
Of de Benin bronzen deze zomer toch nog in de Duitse hoofdstad te zien zullen zijn? Ze kunnen het zelfs bij het Berlijnse etnografische museum nog niet precies zeggen. We hopen van wel, zegt een woordvoerder, maar alleen als Nigeria, dat dit jaar de eigenaar van de kunstvoorwerpen wordt, er toestemming voor geeft.
Het is snel gegaan. Nog geen vijf jaar geleden werden de Berlijnse Benin bronzen aangekondigd als de glanzende topstukken van het nieuwe etnografische museum in het prestigieuze Humboldt Forum in Berlijn, dat toen nog in aanbouw was. Een paar van de bronzen koppen werden tot 2019 zelfs gewoon nog in het tegenover liggende Bode Museum tentoongesteld, als voorproefje ervan.
De herkomst van de beelden speelde toen nog geen hoofdrol bij de presentatie. In de wetenschappelijke wereld speelde het debat over de koloniale context al wel, maar volgens de Berlijnse staatsmusea hoefde dat geen probleem te zijn. De kunstvoorwerpen waren eind negentiende eeuw legitiem verworven van de Britten; die hadden ze geroofd, niet de Duitsers.
Zelfs midden vorig jaar, toen de vorige Duitse regering de teruggave aankondigde, was het voornemen nog beperkt tot een ‘substantieel deel’ van de rond de elfhonderd Benin-beelden in Duitse musea. Een paar maanden later werd het voornemen uitgebreid tot alle beelden. Op 11 januari bevestigde de nieuwe staatsminister van Cultuur, Claudia Roth van de Groenen, de volledige teruggave: ‘De misdaden van de koloniale tijd zijn een witte vlek in onze herdenkingscultuur en tot op de dag van vandaag niet in het algemene bewustzijn verankerd. De omgang met de Benin bronzen laat onze vastbeslotenheid zien bij de verwerking van dit koloniale erfgoed.’
Duitsland zou dit jaar daarmee het eerste Europese land kunnen worden dat de Benin bronzen teruggeeft. En mochten de beelden deze zomer toch nog in Berlijn te zien zijn, bijvoorbeeld als het Berlijnse museum de beelden in bruikleen krijgt van Nigeria, dan zal de presentatie heel anders zijn dan in 2019. Want als men in dit etnografische museum, dat op 20 september 2021 werd geopend, iets wil uitstralen, dan is het dat niemand de problematische koloniale context van de getoonde objecten meer wil ontkennen.
Een van de beste voorbeelden van deze nieuwe Berlijnse aanpak in het museum is niet een roemrucht kunstwerk, zoals een bronzen Benin-hoofd, maar een stoffen speelpopje uit het huidige Namibië. In een traditionele presentatie zou het popje makkelijk over het hoofd zijn gezien, maar in de nieuwe museumzalen heeft het een complete eigen vitrine gekregen, er wordt een video over het popje vertoond en er is een hedendaags kunstwerk van de Namibische ontwerpster Cynthia Schimming bij gezet.
Het oorspronkelijke popje laat men uit piëteit ten opzichte van het thuisland zelfs helemaal niet meer zien, het gaat hier om het verhaal van haar herkomst én haar toekomst. De bijbehorende film toont een groepje curatoren in witte jassen, met mondkapje en blauwe handschoenen eerbiedig rondom het kleine popje in het Berlijnse depot. Schimming houdt het in haar handen en zegt geëmotioneerd: ‘Ze wacht erop dat ik haar naar huis breng.’
Het popje was in de jaren 1870 genaaid door een meisje van het Herero-volk. Een Duitse missionaris schonk het in 1888 aan het museum. De feitelijke omstandigheden hoe deze missionaris aan het popje was gekomen zijn onbekend, maar de uiterste gevolgen van de kolonisatie in het hedendaagse Namibië zijn dat niet. Duitse soldaten waren in 1904 verantwoordelijk voor de genocide op de Herero- en Nama-volkeren. Een groot deel van het zestig- tot tachtigduizend personen tellende Herero-volk was hiervan het slachtoffer, onder wie vrouwen en kinderen.
De boodschap is duidelijk: alle voorwerpen die in een etnografisch museum te zien zijn, kunnen het gevolg zijn van kolonialisme en de scheve machtsverhoudingen die daarbij komen kijken. ‘Een symbool van Duitse heerschappij’, schreef de recensent van Der Spiegel na zijn eerste bezoek dan ook streng over het nieuwe museum: ‘Ieder object staat als het ware onder verdenking.’
