Dat zijn boek een aanklacht zou zijn tegen zijn ouderlijke milieu, zoals de interviewer van de Volkskrant stelde, wilde er bij Teun van de Keuken niet in, hij schrok zelfs van de kwalificatie. Tijdens het gesprek kwam hij er een paar keer op terug en na afloop stuurde hij de interviewer nog een mailtje: hij zou het liever een tijdsdocument dan een aanklacht noemen.

Teun van de Keuken, ongeveer tien jaar © Privé-collectie

Daar valt iets voor te zeggen. Een tijdsdocument is het boek zeker. Het laat zien wat er in het centrum van Amsterdam, in de buurt van het Prinseneiland en de Haarlemmerdijk (hier: het Eiland en de Winkelstraat), sinds de vroege jaren tachtig zoal is veranderd. En een aanklacht? De toon van het boek is inderdaad niet rancuneus, maar evenmin kan worden volgehouden dat Van de Keukens terugblik op zijn lagereschooltijd wordt gekleurd door warme herinneringen, laat staan door genegenheid of dankbaarheid jegens zijn opvoeders. Kleine Teun heeft het niet gemakkelijk gehad, dat is wel het minste wat je ervan kunt zeggen. Zijn moeder, die met haar extravagante, sexy kleding leek op een overjarige groupie, was voor zoonlief een permanente bron van ergernis en schaamte. De jongen deed zijn best vooral niet in haar gezelschap gezien te worden, het zou voor zijn toch al wankele reputatie op school dodelijk zijn geweest.

Die school was sowieso een ramp. Teun moest naar een multiculturele volksschool, een school voor witte leerlingen vonden zijn linkse ouders elitair. Voor hen, schrijft Van de Keuken, was die keuze een politiek statement, intussen moest hij maar zien hoe hij het daar redde tussen al die weinig zachtzinnige, elkaar voortdurend pestende, beconcurrerende en de tent uitvechtende types. Dat lukte alleen enigszins door zich zo onopvallend mogelijk te gedragen, nooit partij te kiezen of zelfs maar zijn mening te geven. Als hij tijdens een van de ochtendlijke kringgesprekken – in de antimilitaristische geest van zijn vader – zegt dat hij liever niet in het leger zou gaan, is algemene hoon zijn deel.

Teuns anti-autoritaire opvoeding was eigenlijk helemaal geen opvoeding

Stom natuurlijk, hij had zijn kop moeten houden, hij wist immers al lang dat hij met de opvattingen van zijn ouders geen kant uit kon. Teun loopt permanent op zijn tenen. Zijn klasgenootjes zweren bij de muziek, de tv-programma’s en de films die zijn ouders als commerciële rommel afdoen. En sterk of sportief is hij ook al niet, altijd wordt hij bij het samenstellen van de voetbalteams als laatste gekozen, zijn enige talent bestaat uit het in de weg lopen van tegenstanders. Dat hij veel last heeft van eczeem en dus getergd wordt door jeuk, vooral op zijn handen, brengt hijzelf niet in verband met al die nerveuze spanningen, heilzaam kunnen ze er toch ook niet voor zijn geweest.

Maar als dit alles de indruk wekt van een lang uitgesponnen klaagzang moet ik dat toch tegenspreken. Goed volk is eerder een met zelfspot doordrenkte satire op het dogmatisch linkse kunstenaarsmilieu waarin Van de Keuken is opgegroeid, regelmatig kwam ik niet bij van het lachen. De altijd serieuze en praktisch georiënteerde televisiemaker en columnist blijkt over een heel wat groter komisch talent te beschikken dan zijn vader, die – misschien moet ik dat erbij vermelden – niemand minder is dan Johan van der Keuken (1938-2001). Over deze internationaal gelauwerde fotograaf en cineast schreef de met hem bevriende Lucebert dat diens ‘documenten vol licht’ het bewijs zijn ‘voor het vele kelen/ knevelen en kwellen gedaan/ in de duisternis van deze verlichte/ en oh zo potente tijd’.

Maar daar kon kleine Teun niet mee aankomen bij zijn klasgenootjes. Hij durft bijna niet te zeggen dat zijn vader films maakt, bang dat hem om tekst en uitleg wordt gevraagd. Ronduit hilarisch is zijn herinnering aan het jaarlijkse festival waar het werk van zijn vader in première ging. ‘Altijd dezelfde gezichten (…). Alleen daar.’ Teun begrijpt niets van de over elkaar heen buitelende beelden ‘in een woeste montage’ en de niet minder woeste jazz die een en ander begeleidt. Hij is bang dat zijn vader hem naar zijn mening vraagt en telt angstig het aantal bezoekers dat vroegtijdig de zaal verlaat. Even later betoont hij zich een scherp observator van de reacties op de film, de onoprechtheid, de clichés, de halve en de hele leugens. Maar al dit ongemak moet ook de leerschool zijn geweest die hem gevoelig heeft gemaakt voor de humbug en de leugenachtigheid die hij nu in zijn eigen werk voortdurend aan de kaak stelt.

Teuns anti-autoritaire opvoeding was eigenlijk helemaal geen opvoeding. Zijn ouders waren voortdurend afwezig, soms zelfs een maand lang, om ergens ver weg het onrecht in beeld te brengen dat vreemde volkeren door het rijke Westen werd aangedaan, maar in eigen omgeving maakten ze er een potje van. Het pijnlijke van Goed volk is dat het boek alle clichés over het linkse artistieke milieu uit die dagen bevestigt, het prettige dat het daar de draak mee steekt. De lof die Johan van der Keuken door de gelijkgezinde filmliefhebber wordt toegezwaaid, dat hij onvermoeibaar aan het werk was, dag en nacht en tegen alle modes in, blijkt vanuit het perspectief van de zoon eerder een mengsel van egocentrisme, dogmatisme en onverdraagzaamheid. Zijn vader wist alles beter, altijd en op elk gebied en zonder een spoortje twijfel. En hij droeg dat ook compromisloos uit, zo ‘wist hij van elk gesprekje een politiek kruisverhoor te maken, zelfs met kinderen’.

Maar het hardst komt deze beschuldiging aan: zijn vader praatte verontwaardigd over de ongelijkheid in de wereld en de slechtheid van de mensen, en daar gingen ook al zijn films over, maar ‘echt geraakt leek hij daardoor nooit. Hij maakte zich vooral kwaad over de oneerlijke structuren en systemen (…), huilen om stervende kindjes, zoals hij die in Biafra had gezien, deed hij niet.’ Teun van de Keuken stijgt in mijn achting, benieuwd of ik voortaan nog onbevangen naar het werk van zijn vader kan kijken.