Je kunt gerust stellen dat we in ongekende tijden leven, niet alleen wat betreft de omvang van de klimaatverandering, maar ook wat betreft de bezorgdheid van de bevolking daarover. Er is consensus ontstaan over de noodzaak om onze existentiële koers te keren: het doel is bepaald. Partijleiders en ceo’s kunnen niet langer volhouden dat de verantwoordelijkheid voor het afwenden van de crisis ligt bij hun voorgangers of opvolgers.

Juist omdat de ongekende toename van de zorgen over het klimaat een bedreiging vormt voor de status-quo van onze economie, is de consultancysector een sleutelrol gaan spelen in het gevecht om de toekomst. De sector surft mee op een nieuwe golf, een die over stervende koraalriffen en de kusten van overspoelde eilanden rolt.

Voorspeld wordt dat de markt voor advisering over klimaatverandering in 2028 goed zal zijn voor meer dan 8,5 miljard dollar. Bureaus zoals kpmg, PwC en McKinsey hebben in de jaren negentig al afdelingen voor milieuadviezen opgezet, maar deze bleven lange tijd betrekkelijk marginaal. In de afgelopen jaren hebben alle grote consultancybureaus ter wereld een duurzaamheidsafdeling opgericht of de uitgaven daarvoor aanzienlijk verhoogd. Nieuwe specialisaties zoals adaptatiebeleid, klimaatrisicostrategieën voor bedrijven en de ontwikkeling van meetmethoden voor de analyse van milieueffecten zijn heel lucratief gebleken. In het Verenigd Koninkrijk wordt sinds 2011 meer dan tien procent van de Britse steun voor klimaatontwikkelingsprojecten gekanaliseerd via adviesbureaus.

In maart van dat jaar breidde bcg zijn bestaande Center for Climate Action uit tot het bcg Center for Climate and Sustainability, met gespecialiseerde teams die worden toegevoegd aan bestaande kantoren over de hele wereld. Deze stap werd gezet toen het bedrijf werd benoemd tot de officiële Consultancy Partner tijdens de 26ste klimaattop van de Verenigde Naties (unfccc), ook wel bekend als cop26, die in november dat jaar in Glasgow werd gehouden en waar de regering van het VK gastheer was. Dit was de eerste keer dat een klimaatconferentie een formeel partnerschap aanging met een adviesbureau, wat op zich al getuigt van de grote betrokkenheid van adviesbureaus bij het klimaatbeleid van nu.

In april 2021 werd McKinsey Sustainability gelanceerd, een geheel nieuwe afdeling die tot doel heeft ‘de grootste aanjager te worden van de particuliere sector voor het CO2-vrij maken van de economie’, aldus de grote baas van McKinsey. Een maand eerder nam McKinsey ook het boutique-consultancybureau Vivid Economics over, dat gespecialiseerd is in economisch beleid voor duurzaamheidskwesties. PwC kondigde onlangs een investering van twaalf miljard dollar aan voor ‘rekrutering, scholing, technologie en marketing om de bloeiende markt voor ecologisch, sociaal en bestuurlijk advies te veroveren’. Capgemini heeft een afdeling Sustainable IT opgezet, die ondersteuning biedt aan bedrijven die hun e-waste willen verminderen, dat wil zeggen verouderde hardware en energie die verloren gaan door nieuwe digitale technologieën. (Het gebruik van IT in bedrijven is verantwoordelijk voor vier procent van de totale CO2-uitstoot in de wereld.)

De grote consultancybureaus ‘behoren waarschijnlijk tot de eerste “profiteurs” van het snel groeiende en sterk competitieve domein van het klimaatbeleid’ (volgens Svenja Keele in Taming Uncertainty: Climate Policymaking and the Spatial Politics of Privatized Advice). Naast het gebruikelijke simplificeren van de problematiek om contracten binnen te halen, zijn er twee belangrijke aspecten aan de klimaatcrisis die het voor consultancybureaus nog makkelijker maken. Ten eerste zal de klimaatcrisis niet snel verdwijnen. Het is geen gril van het bedrijfsleven of de overheid die bij de volgende reorganisatie of verkiezingen zal verdwijnen, maar een bedreiging waarmee de mensheid rekening zal moeten houden zolang zij bestaat. De klimaatcrisis blijft ook niet beperkt tot een bepaalde regio of sector, want hij raakt alles en iedereen. De ernst en reikwijdte van de klimaatproblemen waarmee regeringen en bedrijven de komende decennia te maken krijgen, zullen onvoorspelbaar groot en complex zijn.

