Dat is een verstrengeling van geschiedenis en mythe die Rulfo volkomen geloofwaardig weet te maken. De prestatie van Rulfo - zijn boek dateert van 1955 - krijgt nog eens extra relief als je het leest naast De fabel van de zonnen, een roman uit 1993 van een jongere Mexicaan, Homero Aridjis (1940). Wat een verschil, en dat niet omdat de ene roman op het land en de andere in de grootste stad ter wereld speelt.
Het verhaal van Aridjis speelt zich af in Mexico-stad van 2027: de bergen zijn, zoals het hele landschap, verdwenen, in Mexico is geen water meer, de bomen hebben plaatsgemaakt voor volgepropte verkeersaders, een hele generatie is door de aidsepidemie uitgeroeid, iedereen is handtastelijk, niet in de laatste plaats de politieagenten, zoals ook bij de dagelijkse verkrachtingen van kleine meisjes overheidsdienaren zijn betrokken, tot op het hoogste niveau, zo blijkt. Kortom, de toekomst laat een uitvergroting zien van het slechtste in het heden, Sodom is er niks bij. ‘Op de binnenpagina’s van de krant vond hij berichten over vreemde dingen die op de Aarde gebeurden: ecologische oorlogen tussen landen van de Vierde Wereld, hongersnoden in de grootste woestijn van de planeet, het Amazonegebied, de symbolische uitvaart van de Middellandse Zee, rivieren die biologisch gesproken dood waren, milieurampen in Cairo, Athene en Santiago, aardbevingen en vulkaanuitbarstingen in Colombia, Peru, de Verenigde Staten, China, Japan, Iran, Griekenland, Turkije, Italie en Portugal.’
Mocht je in het geval van Mexico-stad nog kunnen denken dat de verwording van deze wereldstad tot ‘een groot, labyrintisch en explosief rioleringskanaal’ het werk van mensenhanden is, van machtsbeluste gangsters, dan doet de opsomming in dit citaat vermoeden dat we eerder te doen hebben met een strafcampagne van hogerhand en dat op wereldschaal - de mens heeft het verbruid en de goden geven de aarde een pak rammel. In de roman verschijnen de oude Azteekse goden in de vorm van hinderlijke fabeldieren, monsters van de schemering. ‘Het is afgelopen met deze wereld’, horen we de vriendin van de schilder tegen zichzelf zeggen. Haar hobby is trouwens het fotograferen van de spoken, die volgens Swedenborg tussen hemel en hel verkeren.
Het begin van de roman maakt nieuwsgierig, wanneer een opgebaarde generaal in zijn kist een oog opendoet en weer tot leven komt; naar later blijkt doet hij dat al zo'n duizend jaar. Hij, voormalig huurmoordenaar voor een drugssyndicaat, is de grote rivaal van de zittende dictator; hij wint, maar verliest al gauw weer het leven, wat dan tevens de overgang van het Rijk van de Vijfde Zon naar dat van de Zesde Zon inluidt. De schilder krijgt daarover alles te horen van een oude Azteek, en oud betekent echt eeuwenoud. Maar hemel, wat maakt Aridjis er een potje van. Zoals hij de toekomst afschildert is het een overkill aan apocalyptische cliches, het Azteekse verleden kan zo in een toeristenfolder, en de ecologische gesprekken tussen de schilder en zijn vriendin zijn betere voorbeelden van taalvervuiling dan het Spangels dat wordt aangehaald. En over taal gesproken: wat een armoede als je de seks bij Aridjis beschreven ziet, vergelijk dat maar eens met het hooglied van Del Paso. Het is niet de vermenging van realiteit en wonderwereld die van deze roman een onsmakelijk en in mijn ogen zelfs bedenkelijk mengelmoesje maakt, dat bewijst Juan Rulfo, maar die heeft het heel precies over deze wereld van dit verhaal, terwijl Aridjis het over de hele wereld heeft, over van alles en niks dus.