
De coronacurve, die onverbiddelijke grafiek met besmettingen en sterfgevallen, vormt al enige weken het richtsnoer van het dagelijks leven. Ook opiniemakers hebben een coronakromme in hun werk. In het begin neemt het aantal vermeldingen van het virus toe, om daarna langzaam af te vlakken en zich ten slotte te vermengen met de preoccupaties die er waren in de pre-Covid-wereld.
Voor David Brooks begon de coronacurve op sombere toon. Pandemieën hebben de neiging om het slechte in de mens naar boven te halen: wantrouwen, vingerwijzen, egoïsme, schreef hij. Brooks maakte een uitzondering voor medisch personeel, dat juist in dit soort tijden ‘heroïek en medeleven’ toont, maar voor de rest gold de waarschuwing dat een massale ziekte-uitbraak ons tot onaangename mensen kan maken. ‘Pandemieën doden ook medeleven’, stond er boven zijn wekelijkse column in The New York Times. Daarbij afgebeeld: een fresco van de Italiaanse schilder Luigi Vacca dat de pestepidemie van 1630 verbeeldt: kronkelende lichamen en doden in de straten, de elite die het gezicht ten hemel heft in de hoop op bescherming. Brooks’ column verscheen op 12 maart, een dag voordat de Verenigde Staten, in een poging het virus buiten te houden, de grenzen sloten voor buitenlandse reizigers.
‘Deze specifieke plaag raakt ons precies op onze zwakke plekken en legt de kwalen bloot die we in al onze luiheid zijn gaan tolereren’, schreef Brooks twee weken later. Wie Brooks niet kent heeft hiermee een idee van zijn rol in het publieke debat in de VS. Je zou hem de huisconservatief van The New York Times kunnen noemen. Iemand die het progressieve, hoogopgeleide en enigszins navelstaarderige lezerspubliek van Amerika’s grootste krant wijst op dat waar ze in hun drukke levens overheen kijken. Het aanwijzen van onvolkomenheden in de gedeelde cultuur van een niet nader gespecificeerd ‘wij’ is het handelsmerk van Brooks.
De zwakke plekken waar Brooks het over had in zijn coronacolumns waren onder andere politieke verdeeldheid. ‘De plaag maakt dat we nog meer afstand houden’, schreef hij. Ook definiëren ‘we’ onszelf ‘te veel aan de hand van onze carrière’, vond hij. Opnieuw een waarheid waar lastig omheen te manoeuvreren valt, al bleken de carrières die bestaan uit het stellen van dit soort diagnoses-op-afstand behoorlijk immuun. Tot slot wees Brooks erop dat we een ‘moreel ongearticuleerde cultuur’ zijn, terwijl juist nu ‘fundamentele morele vragen van toepassing zijn’.
Ook al voor de Covid-uitbraak probeerde Brooks behalve fundamentele vragen te stellen, ook antwoorden te geven. Onlangs verscheen zijn nieuwste boek De tweede berg: De zoektocht naar een zinvol leven. Daarin deelt Brooks een mensenleven op in twee verschillende fases. De eerste fase, waarin een mens vooral op zichzelf is gericht, staat in het teken van het ontwikkelen van je identiteit, carrière maken, aanzien verwerven volgens de geldende maatstaven in een samenleving. Het ego is de kracht die een mens de eerste berg opstuwt. Eenmaal boven – je voelt het aankomen – dringt de onverbiddelijke vraag zich op: ‘Sommige mensen bereiken de top van die eerste berg, proeven succes en vinden het… onbevredigend. “Is dit nu alles?” vragen ze zich af. Ze hebben het gevoel dat er een diepere reis moet zijn die ze kunnen aanvangen’, schrijft Brooks.
Het kan ook persoonlijke tegenslag zijn die iemand van de eerste berg af knikkert – het verlies van een dierbare, ziekte of een ongeluk. Het resultaat is hetzelfde. De doelen die iemand nastreefde, de bronnen waar diegene plezier uithaalde, voelen plotseling zinloos en oppervlakkig aan. Na een langer of korter verblijf ‘in het dal’ vangt een tweede klim aan, de tocht die er echt toe doet. ‘Mensen op de eerste berg leiden een leven dat mobiel en licht verbonden is. Mensen op de tweede berg zijn diepgeworteld en diep verbonden. Het leven op de tweede berg is een toegewijd leven.’
