
Ik heb me er zoals gebruikelijk niet mee bemoeid, tot in de laatste fase, toen tijdens doorlopen werd uitgezocht hoe de twee teksten die ‘de schrijver’ in het script had het beste vormgegeven konden worden: live op het toneel, alleen gesproken tekst of tekst en videobeeld samen. Uiteindelijk werd het op de band opgenomen tekst plus die tekst zelf, levensgroot geprojecteerd op het enorme gele achtervlak van het decor. Het decor was trouwens het interieur van een boerenschuur even buiten Arnemuiden, in de Oranjepolder.
Annelore Kodde, sinds 2009 een goede vriendin, moest natuurlijk enorm schrappen in de tekst van de roman. Dat deed ze voornamelijk hier bij mij in de Eifel. Zij werkte aan de tekst, ik was buiten in de tuin en ‘s avonds aten en dronken we en spraken we nergens over. Ze moest er één lijn uit zien te destilleren, en op ongeveer anderhalf uur toneel uitkomen. Elke avond was er in de schapenboet - waar de mensen binnenkwamen - een boekverkoopster aanwezig en nogal wat theaterbezoekers kochten voor of na het stuk het boek. De meeste avonden zat ik zelf ook in die schapenboet, op een houten wagen met een paar balen stro. Ik had een strooien hoedje op en was bruinverbrand, dag in dag uit gingen we naar het strand, het was zomer. Zomer in Zeeland. 'In het boek staat natuurlijk veel meer!’ zei ik jolig tegen de mensen die het kochten. Daar was niets aan gelogen, natuurlijk staat er in het boek veel meer.
Ik was er al de hele week vóór de première, de ‘montageweek’ heette die. Ik zag het toneelstuk voor mijn ogen inderdaad gemonteerd worden: van een hoop bakstenen, kozijnen en dakpannen veranderde het in een huis, op magische wijze zichzelf oprichtend, als een vertraagde film waarin het ineenstorten van dat huis omgekeerd afgespeeld wordt. Ik zag elke dag andere dingen, nieuwe dingen, nu eens viel dit op en dan weer dat, de acteurs zochten, scholden en vonden. Nooit zal ik vergeten, het echoot nog in mijn hoofd, hoe Jonas Leemans, een Vlaamse acteur, het woord ‘steentjes’ uitsprak; ik heb hem er op een bepaalde avond voor moeten omhelzen, ik kon mezelf niet inhouden. Hij vond het niet erg. Ik kom nu, eindelijk, tot het punt van deze column. Deze Jonas Leemans speelde Johan, de zoon die ‘niet helemaal goed bij zijn hoofd’ is, en hij was het die me - het zal ergens halverwege de speelperiode geweest zijn - deed beseffen hoe mooi Annelore Kodde het thema homoseksualiteit uitgewerkt had. Of beter: er uitgebeend had. En schrap aub dat afgrijselijke woord ‘thema’ in de eervorige zin. Het was en is namelijk helemaal geen thema, dat is nu juist het punt. Johan vraagt aan zijn broer Jan: ‘Waarom heb jij eigenlijk geen man?’ Jan zegt dat hij het niet weet. ‘Waarom heb jij geen vrouw?’ is zijn wedervraag. Dat is een kutvraag, want Johan is dus niet helemaal goed bij zijn hoofd, en hij raakt even van de wijs. ‘Ja, maar het is toch zeker zo?!’ schreeuwt hij dan. ‘Jij moet met een fijne man op het naaktstrand liggen! Maar nee, meneer gaat op een bokheet kerkhof zitten. Dat is nergens voor nodig, hoor!’
Punt. Dat is het. Tijdens de allerlaatste voorstelling zat ik op de tweede rij en naast mij zat een mevrouw die hoorbaar reageerde op deze woordenwisseling. Ik kon het ademgeluid dat ze maakte niet goed beoordelen. Schrok ze? Was het een instemmend lucht naar binnen zuigen? Het lokte hoe dan ook een reactie bij haar uit. Mij wordt weleens verweten dat ik te weinig van me laat horen inzake ‘het thema homoseksualiteit’. Er is zelfs eens een collega geweest die tegen me zei dat het ‘mijn taak’ was mij daarover te uiten. Die collega - zelf zich altijd mengend in allerlei homodiscussies - heb ik midden in zijn smoel uitgelachen. Mijn taak? Waarom in godsnaam? Zou het ook mijn taak zijn om mijn streng gereformeerde levensinstelling te verdedigen en propageren als ik een streng gereformeerde levensinstelling zou hebben? Zoals een groepje bezoekers aan het stuk na afloop wel deed nadat ik opving dat ‘bepaalde passages wel geschrapt hadden mogen worden’. ‘Ach,’ zei ik, ‘welke dan?’ Dat gingen ze me niet zeggen, dat was nergens voor nodig. ‘Nee, vertel maar hoor,’ zei ik poeslief. Nou, dan kon ik het krijgen ook. Alle ‘Hosternokke’s’ moesten eruit, want dan was godslasterlijk en ze hadden het ook niet fijn gevonden dat Johan regelmatig aan zijn pik trok. Aha. Hun probleem, niet het mijne. En feitelijk helemáál niet mijn probleem omdat het niet mijn toneelstuk was.
Hun probleem, niet met mijne. Als recensenten het in een bespreking van een van mijn boeken hebben over het ‘thema homoseksualiteit’ ben ik flink pissig. Maar ik besef ook dat het hún probleem is, en niet het mijne. Het is pas een thema als je het problematiseert. Als je het ergens instopt als een dagelijks gegeven als eten en drinken en ademhalen is het geen thema! Vandaar dat ik vooral tijdens de laatste voorstelling zo bijna ontroerd werd door deze dialoog tussen Johan en Jan, omdat ik besefte dat Annelore Kodde haarfijn aangevoeld had hoe het in de roman zat, en dat zij dat op deze manier vertaald had naar haar toneelstuk. Het is. Niet zus en zo en hierom of daarom, nee: het is. Dat is hoe ik het doe en die collega die me indirect lafheid verweet, begreep niet dat het zo ook kan. In mijn ogen zelfs beter is. Ik ben tegen de Canal Parade of hoe die varende optocht in augustus ook maar heet. (Maar niet tegen wie er ook maar meevaart. Waarom zou ik?) Dat is een vorm van problematiseren en thematiseren die me tegen de borst stuit, vooral als belangrijke mensen zoals de burgemeester van Amsterdam er woorden als ‘tolerantie’ op loslaat. Wat nou tolerantie? Er valt helemaal niks te tolereren! Juist daarom moet je er mijns inziens niet eens over praten. Je moet het laten zien zoals het is. We leven in 2016, godbetert.
Ik denk nog weleens aan die vrouw naast me, op rij twee. Ik hoop dat ze verbaasd was dat er verder geen woord aan vuil gemaakt werd, dat niet de oude moeder Anna Kaan die op het stro lag te sterven nog even weeklaagde over de homozoon. En dat ze domweg haar schouders erover opgehaald heeft en het eten is gaan koken of een rondje is gaan fietsen, het was immers zomer in Zeeland. Een paar keer schouderophalen, veel meer is er niet voor nodig.