Met deze nieuwe discussies over het kolonialisme is het Berlijnse museum op zichzelf niet veel anders dan de musea in Nederland. Wel is het opvallend hoe snel de omslag in Duitsland gegaan is. Het Duitse koloniale verleden was in vakkringen al jaren onderwerp van discussie, maar het grote Duitse publiek was zich van de relatief korte periode, vanaf de jaren 1880 tot aan 1919 in Afrika, Oceanië en Azië, simpelweg niet bewust.
Nu heeft de teruggave van koloniaal erfgoed een eigen hoofdstuk in het regeerakkoord van de nieuwe Duitse regering, staan de kranten er al maanden vol van, en staat het land voorop bij de teruggave van het erfgoed. Waarom?

De locatie heeft daar aan bijgedragen, meent Monika Grütters, de vorige staatsminister van Cultuur, bij de opening van het etnografische museum in september 2021. Het museum bevindt zich in het herbouwde Berlijnse stadsslot, en juist doordat de etnografische collecties hier ondergebracht zijn, zegt Grütters, is het koloniale verleden voor de Duitse bevolking nu bekender geworden.
Het is waar: er is geen gebouw waar sinds de Duitse hereniging van 1990 langer over is gedebatteerd dan het paleis waarin het nieuwe Humboldt Forum is gevestigd. Het was uitgerekend bondskanselier Gerhard Schröder, de sociaal-democraat, die in 2000 de weg vrijmaakte voor de omstreden wederopbouw van deze voormalige residentie van Wilhelm II, de laatste Duitse keizer. Hij wilde ‘het volk iets voor de ziel geven’, zei hij, want dat zou ‘bevredigend en verzoenend’ werken.
Alleen, een oud keizerlijk paleis zou de toenmalige rood-groene meerderheid in de Bondsdag echter nooit zomaar goedkeuren, dus werd er naarstig gezocht naar een passende inhoud. Het werd gevonden met een retorische truc: de etnografische collecties, die zich tot dan toe in een Berlijnse buitenwijk bevonden, werden naar het centrum verplaatst. Daarmee zou in het midden van de Duitse hoofdstad niets minder dan ‘de dialoog der culturen’ centraal worden gesteld, het ‘narratief voor de 21ste eeuw’, aan de hand van een kleurrijke en vrolijke verzameling etnografica, zoals de Luf-boot uit het huidige Papoea-Guinea, de koningstroon uit het huidige Kameroen en de Benin bronzen uit het huidige Nigeria.
Dit plan voor de ‘dialoog der culturen’ is niet los te zien van de Duitse maatschappelijke context rond 2000. Schröder had in 2000 na twaalf jaar discussie net de knoop doorgehakt over het Holocaustmonument, waarmee Duitsland in zijn hoofdstedelijke centrum een duidelijk statement over zijn eigen schuld maakte. Maar het Humboldt Forum moest een ander Duitsland tonen, een goed Duitsland, dat de andere culturen binnen en buiten de eigen grenzen respecteerde.
Het Humboldt Forum is ‘een boodschap aan de wereld, hoe Duitsland een open en tolerant land is geworden’, zei de burgemeester van Berlijn bij het bouwbegin in 2013. De naamgevers moesten deze boodschap van het goede Duitsland versterken. Alexander en Wilhelm von Humboldt, de beroemde ontdekkingsreiziger en de briljante taalgeleerde uit de vroege negentiende eeuw, ‘representeren beiden het beste van Pruisen’, zei Hermann Parzinger, een van de toenmalige intendanten: zij bestudeerden andere culturen gelijkwaardig aan de westerse.
Het liep echter anders. ‘Ik wil weten hoeveel bloed er van een kunstwerk afdruipt.’ Die woorden van de Franse kunsthistorica Bénédicte Savoy, hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Technische Universiteit in Berlijn, sloegen in 2017 in als een publicitaire bom. Savoy was lid van de deskundigencommissie van het Humboldt Forum-in-oprichting, én adviseur van de Franse president Emmanuel Macron voor de Franse omgang met voorwerpen uit de koloniale tijd.
Woedend verliet Savoy dat jaar de deskundigencommissie van het Forum. Volgens haar was de toenmalige directie niet bereid de herkomst van etnografische objecten grondig te onderzoeken. Duitsland liep ver achter op Frankrijk en het Forum miste de kans ‘een modern Duitsland veranderd door immigratie’ te representeren.
