‘Toen hij een anale operatie moest ondergaan was de verpleeghulp, een schichtig meisje uit Kiev, kotsend de gang op gelopen nadat ze hem uit zijn verkorste kleren had geholpen.’ Na haar pijnlijke en onsmakelijke ontmaagding blijft de protagoniste ‘achter met op haar huid een kleverig goedje dat naar bedorven vis stonk’. De verteller zwelgt in walging.

De nieuwe roman van Monika van Paemel (1945) heeft een eenvoudige plot. De openingszin maakt direct duidelijk dat we een niemandsland betreden, een limbo waar het onderscheid tussen leven en dood is opgeheven: ‘Zevende verdieping, Olivia, smeltend tussen hemel en aarde, zweet loopt tappelings over haar lijf, verzinkt in plooien, verkilt zonder te verfrissen.’ Op een snikhete julidag zit de vrouw aan het sterfbed van haar echtgenoot, met wie ze al jaren geen contact meer had. Terwijl Herr Gleicher, zoals hij consequent wordt genoemd, roerloos ligt dood te gaan, ziet Olivia haar rampzalige leven met hem aan zich voorbij trekken. Achttien jaar ouder en stevig aan de drank had hij haar zijn hok in gesleept toen ze nog nauwelijks volwassen was, om haar vervolgens vrijwel dagelijks puffend en walmend te misbruiken.

Waarom laat ze zich dit welgevallen? Waarom duurt het jaren voordat ze zich aan de weerzinwekkende alcoholist ontworstelt? En wat brengt haar ertoe aan zijn sterfbed te waken? De verteller geeft daarover geen uitsluitsel, als om aan te geven dat mensen soms in uitzichtloze verbintenissen verzeild raken zonder precies te weten hoe het zo gekomen is, terwijl het hun aan moed ontbreekt hun leven een andere wending te geven. Zeker, hier en daar wordt gesuggereerd hoe de onzalige constellatie is ontstaan, bijvoorbeeld waar Olivia, nog helemaal in het begin van de verhouding, niet wist ‘hoe ze een einde aan zijn handtastelijkheid kon maken zonder zijn belangstelling te verliezen’. Ze voelt zich gevleid door de aandacht van Gleicher, een belezen academicus, en als verlegen meisje uit een Vlaams dorp kan ze zich, aan het begin van de jaren zestig, geen voorstelling maken van prettige seks. Ook wanneer later in dat decennium de strijd om vrouwenemancipatie losbarst, blijft ze min of meer aan de zijlijn staan. Pas na de bevalling van een dood kind kiest ze voor zichzelf. Haar ziel heeft ze verwaarloosd, maar door kleren te ontwerpen slaagt ze erin haar verwoeste bestaan een structuur op te leggen. ‘Al ontwerpend had ze ook haar leven ontworpen; mode was niets anders dan de vorm die ze eraan had gegeven.’ Het zouden de woorden van een schrijver kunnen zijn.

Omgekeerd is er ook niet echt een bevredigend motief voor Gleichers wangedrag. Op de achtergrond speelt een joodse familiegeschiedenis, zijn moeder is een dominant takkenwijf en als hoogleraar mislukt hij volkomen, maar eigenlijk is alcoholisme een verschijnsel dat geen verklaring behoeft. De man ontbeert domweg het vermogen normaal te communiceren.

‘Het lijkt alsof hij zijn laatste adem niet heeft uitgeblazen – maar ingehouden’

De warme dag gaat over in een benauwde nacht, Olivia zit naast het bed of staat voor het raam, ze spreekt met een Marokkaanse vrouw, een nachtzuster en de stokoude non die vele jaren terug haar bevalling heeft begeleid, maar verder gebeurt er niets. De tijd lijkt stil te staan, aan het wachten schijnt geen einde te komen, intussen wordt associatief een beeld geschetst van twee treurige levens die door wreed toeval onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn.

Op de belangrijkste vragen komen geen antwoorden, maar misschien maakt juist dat het verhaal psychologisch overtuigend. De slotzin suggereert dat verlossing onmogelijk is: ‘Ze werpt nog een finale blik op Herr Gleicher, hij ligt daar zo onberoerd, het lijkt alsof hij zijn laatste adem niet heeft uitgeblazen – maar ­ingehouden.’ Daarmee is niet gezegd dat de roman van kaft tot kaft een succes is. De associatieve verteltrant leidt hier en daar tot een zekere kortademigheid, de stijl legt het er vaak erg dik bovenop en sommige passages zijn tenen­krommend expliciet. Als we halverwege de roman wel ongeveer weten hoe de vork in de steel zit, is een uitleg als deze overbodig: ‘Hij heeft nooit zoveel van haar geweten, maar zij heeft nooit goed geweten met wie ze getrouwd was, of wat er in hem omging. Gebrek aan interesse of gêne, wat het ook was, vreemden waren ze voor elkaar en vreemden zijn ze gebleven.’

Desondanks is Weduwenspek een boek dat je niet gemakkelijk weglegt.


Monika van Paemel, Weduwenspek, Querido, 286 blz., € 19,95

E-book