uitslag. Ik moet daar meteen bij zeggen dat de verschillen tussen de partijen op ‘mijn vleugel’, een liberaal getinte versie van sociaal-democratie, eigenlijk heel klein zijn. Ik had deze verkiezingen even goed op GroenLinks kunnen stemmen als op de PvdA. Gegeven die twee als mogelijkheid komt voor mij de SP niet in aanmerking en dat heeft vooral met haar gebolsterde partijstructuur te maken, niet per se met het programma.

Dat ik PvdA stemde heeft te maken met mijn voorkeur voor een ideologische partij, een voorkeur die de meeste kiezers overduidelijk niet delen. GroenLinks is zelf al een samenwerkingsverband tussen pacifisten, groenen en oude communisten. Ik geloof niet zo in ‘linkse samenwerking’, dat wil zeggen: het is niet nodig om een groot homogeen blok op links te vormen, simpelweg omdat in het Nederlandse systeem het wel goed is dat nuances leiden tot andere keuzes. De stemmen blijven (meestal) wel binnen het blok.

Allemaal dingen om nog eens over na te praten. Partijen hebben wat mij betreft nog niet hun levenseinde bereikt, althans ik zie nog geen alternatief. Het is mooi om veel partijen te hebben, beter nog als ze ook leden hebben. Coalitievorming is misschien wel aantrekkelijker als die tussen meer dan twee partijen plaatsvindt. Dat geleuter over links en rechts is niet meer dan dat.
Waarom zou ik, ware ik zwevend, de PvdA verraden hebben? De reden is Asscher. Niet zijn persoon. Hij is een integere man, ongetwijfeld, een kundig bestuurder. Maar hij bleek een slecht campagnevoerder. Het debat op de avond voor de verkiezingen was daarvan voor mij de ultieme illustratie.

Gegeven de kans (of de taak) om met Wilders te debatteren en daar zelf een stelling voor aan te dragen kwam Asscher, ongetwijfeld in overleg met zijn campagneteam, tot een formule die de kleurloosheid van zijn campagne onderstreepte: ‘Nederland is van ons allemaal.’ Wat de bedenkers ervan beving toen ze de slogan van DENK overnamen, kan ik niet bevroeden. Wilders wist er wel weg mee. Mijn grotere probleem was dat als je met Wilders debatteert een agressieve stellingname vereist is. Waarom niet: ‘Nieuwe Nederlanders hebben de Nederlandse cultuur verrijkt’, of: ‘Haatzaaien tegen burgers met een ander geloof past niet bij de Nederlandse cultuur.‘ Met deze laatste stelling had Asscher ook nog kunnen aanpikken bij Buma’s Wilders-lite verhaal over normen en waarden.

Asscher liet ook na, net als CU-leider Segers later tegen de haatzaaier, om er gewoon op te wijzen dat mensen die zich aan de regels houden normaal (dice Rutte) Nederlands zijn, alle recht hebben om hun culturele identiteit te beleven. Dat zijn Nederlandse waarden en normen. Asscher probeerde het wel door te wijzen op de verzorger, de leraar en anderen, maar door het specifiek te maken verzwakte hij het verwijt aan Wilders dat die gewone Nederlandse burgers die prima functioneren maar een ander geloof hebben discrimineert. Er was geen weerwoord voor de cijfers die Wilders oplepelde over de vermeende opinies van moslims in Nederland: dat opinies er niet toe doen als je je aan de regels houdt.

Klaver deed het opnieuw goed en had, ware ik zwevend geweest, mijn stem gekregen omdat hij een coherente, doordachte en functionele campagne voerde die door zijn persoonlijkheid een extra dimensie kreeg. Segers liet zien dat er een alternatief is voor christelijke kiezers die Buma met zijn bijna-haatzaai-boodschap niet kunnen pruimen. Jammer dat het met zijn Jezus-geneuzel Wilders de gelegenheid gaf los te gaan over Mohammed, een onaangename vertoning. Bij Rutte verraste me de haast kinderlijke drift om steeds maar over leiderschap te spreken. Ja, ik weet het wel, die premierbonus, maar wat is dat voor leiderschap als je steeds moet lopen roepen dat je leider bent? Zouden mensen dat niet zien?

Het debat en het uitbrengen van mijn stem op Asscher waren een onbevredigende afsluiting van een onbevredigend lijsttrekkerschap dat, durf ik wel te voorspellen, niet gaat worden herhaald. De PvdA is vandaag een partij zonder leider, zonder leiding en zonder visie. Maar zoals ik hierboven probeerde te formuleren: de situatie is rampzalig maar niet dodelijk. Partijen in Nederland kunnen zichzelf aan hun schoenveters optrekken en dat zal ook de PvdA doen. Welke partijen ook gaan regeren, er zal weer een keer afgerekend worden. En dan ligt alles weer anders.