Doordat zij vaak met dezelfde problematiek te maken hebben, zullen organisaties binnen een bepaalde sector of regio waarschijnlijk kiezen voor een gecoördineerde klimaatstrategie. Voor consultancybureaus betekent dit dat ze te maken krijgen met een kleiner aantal, maar grotere klanten, wat een bron is voor felle competitie. Terwijl milieuoverwegingen voorheen een rol speelden in de meer algemene categorie van het ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’, staan zij nu centraal in de marketing van consultancybureaus. Hun websites staan vol met prachtig vormgegeven en gratis rapporten over duurzaamheidsaspecten in elke sector, van olie en gas tot gezondheidszorg en van overheid tot luxeartikelen. De taal die deze bedrijven bezigen om de klimaatcrisis te beschrijven zou in een rapport van Greenpeace niet misstaan. Briefingsmemo’s hebben titels als ‘De tijd voor klimaatactie is nu’ of ‘Duurzaam financieren: geen tijd te verliezen’.

We krijgen herhaaldelijk te horen dat een ‘radicale transformatie’ en ‘radicale stappen’ nodig zijn, of het nu gaat om het behalen van de netto-nuluitstoot of de groene transitie in het algemeen. Daarmee wordt geïmpliceerd, en vaak expliciet aangeboden, dat de diensten van de bureaus precies de ‘radicale’ ingreep bieden die nodig is. Deloitte beschrijft bijvoorbeeld hoe ‘u met onze adviesdiensten op het gebied van duurzaamheid en klimaatverandering deel kunt uitmaken van een financiële revolutie, waarbij de planeet op de eerste plaats komt’.

Dus de consultancysector loopt voorop in onze collectieve missie om de planeet te redden? Als je de marketingverhalen moet geloven wel. Maar een snelle blik op de geschiedenis van het klimaatbeleid doet vermoeden dat er iets anders aan de hand is.

De publicatie van het eerste ipcc-rapport in 1990 werd gevolgd door een stortvloed van andere wetenschappelijke artikelen, waarin werd aangetoond dat de CO2-intensieve industrieprocessen die de rijke landen sinds de negentiende eeuw toepassen, rampzalig zijn voor de planeet. Maar de sectoren die verantwoordelijk zijn voor de meeste uitstoot, en de energiebedrijven die hen daarbij helpen, maakten geen aanstalten om het rustiger aan te doen en vonden in plaats daarvan overal ter wereld nieuwe markten en handelspartners, vaak met behulp van overheidssubsidies en andere vormen van financiële steun.

Consultants waren alomtegenwoordig en hielpen de klanten bij hun expansie. In die periode begonnen zij hun klanten ervan te overtuigen dat een duurzaamheidsstrategie niet alleen zou helpen om de toenemende druk van milieuactivisten te verkleinen, maar ook een voorsprong zou geven op de concurrentie. In de nasleep van de protestacties rond de ontmanteling van het Brent Spar-platform, waaronder een consumentenboycot, huurde het Nederlandse Shell in 1997 bijvoorbeeld Arthur D. Little en een milieuconsultancybureau in voor advisering over het duurzaamheidsbeleid.

Maar op hetzelfde moment dat zij deze vroege duurzaamheidsstrategieën toepasten, verzetten bedrijven die betrokken waren bij het vinden en produceren van olie en gas in bijvoorbeeld de Verenigde Staten zich fel tegen nationaal en internationaal bindende maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. En intussen bleef hun uitstoot maar toenemen. Regeringen in het mondiale noorden erkenden steeds vaker de noodzaak van een klimaatbeleid, maar dat leverde nog niet veel op. Hun benadering van het klimaatbeleid kwam neer op een fundamentele weigering om het systeem zelf te veranderen en actie te ondernemen, wat wij hier definiëren als ‘marktgedreven klimaatgovernance’.

Anderen noemden deze aanpak ‘neoliberaal’, omdat die ‘voorrang geeft aan zo min mogelijk inmenging in de besluitvorming van de betrokken stakeholders’ en ‘de ontwikkeling bevordert van instellingen die een kader bieden voor geïndividualiseerde particuliere besluitvorming in reactie op klimaatverandering’.

