Het verdriet van België ontlaadt zich weer, ditmaal op een plein in Antwerpen. Wat van buitenaf een futiliteit lijkt, is een beladen kwestie voor Vlaamse nationalisten en hun tegenstanders. De rapen waren gaar toen het literair kunstencentrum Behoud de Begeerte eind vorig jaar opperde het Pieter de Coninckplein de naam van Herman de Coninck te geven, de vaandeldrager van het nieuw realisme in de Vlaamse poëzie. Een voorstel dat bijna bezwijkt onder de symbolische lading, zo bleek in de weken nadien. Antwerpen was plots het schouwtoneel van venijn en verontwaardiging tussen de culturele wereld en Bart De Wever, voorman van de Vlaams nationalistische partij n-va en per 1 januari burgemeester van de havenstad.

Zachte stemmen die om nuancering vroegen, zoals die van Herman de Conincks weduwe Kristien Hemmerechts, vielen weg in het rumoer, nadat De Wever het voorstel tot herdoop had afgedaan als ‘een van de domste dingen die ik in jaren heb gehoord’. De pijn zit ’m in de verwijdering van de naam Pieter de Coninck uit het publieke domein. Hij is een hoofdpersoon uit de romanklassieker De leeuw van Vlaanderen (1838) van Hendrik Conscience, over de Guldensporenslag uit 1302. Vlaamse opstandelingen, aangevuurd door de strijdkreet ‘Vlaanderen de leeuw’, versloegen tijdens dat treffen met pijl en boog het goed geoefende ridderleger van de Fransen. Zeker De Coninck, wever te Brugge, wist wel raad met de Fransen, van wie hij velen over de kling joeg. In het België van de negentiende eeuw, waarin de Franstaligen de bovenliggende partij waren, kreeg zowel Conscience, zijn boek als de veertiende-eeuwse slag een iconische waarde voor de bewustwording van de Vlaamse natie. Conscience heette sindsdien de schrijver die de Vlaming leerde lezen.

Daarmee lagen anno 2012 in de polemiek over de herdoop van het Antwerpse plein alle ingrediënten opgetast voor een botsing van de Vlaams nationalisten met de Antwerpse cultuurwereld, in wier ogen Conscience model staat voor alles wat in Vlaanderen enghartig en kleinburgerlijk is. ‘Omsmelten!’ adviseerde dichter Geert van Istendael over het bronzen standbeeld van de schrijver.

Zonder twijfel terecht veronderstelde Peter De Roover, een geestverwant van De Wever, dat de culturele sector van Antwerpen de nieuwe burgemeester even wilde ‘kietelen’. Gaat het over nationalisme, dan krijgt het publieke debat in België ogenblikkelijk een onverzoenlijke verbetenheid, een verschijnsel dat waarschijnlijk niet los is te zien van de collaboratie van Vlaamse nationalisten met de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog. Dat is het nog steeds niet helemaal verwerkte verdriet van dit land. Hoewel de grote meerderheid van de Vlamingen probeerde zich tijdens de bezetting politiek op de vlakte te houden, heulde een significant deel van de Vlaamse beweging met de bezetter.

De Wever is het brandpunt van alle weerzin tegen het nationalistische kwaad. Zijn tegenstanders zoeken telkens weer de overtreffende trap om duidelijk te maken dat zij een strikte boedelscheiding met de nationalisten bewaken. In Landmijn zingt popmuzikant Daan over ‘koetervlaamse boeren’ met ‘bruine zeep op de vloer’ en beschrijft hij De Wever als een ‘pathetische, pedante, ambulante, ambetante loser’.

In dit opinieklimaat winnen grote woorden het al gauw van bedachtzaamheid. ‘Landverraders’, ‘anaal-retentieven’, ‘aapachtigen’, ‘verraders van de wereld van de geest’, zo oordeelt schrijver Tom Lanoye over de nationalisten. In antinationalistische publicaties liggen de stereotypen van de zelfgenoegzame, intellectueel luie, materialistische Vlaming voor het oprapen. Hij is een blanke hufter in een suv, zo vat de Vlaamse literatuurwetenschapper Kevin Absillis de karikatuur samen, met een culturele bagage even groot als die van de tuinkabouters op zijn getrimde gazon, een onbeholpen boerenkinkel voor wie alles wat hem vreemd is ook eng is. De systematische associatie van de Vlaamse natie met geestelijke en culturele armoede heeft volgens Absillis een vloek op de Vlamingen gelegd. Zij zullen naar de maatstaf van weldenkendheid altijd tekortschieten, zeker zolang intellectuelen met gezag zoals de historicus Marc Reynebeau hun nationalisme afdoen als het ‘roesmiddel’ van een ‘oedipaal gefrustreerde’ kleinburgerij die voortdurend naar erkenning hengelt.

