Als de oorlogszomer van 2014 een filmscript was, dan liep dat uit op de perfecte climax: onverwacht, verontrustend en met een open eind. Na maanden nerveus kijken naar Oekraïne en Gaza bevindt een reeks westerse landen zich opeens in oorlog met een apocalyptische strijdgroep waar veel mensen in juni nog niet van hadden gehoord. Zoiets is misschien leuk als fictie, maar in de echte wereld is de razendsnelle draai van de Verenigde Staten naar een nieuwe open ended war in het Midden-Oosten tamelijk verontrustend.

Toen de Amerikaanse president Obama een jaar geleden met een handvol luchtaanvallen de Syrische dictator Assad wilde straffen voor zijn gebruik van gifgas tegen zijn eigen bevolking werd hij dervan weerhouden door een ‘oorlogsmoe’ volk, parlement en media. Een jaar en een paar onthoofdingsvideo’s later staan dat volk, parlement en media opeens vierkant achter oorlog tegen de vijand van de vijand van vorig jaar.

Niet alleen tegenstanders van de nieuwe westerse aanvallen in het Midden-Oosten, maar ook voorstanders hebben reden om zich op het hoofd te krabben over deze nieuwste oorlog. Want een paar vragen dringen zich op. Om te beginnen: is ’s werelds enige supermacht werkelijk zo wispelturig dat een paar vreselijke, maar strategisch onbelangrijke moorden haar volledig van koers kunnen laten veranderen? Ten tweede: hebben de VS en hun bondgenoten eigenlijk wel een duidelijk idee van wat ze precies willen gaan doen? En ten slotte: wat is de kans dat deze oorlog gaat lukken?

De antwoorden op deze vragen zijn weinig geruststellend. Met de wispelturigheid valt het weliswaar wel mee, maar bij de duidelijke doelstelling en de kansen op succes wordt het minder fraai. ‘We hebben nog geen enkele overeenkomst’, zei de voorzitter van de Amerikaanse chefs van staven bijvoorbeeld vorige week, toen een senator hem vroeg of de ‘gematigde’ Syrische rebellen eigenlijk nog wel bestaan aan wie de Amerikaanse regering onlangs vijfhonderd miljoen dollar beloofde. ‘We hebben eigenlijk nog niets gedaan behalve een concept bedenken.’

Afgelopen mei stond de Amerikaanse president voor lange rijen in verblindend wit geklede rekruten van de militaire academie West Point. Hij vertelde de rekruten dat hij het Amerikaanse leger minder wil inzetten in de wereld. ‘Dat we de beste hamer hebben, betekent niet dat elk probleem een spijker is’, zei Obama, in een toespraak die algemeen werd geïnterpreteerd als het afscheid van de Amerikaanse rol als politieman van de wereld.

De terreurgroep IS (de Islamitische Staat in Irak) was echter toen al sterk in kracht toegenomen, een ontwikkeling die in gang is gezet toen het Amerikaanse leger zich vanaf 2009 uit Irak begon terug te trekken. IS was begonnen als een soort koepelorganisatie voor aparte groepen, waaronder de Iraakse afdeling van al-Qaeda, en werd vanaf 2009 de dodelijkste terreurorganisatie ter wereld na de Taliban. Vanaf 2011 stuurde IS-leider al-Baghdadi strijders naar Syrië om daar een eigen organisatie op te zetten. Al snel ontwikkelde die zich, onder de naam al-Nusra Front, tot een van de effectiefste strijdgroepen. In april vorig jaar kondigde al-Baghdadi aan dat hij al-Nusra en IS samenvoegde tot de Islamitische Staat in Irak en al-Sham (Isis), naar de Byzantijnse naam voor het gebied. Vanuit de Pakistaanse bergen verbood al-Qaeda-leider Ayman al-Zawahiri dit, en na een acht maanden lange ruzie leidde dit in februari tot een breuk tussen Isis en al-Qaeda. Maar Isis was nu aan een stormachtige groei begonnen, onder meer omdat het regime van Assad en Isis elkaar met rust lieten en waarschijnlijk onderling in olie handelden. Steeds meer strijders liepen van andere strijdgroepen over naar Isis. En de groep toonde zijn macht aan wie dat wilde zien: afgelopen maart hielden Isis-strijders militaire parades in Fallujah en Abu Ghraib – plaatsen van grote symboliek voor de VS – en zetten video’s daarvan op YouTube.

