Nederlandse romans worden steeds maar sjieker uitgegeven. Of zouden ze bij uitgeverij Veen hebben gedacht een noest publicerende auteur nu dan ook maar eens van zijn eeuwige paperbackformaat te moeten verlossen? Het ongeluk van Thomas Verbogt (1952) ziet er in ieder geval prachtig uit, en blijkens de lijst publicaties die voor in de roman is afgedrukt, is dit zijn vijftiende boek. Zijn voorlaatste romans waren De verdwijning (1999) en Onze dagen (2001).

Verbogt sprong vorig jaar als tijdelijke columnist in de Chaos & Liefde-reeks van de Volkskrant boven zijn collega’s uit, en ook in andere kranten- en gelegenheidsstukken valt zijn schrijfstijl mij op. Geestig, scherp, en net dat tikkeltje wrangheid om te kunnen beklijven.

In de korte scènes waaruit zijn nieuwe roman is opgebouwd, is onmiddellijk het moderne Amsterdamse leven te herkennen zoals hij dat ook in zijn krantencolumns beschreef. Maar dat was het dan ook. De korte stukjes — soms niet meer dan één pagina — die in zijn geheel een roman moeten vormen blijven stuk voor stuk in de lucht hangen. Op de eerste pagina’s wordt een mysterieuze indringster opgevoerd die midden in de nacht komt aanbellen, maar echt nieuwsgierig naar wie zij is, en waarom, maakt de schrijver je niet. Hoe kan dat? Een boek gesteld in klare taal, vlot vertellend van het hier en nu, zelfs voorzien van kleine mysterietjes en grote verdwijningen, wil maar niet van de grond komen.

Allereerst heeft de hoofdpersoon een nogal onduidelijke signatuur. Hij zou schrijver van een succesvolle televisieserie zijn, maar de aanduidingen van zijn werk en zijn collega’s blijven zo algemeen dat ze over iedereen en niks zouden kunnen gaan. Verbogt hanteert een mild-satirische toon die, als er nooit eens écht wat te lachen valt, volkomen doodslaat. «Iedereen heeft het hier tegenwoordig over lek schieten. Blijkbaar is er een cursus geweest of een symposium of zoiets. Een autoriteit moet er toen over begonnen zijn, over lek schieten.» (En dan heb ik de inleiding tot het lek schieten nog weggelaten.)

De betrekkingen met geliefde en vrienden zijn diffuus, zozeer dat iedereen met iedereen onderling uitwisselbaar wordt. Alle uitgeschreven dialogen veranderen daar weinig aan, vooral ook omdat daarin weer talloze grapjes en misverstanden verwerkt moeten worden. «Iemand van Go Away»/ «Wat is Go Away»/ «Een tijdschrift over reizen, ver weg reizen»/ «Waarom?»/ «Waarom wat?»/ «Ver weg reizen»/ «Dat maakt gelukkig». De wereld van de hoofdpersoon is bevolkt met meisjes en nog meer meisjes; sla een willekeurige bladzijde op in Het ongeluk en wees niet verbaasd als je op Anna, Katja, Marleen, Thera, Debby, Gemma en Karla stuit.

Met zijn alledaagse taalgebruik, zijn voorkeur voor de dialoogvorm en zijn beschrijving van het moderne leven (met verwijzingen naar film, muziek en literatuur) lijkt het alsof Verbogt een vlotte roman aan het schrijven is. Alleen wil de vaart er maar niet in komen. Behalve door een gebrek aan concreetheid en de slap-satirische toon, komt dat door de breed uitgeschreven observaties en overdenkingen van de hoofdpersoon. Hij denkt veel na over geluk, over toeval en over de onhebbelijke gewoonte om iedereen maar te kussen. Echt opmerkelijke gedachten zijn het allemaal niet; eerder zijn het overbekende ergernissen en navelpeuterijen, en bovendien heb je op een bepaald moment alles al eerder gelezen. «In mijn leven is nog een ander leven. Dat ken ik maar ten dele, hoewel het er altijd is. Intenser, heviger, verontrustender dan wat dan ook.» Twintig bladzijden verderop: «Er is iets in mij dat ik niet kan controleren, iets dat ontzettend afstotend moet zijn, het is heftigheid, of hevigheid, in ieder geval alle kanten op spattende nadrukkelijkheid.»

Op z’n Glastra-van-Loons werkt Verbogt naar een clou toe, maar ondertussen moet je je door een moeras aan vaag leed, vaag verleden en gaperige grappen heen worstelen. Uiteindelijk komt er een aap uit de mouw die zo enorm is dat daar veel te veel aan uitgelegd moet worden.

Schrijvers werken eigenlijk altijd aan hetzelfde boek, zeggen ze wel eens. Voor Thomas Verbogt gaat dit in letterlijke zin op, zijn laatste drie romans in aanmerking genomen. Telkens is de hoofdfiguur een man met een creatief beroep (journalist, regisseur, scenario schrijver), verwikkeld in een niet erg gelukkige relatie. Hij wordt bezocht door een echo uit zijn verleden, door middel van een telefoontje, een brief of een nachtelijke visite. Dit zet een speurtocht in gang naar verdwenen geluk, en het eindigt met de acceptatie van een desillusie.

Nu zou je kunnen zeggen dat Verbogt met dit stramien het leven genadeloos op z’n staart weet te trappen. De invulling van het een en ander in Het ongeluk is echter zo weinig meeslepend of overtuigend dat de poverheid van het stramien zich begint te wreken. Misschien wordt het tijd voor zijn verzamelde columns.