Voor die toewijding suggereert Brooks minstens een van deze vier zaken: ‘een roeping, een echtgeno(o)te en gezin, een levensfilosofie of geloof en een gemeenschap’. Sommige mensen brengen hun hele leven door op de eerste berg en Brooks deinst er niet voor terug om in te spelen op de diepste angsten van mensen, om te wijzen op de gevaren daarvan. ‘Het niet toegewijde individu is het niet-herinnerde individu’, schrijft hij aan het slot van De tweede berg. ‘Iemand die zich niet toewijdt aan een of andere loyaliteit buiten het zelf drukt geen stempel op de wereld.’
Brooks is niet de eerste Amerikaanse denker die zich druk maakt over te veel gerichtheid op het ik. Tom Wolfe doopte de jaren zeventig het ‘Me-decade’. In 1950 verscheen van de socioloog David Riesman het boek The Lonely Crowd, waarin hij ‘inner-directed’ en ‘other-directed’ mensen en culturen onderscheidt. Wie zich louter op anderen richt mist de kalme innerlijke radar, vond Riesman. De consumptiesamenleving die na de Tweede Wereldoorlog in de VS ontstond leidde collectief aan dat gebrek: te veel gericht op status in de ogen van anderen en het koopgedrag dat nodig is om dat te verwerven. Brooks hanteert de terminologie precies andersom en wil juist dat mensen zich op anderen richten, maar stelt dezelfde diagnose: er wordt te veel waarde gehecht aan vakanties en restaurantmaaltijden op Instagram en te weinig aan inzet voor de instanties die een samenleving aaneensmeden. We hebben te veel dates en knopen te weinig duurzame relaties aan. ‘Onze maatschappij heeft te veel nadruk gelegd op het individualiserende deel van ons bewustzijn – de individuele rede – en te weinig nadruk op het verbindende deel van ons bewustzijn, het hart en de ziel’, schrijft hij.
Het zijn dit soort uiteenzettingen die Brooks’ rol als conservatieve intellectueel definiëren, en ze onderstrepen dat conservatisme een groepsleer is. Waar liberalen het individu als maat der dingen nemen, is het ‘we’ bij uitstek het domein van conservatieven, met hun hang naar harmonie, eenheid en samenhang. Het is immers riskant om het koesteren van traditie en vaste structuren over te laten aan een individu. Stel dat die eenling het verkwanselt, weg met alles wat mooi en goed is. Nee, beter is om het baldakijn van gebruiken en idealen dat ons moet beschermen tegen al te ruwe verandering door zoveel mogelijk schouders te laten stutten.
Permanente zorg over morele vervlakking is ook onderdeel van het gematigd conservatisme dat Brooks voorstaat. Waar progressieve intellectuelen zich voeden met verontwaardiging over onrechtvaardigheid en liberalen wakker schrikken als individuele zelfbeschikking in het gedrang is, lijdt het hart van de conservatief pijn vanwege moreel gebrek in de wereld. Tegelijk is er hoop, die eigenschap die iedereen opeist, wat conservatieven als Brooks motiveert om iedere week achter het toetsenbord te kruipen om dwalingen van de massa te beschrijven. Gedurende de afgelopen weken veranderde Brooks dan ook van toon waar het de corona-uitbraak betrof. ‘De plaag zal het leven schenken aan een betere wereld’, schreef hij. Wie denkt dat conservatieven op het verleden zijn gericht, of anti-utopisch van aard, vergeet dat er ook binnen deze stroming altijd een ideale samenleving op de horizon wordt geprojecteerd. Alleen lijkt die in veel gevallen op het verleden, dat al dan niet is ingebeeld.
Het is de combinatie van groepshang, morele bezorgdheid en hoop die Brooks tot een modelconservatief maken, van het soort dat inmiddels met uitsterven wordt bedreigd. Als een van de weinigen slaagt Brooks erin conservatief te zijn zonder de schrille agressie die het nieuwe conservatisme definieert. Brooks maakt zijn punt zonder te leunen op racistische theorieën over ‘omvolking’ en zonder te zinspelen op snode cultuur-marxistische complotten om de samenleving kapot te maken. En weet dat conservatieven in Amerika het lastig hebben. Partijpolitieke logica zou ze dwingen te klappen voor een president die aanraadt chloor in je aderen te injecteren om corona te bestrijden. Intellectuele integriteit dwingt tot afstand van het trumpisme. Ging het conservatisme immers niet over ratio, respect voor instituties en afkeer van massawaan?