De Wever van zijn kant construeert met vasthoudendheid een eigen werkelijkheid over Wallonië. Zoals zijn tegenstanders de n-va associëren met xenofobie en gevaar, zo tuigt De Wever bijna als een wetenschappelijke formule zijn schijnbeeld van het andere landsdeel op: Wallonië = Parti Socialiste = corrupt = hopeloos. Pascal Verbeken, chroniqueur van de Vlaams-Waalse verhoudingen, zegt: ‘Ook De Wever zoekt dus het conflict op. Mede daarom wordt hij gezien als een bedreiging voor dit land, dat alleen overeind blijft dankzij tere, in wetten gegoten evenwichten en compromissen. Zo maken beide kampen het opinieklimaat in België leeg en hol, vol polemiekjes en ruzietjes over niets.’

Hij is net als Frits Bolkestein intelligent en belezen, houdt van de provocatie en hanteert graag een scherpgeslepen pennetje

Nationalisme blijkt eens te meer een woord dat veel meer betekenissen heeft dan alleen zijn letterlijke. Ik reis naar België af met Hugo Claus’ Het verdriet van België nog in het geheugen, dus ik realiseer me dat ik het nodige bij mijzelf zal moeten overwinnen om onbevangen te kunnen oordelen over de n-va en De Wever. Het zelfbeeld van wereldburger koesterend, stem ik instinctief in met het manifest waarin Van Istendael, Lanoye en anderen al in 1998 het nationalisme ‘pure dwaasheid’ noemden, onverenigbaar met de ‘universele taal’ van kunstenaars en intellectuelen ‘die vanuit hun bezigheden kosmopolitisch’ zijn ingesteld.

De Wever zelf onderkent de verlokkende kracht van het beeld van het kosmopolitische individu, bevrijd van knellende banden, autonoom in zijn keuzes. ‘Waarom een Vlaamse kneuter blijven als het wereldburgerschap wenkt?’ vraagt hij zich in een van zijn columns in De Standaard hardop af. Het feit dat De Wever déze vraag in déze bewoordingen stelt, duidt erop dat het beeld van de onnadenkende brulboei, de louter tergende politicus hem geen recht doet. De Wever mag dan een geharnaste polemist zijn, hij blijft zichzelf kritische vragen stellen. Op het eerste gezicht doet hij denken aan Frits Bolkestein. Net als de Nederlandse liberaal is hij intelligent en belezen, houdt hij van de provocatie en hanteert hij graag een scherpgeslepen pennetje. Het verschil is dat De Wever intellectueel leniger overkomt. Bolkestein lijkt zijn bronnen vooral te raadplegen om de overtuiging die hij al heeft bevestigd te krijgen, De Wever om nieuwe kennis te verwerven. In een gesprek let Bolkestein niet zo op de vragen, omdat hij zijn antwoorden van tevoren al weet. Zijn Vlaamse evenknie daarentegen luistert goed en gaat op de vragen in.

Hij toont zich ook ontvankelijk voor kritische bedenkingen bij het politieke gedachtegoed van het nationalisme. Zo is De Wever zich bewust van het verhoogde risico dat het nationalisme ‘ideologisch ontspoort’ in onverdraagzaamheid, vooral door zijn aantrekkingskracht op extreem-rechts. Het nationalisme is een niet te onderschatten scheppende kracht van een gemeenschap. Het inherente gevaar is dat zo’n gemeenschap een fort wordt dat bescherming biedt aan wie binnen is en kokend lood giet over de anderen, buiten. Nationalisme en de cultivering van vijandbeelden lijken onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Volgens De Wever is het daarom cruciaal nationalisme dat een bron van vijandschap is te onderscheiden van nationalisme dat anderen insluit. Baseert nationalisme zich op statische, etnische en culturele eigenschappen die buitenstaanders zich niet kunnen verwerven, dan verwordt het tot een gesloten systeem. Dat is het xenofobische nationalisme van Geert Wilders en Filip Dewinter, voorman van het Vlaams Belang. ‘Het gesloten nationalisme brengt ons in een dialectiek van tegenstelling en conflict’, aldus De Wever afkeurend. Ligt de nadruk daarentegen op burgerschapsvereisten die iedereen zich eigen kan maken, bijvoorbeeld de taal, dan is volgens hem sprake van nationalisme dat insluit.