Vanaf dat moment was het voorbij met de ‘verzoenende’ uitstraling van het Humboldt Forum. In plaats van een symbool van een goed, multicultureel Duitsland leverde het nieuwe gebouw vooral een pijnlijk probleem op. Niet alleen werd het etnografische museum door verouderde koloniale structuren bepaald, vond onder anderen de postkoloniale historicus en Afrika-deskundige Jürgen Zimmerer, ook was de behuizing in het paleis volkomen misplaatst. Had dan echt helemaal niemand in de Duitse politiek begrepen dat de laatste bewoner van dit paleis, Wilhelm II, ook verantwoordelijk was voor de massamoord op de Herero en Nama?

Hoe groot het schokeffect van die debatten is geweest, is nu in de zalen van het etnografische museum te zien. De nieuwe intendant Hartmut Dorgerloh heeft vanaf zijn aanstelling in 2018 geprobeerd de ‘dialoog der culturen’ een nieuwe wending te geven. Die ‘dialoog’ slaat nu niet meer op de vrolijke uitstalkast van etnografica, zoals in 2000 enigszins naïef was bedacht, maar op de felle discussie over het kolonialisme in Duitsland.
Bij de opening van het etnografische museum heeft de politiek deze nieuwe opvatting over de ‘dialoog der culturen’ overgenomen. Het Humboldt Forum is niet het probleem, het is de oplossing, meent de toenmalige staatsminister van Cultuur Grütters in navolging van Dorgerloh: door het Forum is er meer kennis over dit aspect van het Duitse verleden gekomen dan er daarvoor was. Bij de etnografische musea in andere Duitse steden zou dit niet zo veel aandacht hebben gekregen.
De bedoeling is duidelijk: het goede Duitsland laat zich in dit omstreden paleis heus nog wel zien, alleen anders dan in 2000 voorzien was. Direct aan het begin van de expositie staat er daarom nadrukkelijk dat er actieve contacten met de herkomstlanden zijn, dat het herkomstonderzoek voorop staat en dat er rekening mee wordt gehouden dat aan alle voorwerpen ‘bloed’ kan kleven, ook aan een stoffen popje uit de nalatenschap van een missionaris.

Dit nieuwe gewicht van het koloniale verleden in Duitsland brengt alleen wel nieuwe vragen met zich mee. Op een donderdagochtend staat een schoolklas voor de vitrine met het Herero-popje. De docent heeft aan de gids van Aziatische afkomst de vraag gesteld in hoeverre het kolonialisme doorwerkt in hedendaagse racistische voorstellingen.
De Berlijnse klas grijpt het thema gretig aan voor een gesprek hierover. De leerlingen hebben voor een deel een niet-Duitse migratieachtergrond. En juist deze veranderde bevolkingssamenstelling wordt als onderliggende oorzaak gezien waarom het kolonialisme in korte tijd op de voorgrond is komen te staan. Het Humboldt Forum heeft weliswaar prominent de aandacht op het thema gevestigd, maar de actuele discussies over het kolonialisme zijn niet los te zien van de invloed van ‘migratie en globalisering’ op de Duitse samenleving, stelt de Duitse japanoloog Sebastian Conrad in het tijdschrift Merkur.
De Duitse herdenkingscultuur is in beweging, schrijft Conrad. Een multiculturele samenleving betekent dat ‘velen geen logische betrekking meer tot de gewone nationale geschiedenis hebben’: nieuwe groepen vragen aandacht voor andere delen van de geschiedenis dan alleen die van de Duitse ‘meerderheid’. Daarmee is een fundamentele vraag opgekomen: want wat is de onderlinge verhouding van al deze geschiedenissen, wat is de plek van de ‘nieuwe’ koloniale schuld ten opzichte van de ‘oude’ Duitse schuld aan de holocaust?
Hoe urgent deze vraag is, blijkt uit een debat hierover dat onder historici is losgebarsten. Het begon met een wat spottende bijdrage van de Australische genocide-onderzoeker Dirk Moses. Volgens Moses zijn de hedendaagse Duitsers compleet gefixeerd geraakt op de holocaust, de herdenking ervan heeft trekken van een ‘religieuze cultus’ gekregen. De Duitse samenleving houdt daarbij verbeten vast aan de historische ‘eenmaligheid’ van de holocaust. Maar dit staat volgens hem de herdenking aan koloniale misdaden in de weg.