En dat is de reden waarom een conservatief als Brooks ook buiten zijn landsgrenzen relevant is. In de Verenigde Staten lopen een paar opiniemakers rond die andere prioriteiten hebben dan sociale rechtvaardigheid, verduurzaming en hogere belasting. Hun toon is een tikje zalvend, naar jongeren toe zijn ze vaak pedant, maar in ieder geval zwaaien ze niet met de deep state, geloven ze in de scheiding der machten en hangen ze niet hun hele vertoog op aan de klacht dat hun denkbeelden ‘ongehoord’ blijven en worden weggedrukt door ‘politieke correctheid’. Heeft conservatisme als serieuze politieke en sociale stroming een toekomst in de VS? Het antwoord daarop kan worden afgelezen aan hoe het iemand als David Brooks vergaat.
Je vindt dit type opvallend genoeg vaak in de progressieve media. Brooks noemt zichzelf een Times-man. The Washington Post heeft iemand als Max Boot, een auteur die altijd geloofde in de typisch Amerikaanse conservatieve combinatie van een kleine overheid thuis en militaire interventies in het buitenland. In 2018 schreef Boot het boek The Corrosion of Conservatism: Why I Left the Right, waarin hij stelt dat rechts Amerika zich heeft overgegeven aan extremisme, paranoia en onwetendheid. Bij The Atlantic schrijft David Frum, ooit speechschrijver van George W. Bush, nu Trump-criticaster. Het illustreert de curieuze situatie van het conservatisme anno nu. Serieuze conservatieven die zich niet overgeven aan de feitenvrije stijl van populistisch-rechts zijn eigenlijk alleen nog te vinden in kranten en tijdschriften met een linkse signatuur. Ze fungeren daar als leverancier van het tegengeluid, een rol als intellectuele hofnar die zegt wat de rest niet over de lippen krijgt.
Toch lijkt die rol nog altijd te verkiezen boven die van duvelstoejager van de rechtse politiek. Conservatisme ging ooit over waarden, wellevendheid en respect voor autoriteit. Dit vormde de basis om de bedroefdheid en verbittering over verval te etaleren. Voor wie zich tot die school rekent, is een associatie met politiek uiterst riskant. Politiek is de afgelopen jaren steeds meer een arena geworden waar klassieke conservatieve deugden geen plek hebben. Ze zijn verdrongen door de Trumps van deze wereld, maar ook door de borealen en de ‘minder Marokkanen’-club. Een conservatieve denker heeft eigenlijk geen andere keuze dan aan de zijlijn te blijven staan. Dat onthult de tweede opmerkelijke positie van de hedendaagse conservatief. Hij bevindt zich in de marge, of in elk geval afgezonderd van de warme gemeenschap waar hij zoveel waarde aan toeschrijft.

David Brooks lijkt zich zonder meer comfortabel te voelen in die positie. Hij oogt ontspannen, de man die ik ontmoet bij het Aspen Institute in Washington DC, een pleisterplaats voor de Amerikaanse opinie-elite. Brooks is gestoken in een losjes zittend blauw pak en heeft puntige bruinleren laarsjes aan de voeten – midlife-schoenen, het frivole detail bij een verder neutraal voorkomen. ‘Ik ben politiek dakloos’, zegt Brooks. ‘De Republikeinse Partij heeft het standaardconservatisme volledig verwoest. Dat was gebaseerd op een organisch idee van gemeenschap, waarbij lokale gemeenschappen veel macht moeten hebben en de staat zich op afstand houdt. De Republikeinse Partij die ik binnenkwam, lijkt in niets op wat zij nu is.’
Het is de combinatie van politieke en persoonlijke ontheemding die de basis vormde voor zijn boek De tweede berg. Er ging een echtscheiding aan vooraf, een periode waarin Brooks er, naar eigen zeggen, niet in slaagde ‘om er echt te zijn voor de mensen met wie ik hecht had moeten zijn’. Hij beging ‘de zonden van vervreemding’, zoals ‘uitvluchten zoeken, de workaholic uithangen, conflicten vermijden, me niet inleven in anderen en me niet openlijk uiten’.