In zijn verkiezingscampagne veegde De Wever zijn tegenstrever om het burgemeesterschap van Antwerpen, de socialist Patrick Janssens, de mantel uit omdat hij geen allochtone wethouders wil vanwege hun gebrek aan bestuurlijke ervaring. Zó dringen ze nooit tot de hogere regionen van de politiek door, wierp De Wever tegen. Hij heeft de verwachting die hij daarmee wekte waargemaakt. Zuhal Demir, een mediagenieke n-va’ster van Turkse afkomst, leidt sinds 1 januari het grootste district van Antwerpen, en de jonge Marokkaanse moslima Nabila Ait Daoud, uitbaatster van broodjeszaak Tramezzini, is in het nieuwe stadsbestuur schepen voor jeugd en leefmilieu. Naar zijn zeggen acht De Wever deelneming van allochtone politici in een stad met 177 nationaliteiten niet meer dan vanzelfsprekend.

De Wever grondt dat onderscheid tussen uitsluitend en insluitend nationalisme op zijn visie op het wezen van een natie. Een natie is volgens hem een tijdgebonden, sociale constructie, geen onveranderlijke grootheid. Deze staat aan voortdurende dynamiek bloot, mede onder invloed van mondialisering en migratie. Daarom pleit De Wever ervoor identiteit niet te nauw te definiëren, zodat zo veel mogelijk mensen zich erin kunnen herkennen. ‘Anders dreigt al gauw de beschuldiging van onvaderlands gedrag voor mensen die niet in het plaatje passen’, schrijft hij.

Geen individu is in zijn visie alléén Vlaming, Waal, Belg of Europeaan. De Wever beschrijft de verschillende identiteiten die iemand heeft als concentrische cirkels, met diens naasten als de kleinste en de wereld als de grootste cirkel. Het hangt van tijd, plaats en omstandigheden af welke van zijn identiteiten op de voorgrond treedt. Mensen hebben ook behoefte aan die meervoudige identiteiten om zich tegenover de wereld te bepalen. Iemand uit de hoofdstad zal zich in Rotterdam vooral Amsterdammer voelen, in Friesland Randstedeling, in Frankrijk Nederlander, in Amerika Europeaan. Alleen dankzij die rugdekking voelen mensen zich zeker genoeg om waarlijk wereldburger te kunnen zijn. Het is volgens De Wever dus een kwestie van intellectuele eerlijkheid om te erkennen dat iemand die zichzelf als kosmopoliet beschouwt ook een beetje nationalist moet zijn.

‘Ook al is Vlaanderen een product van onze verbeelding, waarom is het dan ondenkbaar dat we er iets goeds van kunnen maken?’

In zijn visie houdt de valse belofte van kosmopolitisme in dat de burger eindigt met één identiteit, van burger in een wereld die is verenigd tot een gemeenschap van dikke vrienden. Dat beeld miskent de hechting die mensen met hun omgeving aangaan, niet alleen fysiek maar ook cultureel. Wie deze menselijke trekjes ontkent, schrijft De Wever, ziet de wereld al te rozig, als een ‘Walhalla in een waas van globale vrede, liefde en goede verstandhouding’. Hij maant het denken over het belang van identiteit niet te laten blokkeren door het xenofobische misbruik dat Wilders en Dewinter ervan maken. ‘Identiteit afwijzen omdat racisme bestaat, is hetzelfde als seks afwijzen omdat pornografie bestaat’, zo citeert hij met instemming de boutade van de historicus Eric Defoort, lid van een groep progressieve academici en publicisten die pleiten voor meer Vlaamse autonomie.

Van politieke betekenis is dat de natie volgens De Wever dé identiteitscirkel is waarbinnen de democratie tot haar recht komt. Er zijn in de wereld geen voorbeelden van volwaardige democratieën zonder een onderliggende natie, stelt hij. Veeleer dan bewuste onwil, laat staan een samenzwering van economische machten, is dát in zijn visie waarschijnlijk de belangrijkste oorzaak van de moeizame ontwikkeling van de democratie op Europees niveau. België telt in De Wevers visie twee naties, de Vlaamse en de Waalse, en daaruit trekt hij de conclusie dat het land onvermijdelijk verder moet worden ontrafeld, om Vlaanderen en Wallonië zo veel mogelijk over zichzelf te zeggen te geven. ‘Ook al is Vlaanderen een product van onze verbeelding, waarom is het dan ondenkbaar dat we er iets goeds van kunnen maken?’ zegt hij.

