Aan de vooravond van Hitlers machtsovername, januari 1933, deed Heinrich Himmler, hoogste man van de SS, tijdens een verkiezingstournee enkele dorpen en stadjes ten zuiden van het Teutoburgerwoud aan. Daarbij werd hij door een baron – Himmler verkeerde graag onder edelen – op slot Wewelsburg gewezen. Dat slot, hartje Duitsland, bekoorde hem meteen. De belangrijkste redenen hiervan waren de driehoekige vorm, de machtige noordelijke toren en de onbenaderbare ligging. Ze suggereerden geheimzinnigheid, beslotenheid, diepte. Datzelfde deed het voor de Duitse geschiedenis zo belangrijke woud dat op enkele tientallen kilometers afstand lag. Dan was er de nabijheid van het Hermannsdenkmal, het negentiende-eeuwse monument van meer dan vijftig meter hoogte dat herinnerde aan de Slag bij het Teutoburgerwoud, oftewel het verzet van de Germanen tegen de Romeinen en het vermeende begin van het Duitse rijk. En tot slot deed de omgeving Himmler denken aan de door hem meest bewonderde man uit de Duitse geschiedenis, ja degene van wie hij zich zelfs een reïncarnatie waande: koning Heinrich (zelfde voornaam) I, de Vogelaar, uit de tiende eeuw, een gedreven veroveraar van gebied in oostelijke richting.

Kortom, Himmler viel als een blok voor de Wewelsburg, huurde hem meteen (spoedig zelfs voor honderd jaar) en begon te denken en te dromen over de mogelijkheden. Het duurde nog een paar jaar tot het zo ver kwam maar toen stond er ook wat: niets minder dan een nieuw wereldcentrum. Achter de muur van de noordtoren liet Himmler een Gruft, kluis, bouwen: een koepelruimte met een enorme swastika in het dak en daaronder plek voor een eeuwige vlam ter nagedachtenis van alle gestorven SS’ers. Daaromheen stonden twaalf (!) zuilen, voor elke voorman van de SS één. De ruimte was zo gebouwd dat je het minste geluid kon horen. Fluisteren maakte al lawaai.

Boven deze ruimte liet Himmler een zo mogelijk nog veelzeggender ruimte construeren: de Obergruppenführer (lees: Himmler)-zaal, met opnieuw het getal twaalf als leidraad: twaalf zuilen, twaalf ramen en te midden daarvan, op de vloer, een twaalfarmig hakenkruis oftewel de Zwarte Zon. De armen daarvan, Siegrunen, zouden zonnestralen voorstellen.

Al deze poespas – en daarvan is er in leven van en documentatie over Himmler veel te vinden – staat loodrecht op ’s mans geschreven nalatenschap, waarvan begin 2014 een flinke hoeveelheid boven tafel kwam. Want voor die nalatenschap bestaat eigenlijk maar één woord: banaal. Ze is zelfs zo banaal dat je je, al lezend, voortdurend afvraagt wat het nut van publicatie kan zijn. ‘Zojuist ben ik aangekomen in Wenen waar ik in hotel Erzherzog Rainer een heel mooie kamer heb’, schrijft Himmler in april 1930 aan de vrouw met wie hij twee jaar eerder getrouwd was. ‘Vanochtend heb ik tot ½ 10 geslapen, wat me heel goed deed. Van Graz heb ik eigenlijk niets gezien. Donderdagmiddag ben ik vanuit Klagenfurt via Bruck a. Mur naar Graz vertrokken, waar ik ’s avonds tegen 9u aankwam.’ Enzovoort, brief na brief, met daarbij, in de eerste jaren van het huwelijk althans, traditionele troetelzinnetjes als: ‘Hoe gaat het nu met jou bengeltje, neem je je tabletjes wel? Doe je na het eten een slaapje? En verg je niet te veel van jezelf? En hoe gaat het met ons schattige kindje, ons lieve Poppetje. Geef haar een extra kus van haar reispappie…’

Als Himmler Himmler niet geweest zou zijn en we niet zo’n slecht zicht zouden hebben op het privé-leven van de nazikopstukken zouden deze brieven, kattebelletjes en aantekeningen waaronder ook het dagboek van vrouw Marga nooit gepubliceerd zijn. Dat ligt vanwege genoemd voorbehoud anders. Het nazisme blijft fascineren en steeds weer komt de vraag op hoe het toch mogelijk is dat wezens als wij, met benen, armen, een hoofd, met een geliefde, kinderen en vrienden, tot de dingen in staat zijn geweest waartoe ze in staat waren. Het blijft onbegrijpelijk. Vandaar dat elke snipper, zeker van zo’n kopstuk als Himmler, belangrijk lijkt.

