
In de jaren rond 1855, toen de Russen en een alliantie van Ottomanen, Fransen, Britten en Sardijnen vochten om de Krim, debatteerde politiek Den Haag over de vraag welke positie Nederland moest kiezen in dit conflict. De liberalen, onder leiding van Thorbecke, kozen partij voor de Europese bondgenoten die volgens hem het westerse vrijheidsideaal belichaamden, in tegenstelling tot het autocratische Rusland. Hun grootste opponent was Groen van Prinsterer, voorman van de antirevolutionairen, die vond dat een al te vijandige opstelling jegens Rusland bedreigend was voor de Europese vrede. ‘Vijandschap tussen Rusland en Europa (…) ontboeit in Rusland het bestanddeel van woeste hartstogtelijkheid en geweld’, schreef Groen van Prinsterer destijds in dagblad De Nederlander.
Nu de Krim opnieuw inzet is van een Europees-Russisch conflict heeft Jelle Bijl, een historicus die eerder Europese lessen van Groen: Geschiedenisonderwijs voor eurofielen en eurosceptici schreef, de bespiegeling over de Krimoorlog van de antirevolutionaire politicus opnieuw onder de aandacht gebracht en verbonden met de actualiteit. ‘De felheid waarmee het Russische optreden werd veroordeeld, bracht bij mij Groens Krimoorlog-commentaar weer tot leven’, schrijft Bijl in het essay Op het scherp van de ideologische snede (uitgeverij Aspekt). Volgens Bijl kan Nederland het antirevolutionaire gedachtegoed van eind negentiende eeuw goed gebruiken omdat Rusland opnieuw ‘als imperialistische agressor wordt afgeschilderd’.
Bijls essay is een bewijs van de pamflettenstrijd die is losgebarsten nu de Nederlandse burger naar de stembus mag om zijn mening te geven over een verbintenis tussen de Europese Unie en Oekraïne. De afgelopen weken rolden ze van de drukpers: boekjes om de publieke opinie naar een nee dan wel een ja te doen ombuigen. Wie de kleine bibliotheek van referendumboeken doorspit, ziet een ideologische kloof die veel dieper gaat dan de vraag of Nederland als enige land in Europa zijn steun voor het verdrag met Oekraïne moet intrekken. Met het verdrag als inzet botsen twee stromingen op elkaar: de ene fel kritisch op alle westerse internationale instituties en van mening dat Rusland niet voor het hoofd moet worden gestoten. De andere ervan overtuigd dat samenwerking tussen de EU en Oekraïne vooruitgang voor beide betekent.
Tot dat laatste kamp behoort Laura Starink, journalist en oud-Rusland-correspondent voor NRC Handelsblad. In Slag om Oekraïne zet ze haar journalistieke ervaringen in Oekraïne en Rusland in ter ondersteuning van een ja-stem op 6 april. De laatste jaren reisde ze veelvuldig door Oekraïne, ze bezocht de Krim ten tijde van de annexatie door Rusland en de conflictgebieden in het oosten van het land. In Slag om Oekraïne (uitgeverij Atlas Contact) komen tientallen Oekraïners aan het woord die uitleggen waarom grote delen van het land de blik liever naar Europa dan naar Rusland wenden. ‘In Rusland is alles vastgeroest, gespannen, in verval’, zegt een voorbijganger met wie Starink in gesprek gaat. Een jonge anticorruptieactivist ziet een stem tegen het associatieverdrag als een stem ‘tegen de gewone burgers’ die op het Maidanplein ‘hun leven gaven voor Europese idealen’.

Dat diezelfde Europese idealen wel eens op veel minder enthousiasme kunnen rekenen in Nederland blijkt uit het drukwerk waarin de tegenstem wordt bepleit. Ik heb het niet over de wc-rollen die dankzij overheidssubsidie zijn bedrukt met onwaarheden (‘inwoners van Oekraïne mogen hier straks zonder visum werken’) en irrelevanties (‘er komen wel mooie vrouwen uit Oekraïne’), maar over bijvoorbeeld En daarom ‘nee’: Redenen waarom u op 6 april 2016 tegen het EU-associatieverdrag moet stemmen (uitgeverij De Blauwe Tijger), geschreven door het Burgercomité-EU, een van de partijen van de GeenPeil-coalitie die met het verzamelen van handtekeningen het referendum afdwong.
Wie dit pamflet openslaat waait een storm van argumenten in het gezicht die het idee moeten geven dat de poorten van de hel opengaan als het associatieverdrag er komt. De auteurs wijzen erop dat Oekraïne ‘het grootste aantal hiv-geïnfecteerden van heel Europa heeft’ en dat er daarom in plaats van minder (zoals het associatieverdrag beoogt) beter meer visumrestricties kunnen worden ingevoerd voor Oekraïners. En daarom ‘nee’ roept het spook op van ‘bendes uit Oost-Europa’ die de kaasboerderijen in Nederland komen leegroven. Ook museumdirecteuren moeten vrezen voor het associatieverdrag. ‘Zoals bekend herbergt Oekraïne kunstrovers die in ons land hun slag hebben geslagen.’