Consultancybureaus zijn een vorm van politieke oppositie tegen de overgang naar een groene economie

Dankzij de invloed van de Verenigde Staten op de politieke wereldeconomie manifesteerde die marktgedreven klimaatgovernance zich in de reacties van internationale organisaties. Het eerste ipcc-rapport vormde de basis voor het Klimaatverdrag van 1995, de eerste internationale afspraak om ‘gevaarlijke antropogene verstoringen van het klimaatsysteem’ tegen te gaan. Vanaf de allereerste onderhandelingen over het Klimaatverdrag hebben de Verenigde Staten zich onder George H.W. Bush met succes verzet tegen het opnemen van juridisch bindende doelstellingen en tijdschema’s voor landen om hun emissies te verminderen, en hebben ze er in plaats daarvan voor gepleit dat landen hun eigen binnenlandse doelstellingen en programma’s kunnen ontwikkelen. In de jaren daarna stond het landen vrij om een klimaatbeleid te voeren dat de winstmarges van sectoren met een hoge uitstoot niet schaadde, ook al betekende dit in de praktijk dat ze de emissies niet of nauwelijks verminderden.

In de jaren negentig en het begin van deze eeuw werden aan de hervormingen financiële instrumenten toegevoegd waarvan werd gehoopt dat ze goed gedrag van bedrijven zouden stimuleren. Het Kyoto Protocol van 1997 was een internationaal pakket maatregelen dat het Klimaatverdrag wilde uitbreiden. Tijdens de onderhandelingen pleitte de regering-Clinton met succes voor de opname van ‘marktgerichte flexibiliteitsmechanismen, namelijk de internationale handel in emissierechten’. In dit systeem konden industrielanden meer uitstoten dan de internationaal overeengekomen limiet toestond door ‘CO2-rechten’ te kopen van andere landen die minder dan hun beoogde hoeveelheid CO2 uitstoten.

In 2001 hebben de Verenigde Staten zich onder George W. Bush uiteindelijk teruggetrokken uit het Kyoto Protocol, uit bezorgdheid over de gevolgen voor de economie. In de brief aan het Congres waarin hij dit besluit toelichtte, benadrukte Bush zijn voorkeur voor een Amerikaanse benadering van de klimaatcrisis die zowel internationale afspraken als overheidsbemoeienis beperkte: ‘Ik ben heel optimistisch dat we, met de juiste focus en in samenwerking met onze vrienden en bondgenoten, technologieën, marktprikkels en andere creatieve manieren kunnen ontwikkelen om de wereldwijde klimaatverandering aan te pakken.’ In het daaropvolgende decennium werden door de Verenigde Staten alleen emissiedoelstellingen geformuleerd die op nationaal niveau waren ontwikkeld en in de pas liepen met de economische activiteit, waardoor de feitelijke broeikasgasuitstoot niet afnam.

Overheidsmaatregelen om innovatie in groene technologie te bevorderen ontbraken in deze periode ook opvallend. Men ging ervan uit dat de behoefte aan een verminderde uitstoot de markt uiteindelijk vanzelf zou aanzetten tot het ontwikkelen van klimaatvriendelijke technologie, en dat winst dus de belangrijkste drijfveer voor technologische verandering zou zijn.

De onwil van regeringen om groene technologiemarkten te vormen, heeft geleid tot een innovatiepraktijk waarbij de overheid vaak tegelijkertijd de partij is die groene technologie aanschaft én degene die de noodzakelijke investeringen doet om diezelfde technologie in een vroeg stadium te ontwikkelen. Dat dit niet wordt onderkend, heeft enorme mogelijkheden geschapen voor opportunisten, doordat technologiebedrijven profiteren van de commercialisering van kennis die door overheidsinvesteringen in research is ontwikkeld. Uit historische gegevens van de afgelopen dertig jaar blijkt dat belangrijke ontwikkelingen in groene innovaties, van hernieuwbare energie tot schoon vervoer en CO2-opslag, zijn gestuurd door overheidsinvesteringen en -beleid. Het betekent ook dat de ontwikkeling van CO2-reducerende technologie veel trager verloopt dan gezien de ernst van de klimaatcrisis zou moeten.

Eén bepaalde vorm van zelfregulering die rond de eeuwwisseling opkwam was het publiceren van de risico’s van klimaatverandering, oftewel climate risk disclosure. Er zijn normatieve kaders voor de openbaarmaking van klimaatgerelateerde risico’s ontwikkeld om te zorgen dat ondernemingen hun beleggers informeren over de risico’s die zij lopen door zowel de fysieke gevolgen van klimaatverandering als door de overgang naar een lagere uitstoot. Voorstanders voeren aan dat dit niet alleen eerlijker is ten aanzien van bestaande en potentiële aandeelhouders, maar dat het ondernemingen ook stimuleert om hun blootstelling aan deze risico’s te verkleinen, bijvoorbeeld door hun bedrijfsmodellen zo aan te passen dat de uitstoot afneemt.