Het debat dat het pamflet van Moses heeft losgemaakt, kreeg al snel de naam ‘Historikerstreit 2.0’. De term verwijst naar de geruchtmakende discussie van midden jaren tachtig, een van de mijlpalen van de hedendaagse Duitse herdenkingscultuur. Het toenmalige debat tussen onder anderen Ernst Nolte en Jürgen Habermas ging over de vraag of de holocaust vergeleken kon worden met de volkerenmoorden in de Sovjet-Unie. Maar achter deze wetenschappelijke vraag zat een veel grotere politieke lading. De linkerkant, onder wie Habermas, vond dat de schuld aan de holocaust de kern van de naoorlogse Duitse identiteit moest vormen. Conservatieven beschouwden de holocaust daarentegen liever als een betreurenswaardige zwarte bladzijde in een verder normale Duitse geschiedenis.
Nu komt uitgerekend vanuit de linkerhoek kritiek op de centrale positie die de herdenking van de holocaust sindsdien heeft gekregen. De reacties op deze ‘postkoloniale’ visie op de Duitse herdenkingscultuur zijn niet minder fel; er is al het verwijt gevallen dat de postkoloniale denkers de holocaust relativeren en daarmee rechtse demagogen in de kaart spelen. Maar daarmee wordt het doel van de kritiek niet begrepen, stelt historicus Jürgen Zimmerer: de bestrijding van hedendaags racisme.
Het koloniale verleden laat volgens Zimmerer zien dat genocide en rassenhaat in de Duitse geschiedenis helemaal niet stoppen bij de holocaust, maar ‘verder in de Duitse geschiedenis teruggrijpen’, schrijft hij in een artikel in de Berliner Zeitung. Verwijzingen naar de ‘goede’ Duitse dichters en denkers uit de negentiende eeuw kunnen daar niet bij helpen. Alleen als het land inziet dat het racisme niet beperkt is tot de periode tussen 1933 en 1945 kan het hedendaagse racisme pas echt zinvol worden aangepakt.

De felheid van de tweede Historikerstreit heeft zelfs de hoofdrolspeler van de eerste Historikerstreit ertoe gebracht zich in het debat te mengen. Jürgen Habermas, inmiddels 92 jaar oud, kiest in Philosophie Magazin voor de milde middenweg. Want nee, zegt Habermas, de holocaust zal niet zijn cruciale positie in de Duitse herdenkingscultuur verliezen als er meer aandacht komt voor het koloniale verleden. Maar de herinnering aan dit ‘tot voor kort verdrongen’ koloniale verleden is volgens hem wél een ‘belangrijke aanvulling’ binnen de Duitse herdenkingscultuur.
Habermas is daarmee een prominent voorstander van een ‘verbreding’ van de Duitse herdenkingscultuur, die de Duitse multiculturele samenleving beter moet gaan representeren. Migranten die ervoor kiezen om Duits te worden hebben ‘de plicht de Duitse herdenkingscultuur te accepteren en het antisemitisme te verwerpen’, zegt Habermas, ‘maar de migrant verwerft tegelijk de stem van de medeburger, die van nu af aan in de openbaarheid telt en onze politieke cultuur kan veranderen en verbreden’.
De suggestie van een ‘verbreding van de herdenkingscultuur’ is in de Duitse politiek dankbaar opgepikt. Bondspresident Frank-Walter Steinmeier citeert Habermas in zijn openingsrede van het etnografische museum in het Humboldt Forum, en kiest dezelfde middenweg. De herinnering aan de holocaust is ‘deel van onze identiteit’, zegt Steinmeier, maar staat een ‘empathische en bewuste herinnering aan andere onrechtvaardigheden, ander leed niet in de weg’.
‘De misdaden van de koloniale tijd, de verovering, onderdrukking, uitbuiting, roof, moord op tienduizenden mensen hebben een gepaste plek in onze herinnering nodig’, zegt Steinmeier. Duitsland is juist door zijn holocaust-herdenking goed in staat dergelijke gepaste plekken te scheppen: ‘De gebrokenheid die de shoah in ons achterlaat opent hopelijk onze blik voor de verantwoordelijkheid voor de geschiedenis.’
Voor het etnografische museum in Berlijn zal nu blijken wat die verbreding van de herdenkingscultuur de komende jaren precies zal betekenen. De versnelde teruggave van de Benin bronzen is het duidelijkste voorbeeld van de inhaalslag die de Duitse politiek probeert te maken – maar ook van de nieuwe verwarring die heerst in de museumwereld.