Het Burgercomité wil ‘de Nederlandse bevolking mobiliseren’ tegen instituties die niet ‘het belang van de Nederlandse bevolking’ maar een ‘vermeend Europees belang’ vertegenwoordigen. Dat Nederlandse belang wordt vooral financieel ingevuld. In het pamflet wordt de vergelijking met Griekenland gemaakt: ook Oekraïne zal de EU een financieel blok aan het been worden, een gemankeerde economie waar ‘onze miljarden in kunnen verdwijnen’. Het cruciale verschil dat Griekenland ook deel is van de eurozone en daarom geen gebruik kon maken van de wisselkoers voor economisch herstel blijft onvermeld.
De vergelijking tussen Griekenland en Oekraïne toont waar het tegenstanders van het associatieverdrag in belangrijke mate om te doen is. De nee-campagne is niet zozeer tegen Oekraïne als wel tegen de EU gericht. Tegenstanders van het associatieverdrag grijpen alles aan om een anti-Europese barricade op te bouwen, zo blijkt uit En daarom ‘nee’. De in 2005 bij referendum afgewezen Europese grondwet, die onder een andere benaming toch werd ingevoerd, is een belangrijke steen des aanstoots. Dat Nederlandse volksvertegenwoordigers akkoord gingen met het steunpakket aan Griekenland wordt bestempeld als ‘kiezersbedrog en landverraad’. Uiteindelijk reduceert En daarom ‘nee’ het debat over het verdrag daarom tot een ‘allesbepalend dilemma’: ‘Wie zullen onze politici na 6 april blijken te dienen? Nederlanders of de EU?’ Laura Starink gaf haar boek een ondertitel mee: ‘Referendum over een land in opstand’. Met een kleine aanpassing kan dat prima op Nederland slaan: ‘Referendum in een land in opstand’. In opstand tegen de Europese Unie.
Tegelijk ontfermt het nee-kamp zich als een bezorgde vader over Oekraïne dat helemaal niet gebaat zou zijn bij een verbintenis met de EU. Het Burgercomité spreekt Europa bestraffend toe: ‘We zouden ons ervoor moeten schamen een ander land in EU-verband zo te vernederen en op de knieën te dwingen.’ Dit zachte paternalisme komt regelmatig terug bij tegenstanders van het verdrag. SP-Tweede-Kamerlid Harry van Bommel is tegen omdat Oekraïne ‘wordt gedwongen om alle marktregels van de Europese Unie over te nemen’ en daarmee een ‘wingewest’ wordt van de EU.
Ook in het EU-kraïneboekje (‘dertig argumenten op dertig bladzijden tegen het associatieverdrag van de EU met Oekraïne’, ook verschenen bij De Blauwe Tijger) wordt gesteld dat het associatieverdrag ‘slecht zou zijn voor de Oekraïense economie’. Dit pamflet, dat werd geschreven door Erik van Goor, een conservatieve publicist die op latere leeftijd het orthodox-katholieke gedachtegoed heeft omarmd, bevat een aanvullende lijst argumenten voor de stelling dat internationale samenwerking tussen de EU en Oekraïne verkeerd is. Vrijhandel met Europa zal de geruïneerde economie van Oekraïne niet redden, is het betoog in het EU-kraïneboekje, omdat ‘vrijhandel evengoed een doos van Pandora kan zijn’. Welke plagen er precies in die doos verstopt zitten, wordt niet direct verteld, maar verdere lezing maakt duidelijk dat vrijhandel onderdeel is van ‘het systeem’ waarin media en politiek verenigd zijn. Het doorsnijden van de banden met Oekraïne wordt gepresenteerd als een manier om je tegen dat systeem te verzetten.
Wat het debat nog ingewikkelder maakt, is dat voor- en tegenstanders van het verdrag zich in sommige gevallen van dezelfde argumenten bedienen. Als Europa alsnog de deuren sluit voor Oekraïne zal dat volgens Laura Starink tot gevolg hebben dat ‘de goed opgeleide en zeer gemotiveerde jonge generatie het land zal verlaten’. Het EU-kraïneboekje concludeert dat ‘jonge, veelbelovende mensen’ juist zullen wegtrekken als gevolg van het associatieverdrag dat ‘demografisch slecht is voor Oekraïne’. Corruptie geldt voor tegenstanders als argument om Oekraïne buiten de EU te houden, terwijl voorstanders juist wijzen op eisen op het gebied van corruptiebestrijding waaraan het land moet voldoen om in aanmerking te komen voor het verdrag.
Laura Starink merkt in dit verband op dat de discussie in Nederland over het associatieverdrag zich in grote mate over de hoofden van de Oekraïners heen voltrekt. Daar heeft ze een punt. De brede politieke consensus in Oekraïne dat het associatieverdrag er moet komen, blijft in het pleidooi van het nee-kamp buiten het zicht. Het is alleen de vraag in hoeverre de tegenstanders van het associatieverdrag dat als problematisch ervaren. Oekraïne zelf lijkt ondergeschikt aan andere doelen: het ontmantelen van de EU en voorkomen dat Nederland kosten moet maken voor een ander land. Wie vooral dat nastreeft, hoeft zich aan de publieke opinie in Oekraïne zelf weinig gelegen te laten liggen. Het nee-kamp volstaat met herhalen dat Oekraïne ‘tot op het bot verdeeld is’, hoewel nog steeds een meerderheid van de bevolking in Oekraïne voorstander van het verdrag is.