Het dal heeft Brooks inmiddels verlaten. Hij is hertrouwd met zijn 23 jaar jongere onderzoeksassistent en, hoewel hij het niet met zoveel woorden zegt, hij bevindt zich op berg nummer twee. Hij besteedt veel van zijn tijd aan Weave, een project binnen het Aspen Insitute om sociale samenhang in gemeenschappen te versterken. Hij eet een keer per week bij vrienden die zich hebben ontfermd over een grote groep jongeren zonder stabiele thuissituatie. De joodse Brooks had altijd interesse in het christelijke geloof en toont zich steeds evangelischer. ‘Ik kan het evangelie van Mattheüs niet uit mijn hoofd verwijderen’, schrijft hij in De tweede berg. ‘De zaligheden zijn het morele summum, de bron van ontzag, de morele zuiverheid die ons de adem beneemt en datgene waar alles naartoe wijst. In de zaligheden aanschouwen we de ultieme wegenkaart voor ons leven.’
De gemeenschap waarvan hij afstand heeft genomen, bevindt zich in Brooks’ lezing nog wel in het dal. Hij is merkbaar teleurgesteld in wat hij eerder als politieke habitat zag. Brooks’ mentor was William F. Buckley, volgens sommigen de belangrijkste conservatieve publieke intellectueel van de vorige eeuw. Buckley combineerde traditionele sociale waarden met uiterst liberale economische opvattingen. De buckleyiaanse conservatief was niet zozeer racistisch als wel ongeïnteresseerd in raciale achterstand en discriminatie. Een transatlantische blik hoorde er ook bij, een gevolg van de Engelse leest waarop dit soort conservatisme was geschoeid. Dit soort instappers-onder-kakibroeken-conservatisme heeft zich getransformeerd in een nieuwe gedaante.
Die nieuwe gedaante lag al in de Republikeinse Partij verborgen, meent Brooks. ‘De doorsnee Republikeinse kiezer was altijd al tegen immigranten. En ze waren altijd al achterdochtig over vrijhandel. Maar de elite van het George W. Bush-tijdperk hield daar een deksel op. Deze elite heeft nu de teugels verloren. Opvallend is dat veel Republikeinen die drie jaar geleden anti-Trump waren, hem nu oké vinden.’
Verraad? Morele verdwazing? Brooks houdt het op groepsdynamiek. ‘Ik breng nog steeds veel tijd door met de klasse die de Republikeinse Partij sponsort. Rijke zakenlui die Trump verafschuwden maar hem nu prima te pruimen vinden. Ze zijn tevreden met hoe hij de economie aanpakt. Maar het belangrijkste is dat politiek nu gaat om wie je vijand is. Ze hebben nog steeds een hekel aan de liberals; de liberals hebben een hekel aan Trump, dus is deze president hun man.’
Ook het gemak waarmee Trump wegkomt met verbale agressie kan Brooks verklaren. Het contact met zijn Republikeinse vrienden is stroef geworden, vertelt hij. De man in het Witte Huis ligt als een landmijn op de loer in iedere conversatie. Brooks steekt zijn ergernis over de grofstoffelijkheid van de 45ste president van de Verenigde Staten niet onder stoelen of banken, maar heeft inmiddels vaak genoeg ervaren dat het een onderwerp is dat beter niet kan worden aangesneden. ‘Ik heb een ziljoen gesprekken gevoerd met mensen die bedenkingen hadden bij Trump, toch op hem stemden en hem inmiddels volop steunen. Mijn conclusie is dat ze doen alsof het niet bestaat: de manier waarop hij morele normen verlaagt en in feite het hele land verlaagt door raciale angst aan te wakkeren. Er wordt simpelweg niet over gepraat. Het is een taboe-onderwerp geworden in die kringen.’
