Joenoes Polnaya (rechts) en Daan van Citters (Links) in Kleinkinderen van de Oost © Daan van Citters

In een opiniestuk in Het Parool verklaarde historica Esther Captain het tumult dat was ontstaan rond de speelfilm De Oost. In de eerste plaats snijdt de film gevoelige thema’s aan: het koloniale verleden, de oorlog tegen Indonesische onafhankelijkheid, daderschap van Nederlandse soldaten. Bovendien betreft het een fictieve weergave van een waargebeurde geschiedenis. Opvallend was dat ook jongere generaties zich luid en duidelijk in het debat lieten horen. Captain verwees naar Yale-historicus Jay Winter, die stelt dat vrouwen, kinderen en ouderen sinds de Eerste Wereldoorlog veel vaker slachtoffer werden van militair geweld dan daarvoor. Dat had de nodige impact op de herinnering aan het verleden, Winter zegt dat oorlog zo tot familiegeschiedenis is verworden.

Kleinkinderen hebben daarbij vaak een andere positie dan hun ouders. Captain schrijft dat zij doorgaans onbevangener tegen het verleden aankijken en hun grootouders kritischer bevragen. Maar dan nog blijft zo’n familiegeschiedenis een potentieel mijnenveld. De ervaringen met geweld van grootouders waren vaak traumatiserend, maar zijn ook steeds meer gaan botsen met het grotere verhaal van de oorlog in Indonesië. De kijk op dit conflict en het Nederlandse koloniale verleden in het algemeen is in de afgelopen decennia aanzienlijk veranderd. Het besef dat Nederlands-Indië een raciaal-gesegregeerde maatschappij was met uitbuiting en onderdrukking als belangrijke pijlers groeit in Nederland. Het zo gekoesterde tempo doeloe is al lang geen gemeengoed meer.

Er zijn genoeg voorbeelden van kleinkinderen die op treffende wijze hun familiegeschiedenis weten te verbinden aan de grote lijnen van het verleden die opnieuw worden uitgezet. Suze Zijlstra doet dat magistraal in haar boek De voormoeders. Een ander mooi voorbeeld is het project In haar voetsporen, waarin Lara Nuberg en de Indonesische Lala Bohang onderzoeken hoe hun families zijn beïnvloed door het koloniale verleden. Zijlstra én Nuberg zijn historici, wat verklaart waarom dit hen zo goed lukt. Filmmaker Jim Taihuttu, achterkleinkind van een Knil-militair, mist die professionele bagage, wat misschien een reden is waarom hij in De Oost gebruik maakt van een nogal ouderwetse kijk op koloniaal daderschap. Of waarom het pover gesteld is met de meerstemmigheid in de speelfilm; Indonesische personages komen nauwelijks aan bod.

De documentaire Kleinkinderen van de Oost is eveneens gemaakt door vertegenwoordigers van een jongere generatie. De opa van filmmaker Daan van Citters vocht als oorlogsvrijwilliger in Indonesië, de grootvaders van acteur Joenoes Polnaya streden eveneens aan Nederlandse kant. Beiden hadden een rol in De Oost, ze raakten bevriend op de set van de film. Dat roept direct de vraag op of zij in deze documentaire op een andere manier met het verleden zijn omgegaan dan Taihuttu. Hoe kritisch bevragen zij hun familiegeschiedenis?

De documentaire, die op het festival Movies that Matter in première gaat, begint met korrelige zwart-witbeelden van een rat die door een doolhof rent. Polnaya vertelt bij die beelden over een onderzoek. Daarin kregen mannetjesratten het aroma van kersenbloesem te ruiken en tegelijkertijd stroomstoten toegediend. Deze dieren verwekten nakomelingen die opvallend genoeg stress vertoonden als ze diezelfde kersenbloesem roken. Bij de volgende generatie ratten was dit eveneens het geval; de vaderdieren hadden hun pijn geïnternaliseerd en aan hun nakomelingen doorgegeven. De beelden vormen een statement: deze documentaire gaat over intergenerationeel trauma. Daarbij wisselen de familiegeschiedenissen van Van Citters en Polnaya elkaar af.

In de scène die volgt vertelt Van Citters dat hij weinig over zijn opa weet, behalve dat hij vocht in de oorlog die de Nederlanders voerden tegen Indonesische onafhankelijkheid. Over dat militaire conflict, dat van 1945 tot 1950 duurde, wist de filmmaker evengoed niets. ‘Tot het moment dat ik zelf in die oorlog terechtkwam.’ Van Citters legt uit dat hij een soldaat speelde in De Oost, zoals zijn opa ooit soldaat was in Indonesië. Archiefbeelden van militairen in actie worden versneden met beelden uit de speelfilm waarin Van Citters en Polnaya in soldatenkleding, geweren in de aanslag, schreeuwen tegen kampongbewoners.

In de documentaire is ongemak een terugkerend thema en de uitleg van Van Citters roept precies dat gevoel bij me op. Beweert hij nu echt dat die twee hetzelfde zijn? Het spelen van een rol is toch iets anders dan soldaat zijn in een bloedige guerrillaoorlog? Later doet Van Citters nog eens zo’n uitspraak. Jim Thaihuttu vertelde eerder aan de Volkskrant dat het filmen van de gevechtsscènes heftig was, de oorlog voelde even echt en waarachtig voor hem. Ik geloof dat direct, maar na afloop van die scènes stonden de stuntmensen weer op en veegden de figuranten het bloed van hun lijf. Dat naspelen van oorlogsgeweld zal ook best enig inzicht hebben gegeven aan Van Citters, maar soldaat zijn in een oorlog is toch echt een ander verhaal.