De geschiedenis van de nu ook in het Nederlands gepubliceerde verzameling Himmler-snippers is aardig. Om te beginnen is er het deel dat in 1945 door een Amerikaanse soldaat in ’s mans huis ten zuiden van München werd gevonden. Na een lange omweg belandde het zo’n twintig jaar geleden in het Bundesarchiv van Koblenz. Dan is er een deel dat, vermoedelijk via een andere Amerikaanse soldaat, in Israël terechtkwam en vandaar gedeeltelijk bij het Holocaust Museum in Washington belandde. Het gedeelte dat daar niet ligt kwam via-via in handen van de Israëlische documentairemaakster Vanessa Lapa, die daarover vervolgens Der Anständige maakte. Deze documentaire ging begin dit jaar in Berlijn in première, was ruim een maand geleden in Belgíë te zien en zal binnenkort vast ook naar Nederland komen.

Het was deze film ook die een nicht van Himmler en historicus Michael Wildt ertoe overhaalde de brieven tussen Himmler en zijn vrouw plus stukken uit het dagboek van laatstgenoemde te publiceren. De belangrijkste reden is de al genoemde: van Hitler hebben we in het geheel geen persoonlijk materiaal, Göring liet alleen officiële stukken na, Goebbels schreef weliswaar een dagboek maar dat is zo onverteerbaar en megalomaan dat het onbruikbaar is – blijft… Himmler. Van geen enkele nazileider is het privé-leven zo goed gedocumenteerd als van hem, schrijft Wildt in zijn commentaar. Mijn hemel, wat een armoe, denk je vervolgens. Want wat staat er in die brieven? Ik ga hierheen, ik ga daarheen, lieve schat, dikke kus, je papa.

‘Allerliefste vrouwtje van me! Zo wat ravotten, duwen, trekken, daar doet je stoute man graag aan mee’

Natuurlijk, tussen snippers is altijd wel iets te vinden dat een bel doet luiden. Zo wordt in alle commentaren op deze publicatie het zinnetje ‘ich fahre nach Auschwitz. Küsse, dein Heini’ vermeld, liefst nog in de kop. Mister Google telde het citaat voor mij zo’n zevenhonderd keer in evenzovele verschillende media. Maar het komt in de tekst niet voor. Auschwitz wordt in Himmlers brieven precies één keer genoemd – in een wat saaiere context en op een moment dat hij zijn brieven niet langer liefkozend met Heini ondertekende. ‘Ik zal de komende dagen in Lublin, Zamosch, Auschwitz, Lemberg zijn en daarna in mijn nieuwe kwartier. Ben benieuwd of en hoe het dan met telefoneren gaat, naar Gmund zullen het wel ongeveer 2000 km zijn. Nu alle liefs, goede reis en heel fijne dagen in Gmund bij onze dochter. Een heleboel hartelijke groeten en kussen. Jouw Pappie.’ Dit schreef Himmler in juli 1942, toen de grootscheepse vernietiging net begonnen was dus. Maar daarover staat in de brieven en andere teksten, vanzelfsprekend ben je geneigd te zeggen, niets. Helaas staat er ook weinig in dat ermee in verband gebracht kan worden. Daarom ook is deze prullenbak alleen informatief als je hem omdraait en je afvraagt wat zoveel nietszeggendheid betekent.

Ik heb in Himmlers brieven – het zijn er zo’n zevenhonderd maar niet alles is gepubliceerd – niet één interessante gedachte, mooie zin of opmerkelijke wending kunnen ontdekken. Het is allemaal in de trant van bovenstaande citaten. Er zijn wel een paar gekkigheden. Zo noemde Himmler zichzelf in zijn brieven landsknecht en nam vrouw Marga die term wel ’s over. Het kan niet anders dan dat Himmler zich met dit woord wilde onderscheiden van de burgerman die hij was. Want een burgerman was hij in eigen ogen niet, juist niet. Hij was een strijder, bovendien van de oude, middeleeuwse stempel, type koning Heinrich I: hij deed het nog met een lans.

Een ander opvallend begrip in de briefwisseling is wraak. Je denkt (althans ik denk) dan meteen in de richting van Max Scheler en Menno ter Braak en het nazisme als rancuneleer, maar nee, met wraak wordt in de brieven tussen Himmler en zijn vrouw iets anders bedoeld: seks of iets in die trant. ‘In elk geval zullen we beiden in januari wraak nemen op elkaar.’ ‘Liefbeminde van me, vergeet de puzzelboekjes niet, anders vervelen we ons, en denk aan de wraak. Mijn zwarte ziel bedenkt al de onmogelijkste dingen.’ ‘Onze wraak – die wordt sowieso zoet. Ik ben voor niets dan “wraak”, aan één stuk door.’ Enzovoort. Het ging er in huize Himmler veelal dan ook gezellig aan toe. ‘Allerliefste vrouwtje van me! Lieve bengel, zo wat ravotten, duwen, trekken (en ik verklap je nog wat fijns, turnen, gymnastiek), daar doet je stoute man graag aan mee, weet je, dan kan de landsknecht ineens een heel vrolijke, stoute jongen zijn.’ Maar: ‘De haren worden niet geplukt en de oren niet getrokken… ook geen bankschroef.’