Uit onverdachte hoek valt steun op te tekenen voor de stelling dat democratie een natiebesef veronderstelt en niet zomaar uit het niets kan worden gecreëerd. Richard Rorty, een postmoderne taalfilosoof die zich als geen ander van de veranderlijkheid der dingen bewust was, schreef in zijn essay De voltooiing van Amerika dat een democratie alleen goed functioneert bij de gratie van ‘emotionele betrokkenheid’ van de bewoners bij hun land: ‘Nationale trots is voor een volk wat zelfrespect is voor een individu: een noodzakelijke voorwaarde voor zelfverbetering.’ België is volgens De Wever nu niet zozeer een democratie, maar een permanente ‘diplomatieke conferentie’. Met een formatie van 541 dagen na de laatste nationale verkiezingen mag ook van een tijdrovende conferentie worden gesproken.

Op zich is De Wevers stelling dat België als nationaal niveau is ‘achterhaald’ in Vlaanderen weinig omstreden, bij rechts noch links. De meeste Vlamingen vinden zich in het beeld van journalist Pascal Verbeken dat ze alleen nog ’s avonds even na achten beseffen met de Walen één land te vormen – als ze bij de weersverwachting op tv de kaart van België zien: ‘Ze hebben daar nog wel hetzelfde weer als wij.’ Een Vlaming die zich Belg noemt is een zonderling in de ogen van de meeste van zijn natieverwanten.

Dat desintegratieproces gaat gelijk op met de groei van het Vlaamse zelfbewustzijn. Het Frans was lange tijd de officiële bestuurstaal en bovenal de taal van de machtigen, ook van de elite in Vlaanderen, die de volkstaal Vlaams alleen in de mond nam om het dienstpersoneel een opdracht te geven. Vlaanderen was in die tijd het achtergebleven België, van de textielarbeiders en vlassnijders die woonden in ‘gaten van verdriet’, in de woorden van schrijver Auguste de Winne. Sinds de jaren zestig zijn de rollen omgedraaid en is Wallonië, ooit de derde economische macht van de wereld, het achtergebleven gebied. De Vlaams-Waalse verwijdering ging daarna razendsnel. Vooral de opsplitsing van de nationale politieke partijen in Vlaamse en Waalse hakte erin. Voor het gros van de Vlamingen is Wallonië nu een terra incognita, met een andere taal, cultuur, economie en media. In een beeld van Pascal Verbeken gevat, komen de Frans- en Nederlandstaligen elkaar alleen nog tegen in Plopsacoo, een pretpark bij de watervallen van Coo.

De Wever trekt daaruit de politieke conclusie dat een de facto opbreking van het Belgische staatsverband een logisch slotstuk van dit proces is, ook al bedekt hij dit streven met de term ‘confederalisme’. Het einddoel is een onafhankelijk Vlaanderen als lidstaat van de Europese Unie, aldus het partijprogramma, na een ‘geleidelijke verdamping’ van België.

‘Het is beter het nationalisme te hervormen dan het weg te denken’, schrijft de linkse Amerikaanse socioloog Craig Calhoun in Nations Matter. ‘Ondanks al het kwade dat in zijn naam werd begaan, is nationalisme geen morele vergissing.’ Vanwege zijn intellectueel uitdagende denkwijze over nationalisme, kosmopolitisme en democratie is het ook buiten Vlaanderen zinvol kennis te nemen van het fenomeen De Wever. In een typering van de antinationalistische historicus Marc Reynebeau is de politicus ‘geen rechts-extremist of fascist, evenmin een opportunistische brulboei, maar een democratische separatist die goed heeft nagedacht’. Reynebeau vindt dat zijn medestanders de moed moeten hebben om de mentale demarcatielijn met de nationalisten te overschrijden: ‘Wie over De Wever moppert, vindt hem doorgaans te rechts en een doodgraver van België. Ik zeg hun altijd, behalve dat dit De Wevers volste recht is, dat ze blij moeten zijn omdat ze in hem een zeldzame intellectuele sparringpartner hebben die hun eigen ideeën kan uitdagen.’