Wat Brooks beschrijft is in feite een nieuwe fase in het leven van ‘Patio Man’, het culturele stereotype dat hij twintig jaar geleden bedacht en sindsdien af en toe opvoert in zijn geschriften. Patio Man is het mannelijk gezinshoofd van de buitenwijkbewoner die een buitenmodel-barbecue voor op zijn terrasvlonder koopt bij een tuincentrum op een industrieterrein en daar diepe bevrediging aan ontleent. Dit type was de afgelopen decennia verantwoordelijk voor het uitdijen van de Amerikaanse suburbs, door Brooks ‘sprinklercity’ genoemd: huis na huis waar een sproeier het gazon vers houdt. ‘Als je woorden moest kiezen om de politieke idealen van Patio Man te omschrijven dan zijn dat verantwoordelijkheid, respectabiliteit en orde’, schreef Brooks ooit. Hij woont waar hij woont omdat hij zocht naar een ‘ordentelijke plek waar hij kinderen kan laten opgroeien’.
In Brooks’ politieke universum bepaalt Patio Man de politieke koers van Amerika. Scharen ze zich achter een Democraat – die moet dan niet al te radicaal zijn – dan gaat die naar het Witte Huis. Drijft hun conservatisme ze naar de Republikeinse kandidaat, dan wordt de Republikein president. In andere woorden: de strijd om Amerika wordt gewonnen of verloren in de suburbs. Ondertussen is Patio Man een behoorlijk stabiel figuur. Ongeveer een derde van de VS omschrijft zich als conservatief. Aan dat cijfer is weinig veranderd. Het aantal kiezers dat zich als ‘gematigd’ omschrijft is iets afgenomen, ten gunste van de liberals. Tekenend voor een land dat in de regel niet houdt van radicale veranderingen.
De Grote Recessie die begon in 2008 was de eerste klap die Patio Man te verduren kreeg. Hij zag zijn huis minder waard worden, zijn schulden stijgen. De crisis, waarbij Patio Man het gevoel had dat hij de rekening moest betalen, heeft zijn hang naar stabiliteit versterkt, schreef Brooks in een van zijn columns destijds. In de jaren die volgden is daar nog wat bijgekomen, legt hij nu uit. ‘Veel conservatieve Amerikanen leven met het idee dat er op ze werd neergekeken. Ze hadden het gevoel dat hun waardigheid onder vuur lag, dat hun waarden in de verdrukking zaten. Tegelijk woonden ze in gemeenschappen die uiteenvielen, waar de zelfmoordcijfers omhoog gingen en het kerkbezoek terugliep. De intocht van migranten die er anders uitzien dan zij versterkt hun angst. Uiteindelijk was het “make America great again” van Trump voor hen een uitweg.’
De huidige president is vrijwel volledig afwezig in Brooks’ nieuwe boek. Het onderstreept de missie van een conservatief die de verstandige beslissing heeft genomen: zijn energie kan beter worden besteed aan het versterken van sociale verbanden dan aan politiek. ‘We zijn overgepolitiseerd en ondergemoraliseerd’, zegt Brooks. ‘We besteden te veel tijd aan over politiek praten, en te weinig aan het gesprek over onze onderlinge relaties. We gebruiken de politiek om onze identiteit en gevoel van gemeenschap aan te ontlenen, en dat is veel meer dan politiek en politici ooit kunnen leveren.’
Brooks citeert Samuel Johnson, de zeventiende-eeuwse Engelse schrijver: ‘Off all the things that human hearts endure, how few are those that kings can cause and cure.’ Hij vervolgt: ‘Ik wil maar zeggen: politiek is belangrijk, maar niet zo belangrijk als de vraag of we goede vrienden of goede familieleden zijn. Het is levensgevaarlijk om je identiteit aan een politieke partij te ontlenen. Het ontneemt de politiek de mogelijkheid compromissen te sluiten omdat daarmee iemand ook zijn identiteit moet compromitteren.’