Ondanks zoveel gezelligheid was het huwelijk van Himmler op den duur geen succes. Hij was altijd weg, de belangstelling van de echtelieden voor elkaar, goed waarneembaar in de brieven, was en bleef gering, en de vermoedelijk doorslaggevende reden: Himmler hield er vanaf 1938 een relatie met zijn jongere secretaresse op na. Tijdens de oorlog kreeg hij met haar zelfs twee kinderen. Zoals alles in zijn leven probeerde hij, burgermannetje van teen tot kruin, ook dit ‘avontuur’ weer een kader te geven. In dit geval was dat het ongeveer op hetzelfde moment door hem uitgevaardigde voortplantingsbevel oftewel het recht, zo niet de plicht van elke rechtgeaarde ariër om zich zoveel mogelijk, ook buitenechtelijk, voort te planten. Ook dat is weer iets dat Himmler uit de Germaanse oertijd haalde. Hij noemde het Friedelehe, het bijhuwelijk dat elke vrije en zuivere Germaan mocht aangaan. De kletskoek tekent de man ten voeten uit.

Vanessa Lapa gaf haar documentaire de titel Der Anständige, de nette of fatsoenlijke (man). Dat is goed gekozen. ‘Je moet in het leven altijd fatsoenlijk, dapper en vriendelijk zijn. Jouw pappie’, schreef Himmler vlak voor de inval in de Sovjet-Unie in het poëzieboek van zijn dochter. Dat is inderdaad waar het hem om ging: burgermansfatsoen. Vandaar ook dat hij het zo zwaar had met zijn Grote Taak. Weliswaar vernemen we dat niet uit de brieven, we weten het uit de openbare stukken. Beroemd werden Himmlers toespraken tot de SS-top in Posen, op 4 en 6 oktober 1943. Zij behoren tot de weinige teksten waarin openlijk van de massamoord wordt gesproken. Als volgt: ‘De meesten van jullie zullen weten wat het betekent wanneer er honderd lijken bijeen liggen, wanneer er vijfhonderd liggen of wanneer er duizend liggen. Dat we dit hebben doorstaan en daarbij fatsoenlijk zijn gebleven, dat heeft ons hard gemaakt.’ En: ‘Hoe het de Russen vergaat, hoe het de Tsjechen vergaat, het laat me volledig koud. Wat er in de volken aan goed bloed van onze soort voorhanden is, zullen wij halen doordat we zo nodig hun kinderen roven en ze bij ons grootbrengen. Of andere volken in welvaart leven dan wel van honger verrekken, interesseert me slechts in zoverre dat we hen nodig hebben als slaven voor onze cultuur. Verder interesseert het me niet. Of bij de bouw van een tankgracht tienduizend Russische vrouwen van uitputting bezwijken of niet, interesseert me slechts in zoverre dat de tankgracht tot stand komt voor Duitsland. Wij zullen nooit bruut en harteloos zijn als dat niet hoeft; dat is duidelijk. Wij Duitsers, die als enigen ter wereld een fatsoenlijke houding tegenover het dier hebben, zullen ook tegenover deze mensendieren een fatsoenlijke houding aannemen.’

Het is niet de altijd weer genoemde banaliteit van het kwaad die verklaart dat Himmler was zoals hij was. Het is de alomtegenwoordige banaliteit. Deze gaat zo ver dat de man geen millimeter in staat was om verder te zien, laat staan te voelen dan zijn minimale horizon. Vandaar ook die uit de boekjes gelichte kletskoek over zwarte zonnen, geheime genootschappen, noordelijke torens en eeuwige vlammen. Ze illustreren het tegenovergestelde van wat lijkt: verregaande bekrompenheid. Een dergelijke bekrompenheid is niet uniek maar meestal, gelukkig, onbetekenend. Dat verandert als zij de bepalende eigenschap is van iemand met macht, veel macht: Himmler. Wat een domme zak – en wat een engerd.


Katrin Himmler en Michael Wildt (ed.): Heinrich Himmler privé: Brieven aan zijn vrouw, 1927-1945. Vertaald door Marten de Vries. Atlas Contact, 352 blz., € 29,99; Himmler privat. Briefe eines Massenmörders,€ 29,50


Beeld: Heinrich Himmler (rechts) met NSDAP-leider Robert Ley en zijn adjudanten bij Wewelsburg, 1937 (Kriegsmuseum Wewelsburg).