‘In een beeldspraak gevat, leveren de Vlamingen de drogerende pijnstillers waaraan de Walen verslaafd zijn geraakt’

Op de comfortabele achterbank van een VW Phaeton die hen voor het Canvas-programma Weg van België dagenlang door Wallonië reed, bemerkte de historicus dat hij en de n-va-leider vooral in politieke conclusies van mening verschilden, niet zozeer in de diepe nuance van het denken. Daarom ging Reynebeau ook in op De Wevers uitnodiging de inleiding bij de eerste bundeling van zijn columns en essays (Het kostbare weefsel) te verzorgen. Voor het openingshoofdstuk van de tweede bundel (Werkbare waarden) tekende de Antwerpse theatermaker Tom Naegels. Zelf allesbehalve flamingant, conservatief of nationalist, waardeert hij De Wever als ‘een bedachtzame, redelijke en genuanceerde stem’ in het Europese identiteitsdebat. Naegels: ‘Zijn teksten bieden genoeg common ground voor een echt debat, een debat dus waarin wordt gereageerd op wat werkelijk gezegd is, over hoe onze verbeelde identiteit eruitziet en hoe we die zo kunnen invullen dat iedereen er volwaardig deel van kan uitmaken.’

Wie de n-va wil bestrijden, kan beter steunen op politieke argumenten dan op morele zelfgenoegzaamheid en culturele geringschatting, schrijft ook de linkse intellectueel Kevin Absillis. Zijn tegenstanders pakken De Wever nu vooral aan op zijn nationalisme en al het verdriet dat daarmee in historische en symbolische zin is verbonden. Dat leidt de aandacht af van het politieke programma van de n-va en het beeld dat daaruit oprijst van het toekomstige Vlaanderen en Wallonië. ‘Doelmatigheid’ en ‘efficiëntie’ zijn steekwoorden in dat programma, ook als het om solidariteit gaat. Naar die maatstaf gemeten zal het gauw gedaan zijn met de overdracht van geld van het welvarende Vlaanderen naar het arme Wallonië. De schrijnende armoede in de oude Waalse industriesteden van nu laat weinig te raden over de sociale misère die de Walen te wachten staat als het uitkeringsstelsel door het wegvallen van het Vlaamse geld onbetaalbaar wordt. In de redenering van de n-va telt evenwel zwaarder dat dit geld nu in naam van de solidariteit in een bodemloze put verdwijnt.

Peter De Roover, politiek secretaris van de Vlaamse Volksbeweging, zegt: ‘Die automatische solidariteit werkt eerder verdovend dan genezend. Ik houd me verre van de idee dat Walen lui zijn. Daar heb ik een afkeer van. Maar ik meen wél dat zij het slachtoffer zijn van een Belgische politiek die hun zelfvertrouwen heeft ondermijnd, door hun telkens maar weer steun toe te stoppen. In een beeldspraak gevat, leveren de Vlamingen de drogerende pijnstillers waaraan de Walen verslaafd zijn geraakt. Met dank aan de Parti Socialiste, de dealer. De PS wil België dáárom bijeen houden. Eigenlijk zegt zij tegen haar kiezers: “Bon, op eigen benen staan, dat lukt niet, maar wij zorgen ervoor dat het geen pijn doet.” Die pijn wordt weggenomen met de transfers uit Vlaanderen. Het is toch typerend dat de gebouwen van de sociale dienst daar in Wallonië als paleizen staan te pronken. Dat stoort natuurlijk. Men zou zich in Wallonië toch eens de vraag moeten stellen waarom het maar niet opkrabbelt.’

De onvrede die De Roover verwoordt over de stilstand in Wallonië is de overheersende mening in Vlaanderen, ondanks de eerste tekenen van hernieuwde economische dynamiek in het zuidelijke landsdeel. Ook tegenstanders van de n-va delen de bezwaren tegen onvoorwaardelijke overdrachten van Vlaams geld naar Wallonië. ‘Wij zijn de melkkoe van Wallonië’, zegt bijvoorbeeld journalist Jos Bouveroux, oud-hoofdredacteur van vrt-radio en auteur van De barst in België. ‘Ze nemen daar maar uit de staatskas en laten zich subsidiëren.’ Maar de achterliggende redenering van de n-va over de noodzaak van doelmatigheid en efficiëntie als maatstaf voor solidariteit wordt allerminst algemeen gedeeld. ‘Het Vlaanderen van De Wever wordt geen warm nest’, zegt Absillis. ‘Ik heb geen zin om in een rechts Vlaanderen te wonen!’ aldus Bouveroux. ‘Ik wil een moderne, pluralistische, sociaal voelende samenleving. Wel meer autonomie voor Vlaanderen, geen rechts Vlaanderen, dat is mijn verschil met De Wever. We botsen op sociaal-economisch vlak, niet op staatkundig. Liefde voor België heb ik totaal niet.’