Beursgenoteerde ondernemingen zijn al wettelijk verplicht om informatie te verstrekken over de te verwachten materiële risico’s. De non-profitorganisatie Climate Disclosure Standards Board (cdsb) was bijvoorbeeld een van de belangrijkste voorstanders en ontwikkelaars van risicomelding in verband met klimaatverandering. De cdsb ontstond in 2007 als een consortium van bedrijven en milieu-ngo’s, waarvan sommige werden gefinancierd door bedrijven die fossiele brandstoffen gebruiken en dat ‘bedrijven een kader bood om milieu-informatie even strikt te rapporteren als financiële informatie’.

In het bestuur zat een afvaardiging van de International Emissions Trading Association, die in 2021 werd voorgezeten door een leidinggevende van de mondiale mijnbouwgigant Rio Tinto. Eerdere voorzitters waren onder meer de senior-adviseur klimaatverandering van Shell. Uiteindelijk hebben zelfregulering, de belofte van technologieën die de wereld kunnen redden en het creëren van nieuwe financiële prikkels ‘de behoefte aan verplichte regelgeving op afstand gehouden’. Marktgericht klimaatbeleid is gebaseerd op de overtuiging dat marktmechanismen kunnen dienen als correctie voor de gevolgen van klimaatverandering. De handhaving van deze aanpak is ‘een belangrijk onderdeel van de strategie van de particuliere sector’, in zoverre dat bedrijven niet worden gedwongen hun activiteiten aan te passen om de uitstoot te verminderen op een manier die, bij gebrek aan alternatieven, hun winst op de korte termijn kan aantasten.

Het klimaatbeleid van de afgelopen dertig jaar vormde zo misschien wel het grootste experiment in de markteconomieën dat de wereld ooit heeft gezien. De ipcc-rapporten van 2018, 2021 en 2022 hebben heel duidelijk gemaakt dat deze aanpak niet werkt, want de impact op de planeet van de menselijke industriële activiteit is alleen maar erger geworden. Het gevecht om het klimaat kan alleen worden gewonnen als de emissies afdoende worden beperkt door een verandering van het systeem, inclusief regelgeving, overheidsinvesteringen en marktregulerend beleid. Ondanks de enorme kosten voor de planeet weigeren veel bedrijven die hun winst baseren op de winning van fossiele brandstoffen, hun uitstoot te beperken. Maar sinds 2018 worden deze bedrijven door overheden en het publiek kritischer bekeken dan ooit tevoren. En dat is waar de consultancysector om de hoek komt kijken.

Het zou naïef zijn om de groei van de klimaat-consultancymarkt alleen te verklaren uit een toegenomen vraag naar werkelijk transformerend klimaatadvies of het bestaan van werkelijk gedegen expertise. Er zijn vast veel bedrijven en regeringen die hun klimaatimpact willen verminderen, en er bestaan adviesbureaus die deskundigheid in huis hebben die nuttig kan zijn voor klimaatactie. Er zijn ook heel, heel veel consultants die hun vaardigheden en kennis willen inzetten voor de strijd tegen de klimaatverandering.

Maar regeringen en bedrijven kunnen consultancybureaus ook inhuren om niet zozeer hun ecologische voetafdruk te verkleinen, als wel om anderen te overtuigen van hun goede bedoelingen om de klimaatcrisis te beperken, zelfs als dit niet gepaard gaat met de nodige actie. Een belangrijk voorbeeld is het contract van de Australische regering met McKinsey voor de ontwikkeling van een plan om in 2050 een netto-nuluitstoot te bereiken. Australië is de veertiende grootste uitstoter van CO2 in de wereld en heeft een van de hoogste totale emissies van CO2 per hoofd van de bevolking, vóór de Verenigde Staten, China en Saoedi-Arabië. Belangrijke veroorzakers van de uitstoot zijn landbouw, transport en consumentenelektronica.