Afgelopen juni begon Isis aan een razendsnelle opmars en kondigde al-Baghdadi, precies een maand na de toespraak van Obama, de oprichting aan van de Islamitische Staat (IS). Op zich kwam dit als een verrassing voor het Witte Huis. Al halverwege juni begon het in Irak rond te zingen dat Obama luchtaanvallen op Isis had aangeboden aan de Iraakse regering, maar alleen op de voorwaarde dat premier Maliki (wiens rampzalige bewind ongetwijfeld een hoofdreden was voor het succes van Isis) zou opstappen. Maliki bleef, IS bleef terrein winnen en pas in augustus begonnen de VS met luchtaanvallen, toen de Koerdische linies op breken stonden. Pas twaalf dagen later zette IS de eerste onthoofdingsvideo online.

Hoezeer het dus lijkt alsof de VS als een blad aan een boom zijn gedraaid door de executievideo’s – van ‘geen politieman meer’ in mei naar nieuwe oorlog in augustus – is dat niet zo. Eind mei moeten Obama en zijn adviseurs nog hebben geloofd dat het Iraakse leger en de Iraakse Koerden Isis konden tegenhouden, anders had Obama zijn toespraak niet gehouden. Luttele weken later dwong de razendsnelle opmars van IS Obama tot actie: een pijnlijke inschattingsfout waar ongetwijfeld koppen om zijn gerold.

In de VS valt dit totaal niet op, want publiek, media en parlement zijn wel pas wakker geworden door de onthoofdingen – en zijn massaal bevangen door een aan hysterie grenzende paniek. De gouverneur van Texas Rick Perry, een serieuze kanshebber voor het volgende presidentschap, meende dat het ‘een zeer reële mogelijkheid is’ dat IS-terroristen al via Mexico zijn staat waren binnengeglipt. Nadat IS zijn dreigement om journalisten te onthoofden had waargemaakt, zag een senator uit Florida dat ook al gebeuren met hun dreigement ‘om de zwarte vlag te planten op het Witte Huis’. Een collega uit Oklahoma vond IS ‘echt heel erge terroristen’, die ‘snel een methode ontwikkelen om een grote Amerikaanse stad op te blazen’. En een senator uit South Carolina wilde dat Obama in actie kwam ‘voor we hier allemaal thuis worden vermoord’.

Een senator uit South Carolina wilde dat Obama in actie kwam ‘voor we hier allemaal thuis worden vermoord’

Het is voor Obama dus vooral zaak dat het lijkt alsof hij iets doet. Daarom valt het niet erg op dat het Witte Huis geen duidelijk en doordacht plan heeft. In de uitlatingen van Amerikaanse functionarissen over de aanstaande oorlog valt dat tussen de regels te lezen. Gevraagd welke militaire doelstellingen de VS heeft tegen IS sprak minister van Defensie Chuck Hagel over het ‘vernietigen van hun capaciteit om onze mensen, westerse waarden en onze belangen te schaden’. Voor een militaire doelstelling is dat uitermate vaag – bij het heroveren van het door IS bezette gebied houdt het in ieder geval niet op.

President Obama liet de deur naar een pure herbezetting van het IS-territorium open met zijn formulering: ‘Ons doel is helder: we zullen IS afbreken en uiteindelijk vernietigen.’ Maar toen Obama’s rechterhand Denis McDonough, de invloedrijke stafchef van het Witte Huis, moest uitleggen wat dat betekende, maakte hij er weer een bijzonder omvangrijke en vage doelstelling van. ‘Succes betekent een IS dat de VS en onze vrienden in het Midden-Oosten niet langer kan bedreigen’, zei hij. ‘Een IS dat geen volgelingen meer kan aantrekken, of moslims in Syrië, Iran of Irak of waar dan ook kan bedreigen’.