Toch houdt ook Brooks het politieke spel met meer dan een half oog in de gaten, zeker dit verkiezingsjaar. Ons gesprek vond in de week na Super Tuesday plaats, een moment waarop duidelijker werd wie er naar de gunsten van de kiezer moet hengelen, straks in november. De voorverkiezingen bij de Democraten zijn van extra belang geworden voor iemand als Brooks voor wie de Republikeinse weg in ieder geval nog vier jaar afgesloten is. Hij was groot bewonderaar van Obama, koos Clinton omdat hij het alternatief onacceptabel vond en hoopt voor deze verkiezingen op een kandidaat die hem zonder bezwaren een stembiljet voor de Democraten kan laten invullen. Dat Joe Biden tegen alle verwachtingen in uit de tombola is komen rollen, zint Brooks dan ook wel. ‘Biden heeft een diverse coalitie weten samen te stellen uit een massa van miljoenen die niets meer deelt dan dat ze Democraten zijn. Hij trekt zowel Afro-Amerikaanse kiezers als die uit de witte werkende klasse. Dat is een zeldzame combinatie in de Amerikaanse politiek.’
‘Dat is mijn diepste overtuiging’, zegt Brooks. ‘Het grootste probleem in dit land is verdeeldheid, tussen klassen, tussen ideologieën, langs raciale lijnen. Juist op dat laatste punt boekten we vooruitgang, totdat Trumps raciale vijandigheid begon op te steken. Nu bevinden we ons op een breekpunt. Of we maken sprongen vooruit, of de boel explodeert gewoon.’
Beginnen met herstelbetalingen voor slavernij is wat Brooks in gedachte heeft als die grote stap vooruit. ‘Herstelbetalingen gaan niet over schuld voor het verleden. Het is een teken van respect voor wat Afro-Amerikanen hebben meegemaakt sinds het begin van dit land, zoals Ta-Nehisi Coates een paar jaar terug schreef. Ik zou een groot voorstander zijn van een bankrekening met een saldo voor iedere Afro-Amerikaanse baby die hier geboren wordt. Dat geld kan op achttienjarige leeftijd worden gebruikt voor onderwijs. Het geld is belangrijk, maar nog meer gaat het om erkennen dat er onrecht heeft plaatsgevonden en dat daar concrete gevolgen aan worden verbonden.’
Of het ervan komt, lijkt af te hangen van Biden, maar totdat Obama’s tweede man de koploper werd was Brooks zeer geporteerd van Pete Buttigieg, de jonge burgemeester uit South Bend Indiana en de eerste openlijk homoseksuele presidentskandidaat bij de Democraten. ‘Buttigieg is een jong persoon zoals een ouder persoon het graag ziet. Loyaal aan de instituties, of dat nu het leger is of een bedrijf als McKinsey (waar Buttigieg werkte – ct). Dat insider-outsider-onderscheid is soms nog belangrijker dan links-rechts. Buttigieg bewoog mee met het systeem. Bernie Sanders, ter vergelijking, ging alleen maar tekeer tegen het systeem. Ik ben iemand die gelooft dat verandering binnen bestaande systemen plaatsvindt. Misschien is het mijn leeftijd, maar het gaat erom dat systemen werken. Op dit moment werken onze systemen niet.’
Het is een conclusie die vrijwel iedereen in de VS, zij het om verschillende redenen, deelt. De geesten scheiden zich bij de oplossing: systemen vervangen of repareren. Brooks is van die laatste school en vindt dat herstel begint bij individuen die zichzelf ondergeschikt maken aan die instituties. ‘Op dit moment zijn de instituties een soort platformen waarop ieder individu zijn eigen show probeert op te voeren. En zolang iedereen daarmee bezig is, neemt niemand verantwoordelijkheid voor de institutie zelf. Het Congres hier in Washington functioneert niet omdat het niet zijn best doet het te laten functioneren. Het gaat allemaal over “ik”. Hoe kom ik op tv, hoe kan ik boeken schrijven, hoe kan ik presidentskandidaat worden. We zijn beland in een tijdperk waarin niemand zich meer dienstbaar wil maken aan instituties, en zich dan ook nergens op wil vastleggen. En dus raakt het instituut van binnen uitgehold en verliezen mensen het vertrouwen erin. Het is een vicieuze cirkel. Niemand wil meer het leven leiden van een halve eeuw geleden waarin je zei: “Ik ga het leger in, ik ga voor General Motors werken, en zij gaan voor mij zorgen.” Die deal is verbroken.’