Hoewel het verbruik van hernieuwbare energie de laatste jaren is toegenomen, is dertig procent van de emissies van het land afkomstig van steenkool. Uit een rapport van de Britse denktank Ember blijkt zelfs dat Australië per hoofd van de bevolking de grootste uitstoot van broeikasgassen door steenkool ter wereld heeft. Australië is ook een van de grootste exporteurs van kolen en aardgas ter wereld en die export is verantwoordelijk voor ongeveer drie keer de jaarlijkse binnenlandse uitstoot. Bovendien produceert het land aluminium voor de export, wat een aanzienlijke bijdrage levert aan de kooldioxide-uitstoot, en ook die cijfers zijn niet meegeteld in de metingen van de binnenlandse CO2-uitstoot. Wat Australië met de klimaatcrisis gaat doen, raakt iedereen.

Het McKinsey-plan voor Australië is volgens de Groenen juist een recept voor de instorting van het klimaat in het land

Politieke partijen en vakbonden hebben zich lang verzet tegen maatregelen om de olie- en gasindustrie aan banden te leggen, en ook voornemens om andere sectoren zoals de landbouw te hervormen hebben weinig opgeleverd. De regering staat echter onder druk om een serieus klimaatbeleid in te voeren, zowel van maatschappelijke en wetenschappelijke groeperingen in eigen land als van internationale organisaties. En in 2021 heeft Australië McKinsey ingehuurd om een plan voor emissiereductie op de lange termijn te helpen ontwikkelen. In het rapport wordt een strategie uitgezet om in 2050 een netto-nuluitstoot te bereiken op basis van modellen van McKinsey zelf, dat daarmee een contract van zes miljoen Australische dollar binnenhaalde. Bij de publicatie van het rapport kwam er veel kritiek, over staatsgrenzen en partijgrenzen heen, omdat analisten die de modellen bekeken, ontdekten dat het plan in 2050 niet de netto-nuldoelstelling zou halen waarmee de regering zelf had ingestemd.

De schaduwminister voor klimaatbeleid noemde het rapport ‘oplichterij over netto nul’, terwijl de leider van de Groenen verklaarde dat het ‘een recept is voor de ineenstorting van het klimaat in Australië’. Hoewel de steenkoolsector volgens de modellen met 51 procent zou worden gereduceerd, zou de uitstoot van de gasindustrie in 2050 juist dertien procent hoger kunnen liggen dan nu. Maar liefst tien tot twintig procent van de afname zou komen van ‘compensaties’ die via allerlei twijfelachtige methoden worden bereikt, waaronder belastingaftrek voor agrariërs om op hun land bomen te planten die tijdelijk CO2 opslaan. Dit wordt in het rapport beschouwd als een goedkope vorm van compensatie, omdat de kosten voor landeigenaren veel lager zijn dan de financiële verliezen van vervuilers die hun uitstoot rechtstreeks moeten verminderen, ook al zou dat op lange termijn meer effect hebben.

Nog belangrijker is dat het model geen rekening houdt met de fysieke gevolgen van klimaatverandering, die waarschijnlijk heel kostbaar zullen zijn voor belangrijke industriesectoren en de door de Australische overheid gefinancierde infrastructuur. Het land heeft al te maken gehad met enkele van de grootste temperatuurstijgingen ter wereld. In januari 2022 publiceerde McKinsey een rapport waarin een schatting werd gemaakt van ‘de veranderingen in vraag, kapitaaluitgaven, kosten en banen tot 2050’ voor sectoren met een hoge uitstoot in 69 landen. Het rapport concludeerde dat de overgang naar een netto-nuluitstoot in 2050 over een periode van dertig jaar 275 biljoen dollar zou kosten. Maar analisten ontdekten al snel problemen met de rekenmethoden die de consultants hadden gebruikt. Het meest alarmerende cijfer van het rapport, dat de landen te maken zouden krijgen met kosten van 9,2 biljoen dollar per jaar, negeerde bijvoorbeeld de huidige gang van zaken, want ‘doorgaan op dezelfde weg’ zou ook al 250 biljoen dollar gaan kosten.

Waarom heeft de Australische regering dan McKinsey in de arm genomen om haar netto-nulstrategie te helpen ontwikkelen? Het bedrijf was duidelijk niet in staat om dit effectief te realiseren. Misschien moeten we ons realiseren dat dit nooit de bedoeling van de regering is geweest en dat McKinsey, zoals vaker is gesuggereerd, werd ingehuurd om ‘de illusie van een ambitieus klimaatbeleid’ te creëren, met modellen die waren bedoeld ‘om het plan geloofwaardigheid te verlenen’. Het Australische nationale wetenschapsagentschap csiro schreef zich ook in voor de aanbesteding om analyses uit te voeren en modellen te ontwikkelen voor de netto-nulstrategie. Misschien verloor het de aanbesteding doordat het meer geneigd was om de beleidsmakers tegen de haren in te strijken.

