Of toch? De weg voerde mij naar een oase. Daar stonden overal de meest uiteenlopende gewassen die, toen ik dichterbij kwam, van plastic bleken te zijn vervaardigd. De meeste kende ik alleen uit mijn plantkundige atlas.
Het wemelde van de dieren. Zij waren allemaal opgezet. Er zaten zelfs prehistorische creaturen tussen, zoals de brontosaurus en de pterodactylus. Zij stonden mij met vlaggetjes in hun poten te verwelkomen. Sommige hadden spandoeken meegenomen met teksten als ‘Welkom mens, de Koning der Natuur!’ en ‘Leve het Pronkstuk van de Evolutie!’ Kleiduiven doorkliefden de hemel. Ik keek mijn ogen uit.
Plotseling doemde een hemelsgrote poort voor mij op. Voerde zij naar de Tuin van Eden? Deze zag er spiksplinternieuw uit. Niets was er aan het toeval overgelaten, alles was tot in de kleinste details geconstrueerd. Het enige geluid dat nog te horen viel was de muzak.
Ik zette mijn eerste, aarzelende schreden op weg naar binnen. Op slag vielen alle emoties van mij af. Nu kon ik eindelijk helder denken. Wat niet leeft kan ook niet sterven, flitste door mij heen - en ik besefte dat ik de eeuwigheid had betreden.