Het lijkt er niet op dat Obama met preciesere doelstellingen zal komen. Het is echter een strategie die niet kan slagen. Niet alleen omdat op geen enkele manier kan worden bepaald of het doel is behaald. Maar ook omdat het de VS nog nooit is gelukt om een terroristische organisatie zo grondig te vernietigen, laat staan een die naar schatting tussen de 10.000 en 30.000 strijders heeft en rap groeit. Laten we de cijfers nemen die het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken jaarlijks publiceert, en ons beperken tot het presidentschap van Obama. De Taliban: drie tot vijf keer zo groot als in 2009. Al-Qaeda in Irak: even groot als toen. Al-Qaeda in de Maghreb: even groot. Al-Shabaab: even groot. Alleen al-Qaeda in Jemen is kleiner geworden.

Al deze organisaties bestaan al jaren onder het spiedende oog van met raketten uitgeruste drones, met legers, geheime diensten en commando’s die jacht op hen maken, met losgeld op het hoofd van hun leiders. Obama onderstreepte de afgelopen jaren een paar keer dat de Amerikaanse regering ‘meent wat ze zegt’ als ze het over vernietigen van een vijand heeft, maar dat is aantoonbaar onwaar. De Taliban, die qua grootte en territorium misschien nog het best te vergelijken zijn met IS, zijn bijvoorbeeld al tweemaal dood verklaard door het Witte Huis. In 2002 zei president Bush dat ‘de capaciteit van de Taliban om de Afghaanse burgers te mishandelen en terroristen onderdak te geven is vernietigd’. Drie jaar later zei hij dat ‘de Taliban, door het optreden van het Amerikaanse leger, niet meer bestaan’. Sommige onderzoekers ramen de Taliban nu op 60.000 man, en goed ingevoerde journalisten schrijven dat de Taliban schaduwregeringen hebben in alle 34 Afghaanse provincies behalve Kabul.

Het Amerikaanse voornemen om IS te vernietigen, is onrealistisch en onhaalbaar. En het opmerkelijke is: de Amerikanen weten dat en vinden het best dat hun president het toch zegt. Volgens een opiniepeiling van nieuwszender nbc gelooft ruim tweederde van de Amerikanen niet dat de VS de doelen zullen bereiken die Obama in zijn toespraak over de vernietiging van IS beloofde. Maar een even grote meerderheid van de Amerikanen steunt de aanvallen op IS toch. In verschillende media worden anonieme Amerikaanse functionarissen geciteerd die off the record zeggen dat het écht vernietigen van IS natuurlijk onrealistisch is.

Het zou dus eerlijk zijn als Obama en andere leiders zeiden dat IS niet verslagen kan worden, maar dat aanvallen wel de dreiging kunnen verminderen. Dat we samenwerken met het regime van Assad om dat te bereiken, zoals Syrische kranten schrijven. Maar daar heeft niemand behoefte aan, want strijden tegen een vreselijke tegenstander doe je om de totale overwinning en alleen met nette vrienden en open vizier. Maar de waarheid is het wel: de strijd tegen de Islamitische Staat zal niet mooi zijn en niet schoon. En de Islamitische Staat zal nog lang bij ons zijn.


Jihadisten & de media

De Groene Amsterdammer en Pakhuis de Zwijger organiseren op donderdag 9 oktober De Groene Live #3 over:

Antropoloog Martijn de Koning en journalist Jeroen Kostense volgden Abu Muhammed negen jaar lang op zijn pad van de jihad en maakten voor De Groene een indringend profiel. Op deze avond behandelen ze de dilemma’s en valkuilen bij reportages over gelovige moslimjongeren. Jihadisten journalisten: wie gebruikt wie? En: hoe beïnvloeden de onthoofdingen van collega’s je journalistieke beoordelingsvermogen?

Hassan Bahara (De Groene Amsterdammer) en Janny Groen (De Volkskrant, onder voorbehoud) doen verslag van hun ervaringen en dilemma’s.

Moderator Margreet Fogteloo

Aanvang 20.00 uur, toegang gratis, wel aanmelden via dezwijger.nl


Beeld: John Kerry getuigt bij een hearing over de Amerikaanse strategie om IS te verslaan, 17 sept 2014 (Xinhua / Corbis / HH).