De schrijver Ketan Joshi wees inderdaad op een andere reden waarom het valt te betwijfelen of McKinsey echt onpartijdig advies gaf en vooral de regering wilde helpen om de netto-nultoestand te bereiken in 2050, want veel grote klanten van het consultancybureau komen uit de fossiele brandstoffenindustrie. Uit onderzoek van The New York Times bleek dat McKinsey de afgelopen jaren ten minste 43 van de honderd grootste vervuilers heeft geadviseerd, ‘waaronder BP, Exxon Mobil, Gazprom en Saudi Aramco, wat het bedrijf honderden miljoenen dollars aan honoraria opleverde’.

In een ander geval, dat zowel door actiegroepen als academici intensief is bestudeerd, bleek McKinsey zelfs aan de VN-organisatie achter het Klimaatverdrag (unfccc) adviezen te hebben verstrekt. Die adviezen beschermden de belangen van grote houtbedrijven en andere industriële partijen die klant waren bij McKinsey en propageerden maatregelen waardoor de culturele tradities van de inheemse bevolking werden geschaad. Wereldwijd zijn ‘ontbossing en aantasting van bossen goed voor ongeveer elf procent van de CO2-emissies, meer dan het aandeel van de hele wereldwijde transportsector, want alleen de energiesector stoot meer uit’.

In reactie hierop heeft het unfccc in 2005 het programma Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation (redd) ontwikkeld, dat ontwikkelingslanden financiële prikkels moest bieden voor het behoud en het beheer van bossen die anders uit winstbejag zouden worden gekapt. Landen die bij dit programma waren betrokken, zouden toegang krijgen tot fondsen om groeperingen en bedrijven te compenseren voor verliezen die zij lijden door duurzamer gebruik van de bossen. In 2007 gaf het unfccc aan McKinsey de opdracht een rekenmethode te ontwikkelen om de financiële waarde te schatten van het behoud en het beheer van bossen als bron van CO2-opslag, ten opzichte van andere vormen van landgebruik, via een uitbreiding van redd, onder de naam redd+.

Het door McKinsey ontwikkelde instrument is gebaseerd op een berekening van de marginale bestrijdingskosten (mac of Marginal Abatement Curve), een techniek die al langer door regeringen wordt gebruikt om de kosteneffectiviteit van verschillende klimaatstrategieën te evalueren. Er werd gekeken hoe regeringen de ontbossing tegen de laagste kosten konden terugdringen. Met behulp van zijn mac-instrument pleitte McKinsey voor een reductie van de ontbossing door een einde te maken aan de brandlandbouw door inheemse gemeenschappen, omdat deze gewoonte weinig financiële waarde zou creëren, waardoor de gemeenschappen dus minder compensatie zouden hoeven krijgen. De grote houtbedrijven zouden daarentegen recht hebben op een hogere compensatie, omdat de kosten van het niet-kappen van bossen hoog werden geschat. De laatstgenoemde bedrijven droegen uiteraard veel meer bij aan de ontbossing.

Van wezenlijk belang hierbij is dat McKinsey in die tijd ook houtbedrijven als klant had die actief waren in de bossen van de bij redd+ betrokken landen – iets waar milieugroeperingen op hebben gewezen. De rekenmethode waarop McKinsey zijn advies baseerde, verleende zo opnieuw geloofwaardigheid aan een aanpak die vooral de belangen van hun lucratieve klanten beschermde. De effectiefste manier om ontbossing tegen te gaan werd niet aanbevolen.

Hoe onpartijdig was het advies van McKinsey eigenlijk? McKinsey diende twee heren. Dat kwam neer op een rechtstreeks belangenconflict, omdat McKinsey geld ontving van bedrijven die zouden worden geraakt door beleid dat de ontbossing moest verminderen, terwijl het dat beleid ook hielp ontwikkelen.

Bedrijven kunnen ESG-normen (Environmental, Social & Governance) gebruiken om aan te tonen dat hun activiteiten duurzaam zijn, dat zij positieve relaties met werknemers en andere groeperingen onderhouden en het bedrijf op een correcte manier leiden. Voorstanders van esg beweren dat goed bestuur wordt gestimuleerd door bedrijven aan te moedigen informatie hierover te delen, omdat het waarde toevoegt aan het bedrijf. Afhankelijk van het door het bedrijf toegepaste normatieve kader moet het cijfers rapporteren over de drie criteria, bijvoorbeeld over het aantal vrouwen in leidinggevende functies, de hoeveelheid stroom die in de kantoorruimten wordt verbruikt en hoeveel werknemers op de fiets naar het werk gaan. Institutionele beleggers maken ook steeds vaker gebruik van esg-criteria om te bepalen waarin zij investeren.