Hij zegt dat zijn opa’s bloed aan hun handen hadden, moesten boeten voor het moorden

Wat later in de documentaire zitten Van Citters en Polnaya op een strand van het eiland Madura, dat ten noorden van Oost-Java ligt. De filmmaker leest uit een verslag van een militaire actie. Er zijn geen gewonden gevallen, geen wapens buitgemaakt, er is niemand gevangengenomen. Van Citters denkt dat zijn opa vooral trots was dat hij zijn taak goed had uitgevoerd. Later gaan ze naar een ander strand, dat bezaaid ligt met afval en waar ratten rondlopen. Van Citters is bang, Polnaya laat hem schrikken. Hoe zijn opa zich zou voelen? Trots, denkt hij nog steeds. Maar aan de manier waarop de kleinzoon dit zegt, blijkt dat hij het eigenlijk niet goed weet.

Het is de vraag waarom de bezoeken aan deze plekken nodig zijn. Het levert nauwelijks meer informatie op over zijn grootvader of de oorlog die hij vocht en Van Citters komt ook niet tot een nader inzicht. Het levert wel nog meer ongemak op: het lukt de filmmaker op die momenten niet goed om de woorden te vinden die betekenis geven aan het verhaal van zijn opa. Lopen op de plaatsen delict helpt hem daar niet bij.

© Daan van Citters

Eind februari was er in het Amsterdamse debatcentrum Spui25 een avond over het thema ‘Indisch zwijgen’. Daarbij wees de Leidse classicus Miko Flohr op iets dat waarschijnlijk verband houdt met het onvermogen van Van Citters. Flohr vertelde dat er in zijn Indische familie weliswaar genoeg over het verleden gesproken werd, maar dat hij het denkraam miste waarin hij alle snippers informatie kon leggen. Hij noemde dit als illustratie van hoe er in Nederland omgegaan wordt met de koloniale geschiedenis. Zo’n denkraam zou je op school aangereikt moeten krijgen; nu moeten kleinkinderen dat zelf uitvinden en dat is complex en allerminst eenvoudig.

Van Citters heeft dan ook nog eens weinig informatie over zijn opa tot zijn beschikking, wat zijn zoektocht moeilijk maakt. De stelling van Flohr wordt weer bewezen in een latere scène, als Van Citters vertelt dat hij uit een geslacht komt van voc-bestuurders. Dat deel van zijn familiegeschiedenis kan hij duidelijk wél plaatsen, hij voelt schaamte. Want dat de Verenigde Oostindische Compagnie weinig fraais betekende voor de bewoners van de Indonesische Archipel is hem wél bekend.

Zo bezien lukt het Joenoes Polnaya beter om zijn familiegeschiedenis te verbinden aan het grotere geheel. Hij is van Molukse afkomst, zijn opa’s werden geboren op Ambon en vochten in het Knil, het koloniale leger. Polnaya vertelt lang trots te zijn geweest op het Knil-verleden van zijn grootvaders, maar dat is veranderd. Hij beseft nu dat zij onderdeel waren van het koloniale regime, dat de raciaal-gesegregeerde samenleving wilde herstellen. Ook zegt hij dat zijn opa’s bloed aan hun handen hadden, moesten boeten voor het moorden doordat ze hun verdere leven pijn en trauma met zich meedroegen.

Het verhaal van zijn opa’s is er daarnaast een van verraad. Na de oorlog liet Nederland hen niet teruggaan naar de Zuid-Molukken. Hier aangekomen werden ze gehuisvest onder erbarmelijke omstandigheden en zonder pardon ontslagen uit militaire dienst. De onafhankelijkheid van de Zuid-Molukken bleef voor hun opa’s het grote politieke ideaal, maar in Nederland werd hun verhaal nauwelijks gehoord. Dat leidde tot nog meer pijn, frustratie en een blijvend wantrouwen tegen de Nederlanders en hun overheid. Daar is het onderwerp van intergenerationele trauma helder in te herkennen, Joenoes Polnaya draagt dat overduidelijk met zich mee.

Waarom het verhaal van Van Citters minder uit de verf komt, wordt aan het einde van de documentaire verder duidelijk. De filmmaker blijkt een cruciaal aspect van het verhaal van zijn opa verzwegen te hebben voor zijn publiek. Het trauma van zijn grootvader was immens groot, hij sprak nooit over de oorlog. In 1966 maakte hij een einde aan zijn leven. De filmmaker blijkt dus een ongelooflijke last met zich mee te dragen, een pijn die verder reikt dan enkel zijn persoon.

De zelfdoding van zijn opa is belangrijker voor het verhaal dan al die eerdere scènes, hoe mooi ook geschoten. Nu begrijp je nog veel beter waarom Van Citters zijn familiegeschiedenis zo moeilijk kan vastpakken. Kijk maar eens voorbij de zelfdoding van je grootvader. Het is dan ook de vraag waarom de filmmaker niet begonnen is met deze cruciale gebeurtenis. Nu is Kleinkinderen van de Oost een zoektocht zonder echte antwoorden. Desondanks laat deze documentaire wel de complexiteit en pijn van het koloniale verleden zien, hoewel niet helemaal zoals de filmmaker bedoeld zal hebben. 