Ook de Leuvense filosoof Herman De Dijn ziet in de n-va vooral een neoliberale partij die in alles doelmatigheid en efficiëntie nastreeft. De Dijn: ‘Ze redeneren eigenlijk als managers en streven naar een bestuur dat puur kapitalistisch, puur rationalistisch is. Vandaar ook hun weerstand tegen de monarchie. Het koningschap is een irrationele vorm van bestuur, dus weg ermee. Idem met Wallonië. Alles wat niet beantwoordt aan dat beeld van de rationeel denkende en handelende manager moet weg, waaronder de band met de Walen. De achterliggende gedachte van het Vlaamse afscheidingsstreven is dat het wel zo gemakkelijk is alleen onder Vlamingen te verkeren. Laten we nu maar een moderne bestuursvorm opzetten zonder al die ouderwetse ideeën over solidariteit en zo.’

De Dijn noemt deze redenering pervers: ‘Als we eenmaal van die Walen af zijn, zegt De Wever, dan komt het in orde. Vlaanderen moet competitief zijn, efficiënt. Dat noem ik neoliberaal. Gericht op nuttigheid. Die liberale kaart die hij speelt is dus nationalistisch gekleurd. Het Vlaams Blok met zijn haat tegen moslims was voor de Vlaamse goegemeente, voor de nette katholieke burgers, een brug te ver, maar de Walen, tja, dat is andere koek. We kunnen hun kosten exact berekenen en ze hebben zich altijd als meerderwaardig beschouwd. Mogen wij nu ook eens? Dat is natuurlijk larie, maar helaas, de meeste mensen denken nu wel zo.’

De ouderwetse rancuneleer, vermengd met angst voor de toekomst, heeft in Vlaanderen een vijand gevonden in de Franstaligen, zegt De Dijn. ‘Als er dan een politicus opstaat als De Wever, die dat kernachtig kan uitdrukken, gevat, onvervaard, tegen iedereen in, dan is succes verzekerd. Concreet betekent het dat wanneer Vlaanderen onafhankelijk wordt we hier een liberale economische politiek krijgen. Het resultaat zal een thatcheriaanse toekomst voor Vlaanderen zijn. Dat is nefast, voor het onderwijs, voor de sociale zekerheid, voor de verzorgingsstaat.’

De Wever wordt politiek zonder meer als ‘rechts’ getypeerd, zij het dat een waarnemer als De Dijn hem als ‘neoliberaal’ bestempelt en de ander hem veeleer ziet als ‘sociaal-conservatief’. Economisch liberaal, cultureel conservatief is de overkoepelende kenschets. Emeritus hoogleraar geschiedenis Louis Vos, bij wie De Wever in Leuven wetenschappelijk medewerker was, plaatst de n-va eerder in de buurt van christen-democraten dan van liberalen. De n-va-leider zelf verwijst met regelmaat naar de Beierse csu als voorbeeld. ‘De Wever wil met de n-va in het midden terechtkomen, daar waar hij met zijn conservatieve visie ook hoort’, zegt De Vos. ‘Net als christen-democraten baseert hij zijn politieke denken op de gemeenschap, niet op het individu. Hoewel de traditioneel linkse intelligentsia, rond dagblad De Morgen en zo, tot het einde van zijn dagen zal volhouden dat De Wever een neoliberaal is, misschien zelfs een extreem-rechtse neoliberaal, is dat echt een vooroordeel.’

De Roover kenschetst de n-va als volgt: ‘Liberaal maar niet libertair, conservatief maar niet bekrompen, nationaal maar niet scherp nationalistisch. De Wever biedt eigenlijk een behoorlijk homogeen pakketje aan.’ Volgens De Roover is het nationalisme niet meer dan een apolitiek beginsel. Het biedt een oriëntatie in het debat, zonder een politiek-ideologisch programma te behelzen. Dat kan zowel links als rechts zijn. Hij karakteriseert nationalisme daarom als een onderbroek: ‘Zonder hangt alles zo maar wat te bengelen, maar met alleen een onderbroek aan staat gij ook maar bekaaid op straat.’


Beeld: Antwerpen, 6 januari, Bart de Wever ‘Het Vlaanderen van de Wever wordt geen warm nest’ (Jonas Roosens/Belga/ANP).