De vraag naar esg-kaders voor bedrijven en esg-beleggingen is de afgelopen jaren geëxplodeerd. Het aantal multinationals dat esg nu gebruikt bij het bepalen van de beloning van bestuurders is bijvoorbeeld tussen 2018 en 2021 verdubbeld. In februari 2021 meldde Bloomberg dat esg-activa ‘in 2025 weleens de 53 biljoen dollar zouden kunnen overschrijden’, wat neerkomt op meer dan een derde van het verwachte totaal aan beheerd vermogen.

Alle grote consultancybureaus ter wereld hebben inmiddels een duurzaamheids-afdeling

De consultancysector is een belangrijke leverancier van esg-kaders en aanverwante diensten, en ziet graag dat er in het marketingmateriaal aandacht aan wordt besteed. In 2018 waren er in het bedrijfsleven al meer dan zeshonderd verschillende esg-ratings in omloop.

Ondanks de bloei van esg-criteria bestaat er geen eenduidige definitie van de ‘juiste’ esg, en op de vele toegepaste kaders wordt niet door één enkele overheidsinstantie toezicht gehouden. Voor sommige criteria bestaan aparte instanties, zoals de Sustainability Accounting Standards Board en het Global Reporting Initiative. In 2021 hebben de G7-landen en de centrale banken van de Europese Unie hun goedkeuring gehecht aan een door de Task Force on Climate-Related Financial Disclosures (tcfd) ontwikkeld normatief kader om banken en ondernemingen te dwingen tot transparantie over hun klimaatrisico’s. In deze Task Force zijn ook Deloitte, EY, PwC en kpmg vertegenwoordigd.

Pogingen om de esg-gegevens van bedrijven te standaardiseren, stuiten in het bedrijfsleven op weerstand. De afwijzing van het esg-kader van het World Economic Forum door veel van de eigen leden is misschien veelzeggend. In januari 2020 lanceerde het Forum de Stakeholder Capitalism Metrics, een kader met 21 esg-metingen dat ‘de afstemming tussen bestaande esg-kaders moet bevorderen’. Deloitte, EY, kpmg en PwC werd allemaal gevraagd om te helpen ‘bij het vaststellen van een reeks universele, substantiële esg-criteria en vormen van transparantie die op consistente basis in de reguliere jaarverslagen van ondernemingen in alle sectoren en landen kunnen worden opgenomen’. Maar toen de groep in september 2021 bijeenkwam, hadden nog geen zestig bedrijven ze overgenomen.

De consequenties van het ontbreken van een universele standaard doen denken aan het ‘opinieshoppen’ bij consultancybureaus door bedrijven in de jaren voordat de accountantscontrole werd gestandaardiseerd. Als er veel esg-kaders zijn om uit te kiezen, kunnen bedrijven op zoek gaan naar het kader dat de bestaande praktijken van het bedrijf het beste weergeeft en in ieder geval niet oproept om maatregelen te nemen die andere doelstellingen, zoals de winstgevendheid, kunnen ondermijnen.

In augustus 2021 haalde Tariq Fancy, voormalig hoofd van de afdeling Duurzame Investeringen van BlackRock, de krant nadat hij de esg-kaders een ‘gevaarlijke afleiding’ had genoemd en ondubbelzinnig verklaarde dat ze ‘geen enkel reëel milieu- of sociaal effect’ opleveren. BlackRock is verantwoordelijk voor een paar van de grootste esg-fondsen ter wereld en heeft ook invloed gehad op de ontwikkeling van de tcfd, reden waarom het voor Fancy belangrijk was om aan de bel te trekken. Maar hij wees vooral op de bredere politieke implicaties van de esg-criteria, door te stellen dat ze ‘eigenlijk een gigantisch maatschappelijk placebo zijn, waardoor we denken dat we vooruitgang boeken terwijl dat niet zo is’. Uiteindelijk, zo vertelde hij de Financial Times, zal dit ‘het overheidsbeleid vertragen’.