Vicieuze cirkel of catch 22? Want waarom zou iemand zich ten dienste stellen van instituties die weinig te bieden hebben en hun reputatie hebben vergooid? Bedrijven vervuilen, politiek laat zich belobbyen, de kerk pleegde op grote schaal misbruik. ‘Ik snap je punt’, zegt Brooks. ‘Maar ik denk dat het onmogelijk is om een complexe moderne samenleving overeind te houden zonder instituties. Je hebt bedrijven nodig, je hebt politieke partijen en wetgevende instanties nodig. Dat is mijn probleem met de manier waarop vaak over verandering wordt gedacht. De campagne van Bernie Sanders was gebaseerd op het idee dat een sociale beweging zo populair kan worden dat ze alles wat ze willen voor elkaar kunnen krijgen. Maar tussen een sociale beweging en nieuwe wetten zitten mensen die de wet moeten schrijven en aannemen. De Verenigde Staten hadden een beweging die zich inzette voor afschaffing van de slavernij, die het bewustzijn veranderde. Maar uiteindelijk had je Lincoln nodig, een politicus die binnen het systeem wist te werken en slavernij kon afschaffen.’
Lincoln blijkt wel vaker een ankerpunt voor Brooks te zijn. In De tweede berg voert hij hem op als een modelfiguur die de transitie van eerste naar tweede berg maakte. Als jongeman had Lincoln een ‘ontembare honger naar roem en macht’. Later was het in stand houden van de Unie ‘zo’n enorm doel dat zijn eigen overwegingen er niet langer toe deden’. Brooks haalt in zijn boek een anekdote aan over Lincoln die op bezoek gaat bij generaal George McClellan. Hij wil de generaal aansporen harder strijd te voeren tegen de Confederatie. McClellan laat de president uren wachten en vraagt hem uiteindelijk de volgende dag terug te komen. In plaats van woedend te worden, oefent Lincoln zijn geduld. Hij vindt het geen moment ‘om een punt te maken van etiquette en persoonlijke waardigheid’. Echt tweede berg-gedrag, wil Brooks maar zeggen. ‘Wie van zichzelf overtuigd is, hoeft niet op zijn strepen te staan.’
Dat Trump niet over deze eigenschap beschikt, lijdt volgens Brooks weinig twijfel. Hoe zit het met zijn waarschijnlijke uitdager? In ieder geval is die bereid om over zijn schaduw heen te stappen, zegt Brooks. ‘Ik weet zeker dat Biden contact heeft gezocht met alle kandidaten die uit de race zijn gestapt om te kijken waar ze kunnen samenwerken.’ En dan met name als het gaat om de jonge kiezers, die Biden zien als een hopeloze establishment-kandidaat? Brooks moet even nadenken. ‘Stel dat Biden wint. Ik denk dat het de allerlaatste kans is voor het establishment om te laten zien dat ze iets kunnen, dat je instituties kunt vertrouwen.’
‘Dat is een mooi idee voor een column’, lacht hij. ‘De laatste kans voor het establishment.’ De volgende dag is het een krantenkop: 5 maart 2020: ‘De heropstanding van Joe Biden is de laatste kans voor het establishment’. Onderkop: ‘Als we dit verklooien, zijn we verdoemd’.
Het was voorlopig de laatste keer dat de politieke wedloop het thema van de week vormde voor Brooks. ‘De plaag’, zoals hij de corona-uitbraak consequent noemt in zijn columns, slokte even alle aandacht op. Maar sinds een paar weken heeft Brooks zijn oude thema’s weer hervonden. We schermen kinderen te veel af van tegenslag, stelde hij eind april. Cijfers die naar boven komen worden bijgesteld zodat iedereen zich succesvol kan voelen. Ouders die erbij zijn als kinderen naar de wc gaan omdat ze zich anders alleen voelen. Een overbeschermende houding kweekt een generatie die niet kan omgaan met de angst ‘die zich onvermijdelijk af en toe voordoet’.
Vorige week schreef Brooks dat het ‘nu tijd is voor een landelijke dienstplicht’. Werk genoeg: openbare faciliteiten reinigen, voedsel brengen naar ouderen in quarantaine. Er zijn honderdduizend contact-tracers nodig om de verspreiding van Covid-19 in kaart te brengen. ‘Er staat een leger jonge mensen klaar dat ernaar snakt het land te dienen’, schreef Brooks. Dat is misschien nog wel het voornaamste kenmerk van de gematigde conservatief: altijd bereid om van de nood een deugd te maken.