In de optiek van bedrijven en financiële markten voorkomen esg-kaders ingrijpen vanuit de politiek, door de indruk te wekken dat de normen worden nageleefd. Door deze kaders aan te bieden en bedrijven te vertellen hoe ze aan hun criteria moeten voldoen, spelen zowel grote als kleine consultancybureaus een belangrijke rol in het stagneren van zinvolle, effectieve en verantwoordelijke reacties op de klimaatcrisis. Daarom moeten ze worden beschouwd als een vorm van politieke oppositie tegen ons collectieve belang bij de overgang naar een groene economie.

Sinds de verschijning van het eerste ipcc -rapport in 1990 is doorgedrongen dat de klimaatcrisis de grootste bedreiging van ons voortbestaan vormt. Maar dertig jaar lang hebben regeringen en bedrijven zich verzet tegen gecoördineerde en collectieve maatregelen om die crisis het hoofd te bieden. Het speciale ipcc-rapport van 2018 over de opwarming van de aarde met 1,5 °C liet zien dat marktgericht klimaatbeleid niet heeft gewerkt. Vanwege de conclusies van het rapport, en het toenemende besef daarover onder de bevolking, hebben regeringen en ondernemers die voor hun groei afhankelijk zijn van de winning en het gebruik van fossiele brandstoffen, hun inspanningen verdubbeld en burgers en internationale waarnemers verbetering beloofd. Ze doen dat door een beroep te doen op de diensten van marktspelers die worden opgevoerd als geloofwaardige deskundigen: de consultancysector.

Door op deze manier op te komen voor de consultancysector worden wetenschappelijke bewijzen en de meningen van echte deskundigen, die bij lange na niet over dezelfde middelen en macht beschikken, verdrongen. Dit is schadelijk voor de aarde, want hoe langer we wachten om een systeem te ontwikkelen dat past binnen onze aardse mogelijkheden, hoe groter de gevolgen voor de opwarming van het klimaat zullen zijn.

Klimaatadvisering is een florerende branche. Hoewel het een relatief nieuw werkgebied is voor consultancybureaus en het onderzoek naar de effecten en de reikwijdte ervan nog schaars is, zijn er veel aanwijzingen dat de consultancysector in het tijdperk van de klimaatcrisis dezelfde rol speelt als in de geschiedenis van het industriële kapitalisme. In de klimaatcrisis surfen de grote consultancybureaus mee op een nieuwe beleidsgolf en verschaffen ze zo een alibi van betrokkenheid zonder op te roepen tot actie.

De omvang van de problematiek, samen met de vertroebelende en commerciële rol die de consultancysector daarin heeft gespeeld, hebben zelfs tot verzet geleid binnen een van de grootste consultancybureaus. Consultants staan niet bepaald bekend om hun collectieve verzet tegen het topmanagement. Maar in oktober 2021 schreef The New York Times dat ruim elfhonderd consultants van McKinsey in het voorjaar een open brief hadden ondertekend waarin zij het kantoor vroegen bekend te maken hoeveel CO2 de klanten van het bedrijf in de atmosfeer uitstoten. ‘De klimaatcrisis is het alomvattende thema van onze generatie’, schreven ze. ‘Onze positieve invloed op andere gebieden zal betekenisloos zijn als we toelaten dat onze klanten de aarde onomkeerbaar veranderen.’

Als reactie op de brief verspreidden twee managers intern een memo waarin ze verklaarden ‘uw mening te delen dat het klimaatprobleem het beslissende vraagstuk is voor onze planeet en voor alle generaties’, en dat zij op de Dag van de Aarde een bijeenkomst zouden organiseren waarin alles gevraagd kon worden. Enkele ondertekenaars waren ontevreden met dit antwoord en namen ontslag, waarbij ze hun bezorgdheid over de uitstoot van de klanten nog eens herhaalden. Een van de opstellers van de open brief, een consultant die contracten beheerde met betrekking tot de energietransitie en esg-diensten, maakte de redenen van zijn ontslag intern bekend. ‘Als we kijken naar de feitelijke uren die in rekening zijn gebracht bij ’s werelds grootste vervuilers’, schreef hij, ‘kun je moeilijk volhouden dat McKinsey op dit moment de “grootste katalysator van het CO2-arm maken in de particuliere sector” is. Het zou weleens het tegenovergestelde kunnen zijn.’

Lees ook:

Dit is een ingekort hoofdstuk uit De consultancy-industrie: Hoe consultants bedrijven verzwakken, overheden uithollen, economieën schaden, dat deze week verschijnt bij uitgeverij Nieuw Amsterdam.