In de strijd om het associatieverdrag wordt, kortom, op verschillende borden tegelijk geschaakt. Behalve de Europese Unie en het belang voor de Oekraïners zelf speelt er nog een derde kwestie. Dat wordt duidelijk als de ‘grote broer’ ter sprake komt. Want hoezeer de strijd om het referendum ook om de EU gaat, de schaduw van Rusland hangt permanent over het debat. In zijn meest uitgebeende vorm draait het hierbij om de vraag in hoeverre Rusland bepalend is voor het Nederlandse Oekraïne-standpunt. Van alle discussies waarmee het referendum verknoopt is, is dit misschien nog wel de meest taaie. Om geostrategische redenen de uitgestoken hand naar Oekraïne intrekken wordt door tegenstanders van het verdrag gezien als een verstandige keuze om Rusland niet te provoceren; door voorstanders als buigen voor Russische agressie. Zo bezien krijgt iedere stemmer op 6 april de kans zich als een geopolitiek strateeg te gedragen die moet afwegen of Rusland een goede reden is om de Oekraïners economische, politieke en institutionele steun van de EU alsnog te ontzeggen.
Achter die verschillende geopolitieke opvattingen schuilt een uiteenlopende kijk op het recente verleden. Neem de Maidan-protesten in Kiev in de winter van 2014. Zowel in Oekraïne zelf als daarbuiten geldt deze volksopstand in de regel als het moment dat een deel van de Oekraïners in opstand kwam tegen president Janoekovitsj die onder Russische druk het voorgenomen associatieverdrag met de EU niet tekende. In Grensland: Een geschiedenis van Oekraïne (uitgeverij Van Oorschot) zet UvA-historicus Marc Jansen op een rijtje hoe Rusland in de opmaat naar het tekenen van het verdrag Oekraïne met een handelsblokkade trof en dreigde met boetes, omdat het land minder gas afnam dan contractueel was afgesproken. Daarop zwichtte Janoekovitsj voor de druk van Poetin, een week voor de top in Vilnius waarop verschillende post-sovjetstaten een associatieverdrag met de EU zouden tekenen. Hij tekende niet, waarmee de EuroMaidan ontbrandde.
In de tegen-literatuur wordt een andere lezing van de gebeurtenissen gegeven. Daar geldt het associatieverdrag juist als ‘neo-imperialisme’ van de EU die haar ‘gretige ogen op het verwerven van nieuwe wereldmacht’ heeft gericht, zo schrijft het Burgercomité-EU in En daarom ‘nee’. De huidige burgeroorlog in Oekraïne wordt door het nee-kamp op die manier volledig op het conto van Europa geschreven. De ‘imperialistische bemoeizucht’ van de EU wordt voor hen belichaamd door Hans van Baalen en Guy Verhofstadt die tijdens de Maidan op het podium verschenen en demonstranten aanmoedigden. Dat Rusland separatisten in het oosten van Oekraïne steunt en de Krim annexeerde is volgens het Burgercomité een antwoord op de EU die een deel van de bevolking van Oekraïne had ‘opgehitst en aangezet tot een gewelddadige coup tegen een democratisch gekozen (zij het volstrekt corrupte) regering’.
Maar in hoeverre laat de aanwezigheid van Europese politieke kopstukken op de Maidan zich vergelijken met Russische militaire steun aan separatisten in het oosten van Oekraïne? Welk recht had Rusland om een afscheiding van de Krim te orkestreren? Onder tegenstanders van het associatieverdrag zijn deze vragen van ondergeschikt belang, omdat ze volgden op toenadering tussen de EU en Oekraïne. Volgens deze redenering is de EU de destabiliserende factor in Oekraïne die door te wapperen met een verdrag de Russische beer boos heeft gemaakt.
‘wonderlijk genoeg zijn er in het Westen nog steeds heel wat mensen te vinden die vinden dat Poetin een punt heeft’, schrijft Laura Starink in Slag om Oekraïne. Maar het is de vraag hoe wonderlijk dat is. Door een Russische bril kijken naar het getouwtrek om Oekraïne is zeker niet ongewoon in het internationale Oekraïne-debat. Op 20 maart schoof bij het tv-programma Buitenhof Richard Sakwa aan. Hij is hoogleraar Russische en Europese politiek aan de Universiteit van Kent in het Verenigd Koninkrijk en auteur van Frontline Ukraine: Crisis in the Borderland (uitgeverij I.B. Tauris), waarin hij betoogt dat het huidige conflict in Oekraïne vooral het gevolg is van de Europese Unie die zich, samen met het ‘Atlantisch veiligheidssysteem’, manifesteert in territorium dat historisch nauw met Rusland verweven is. Sakwa hield een betoog tegen het associatieakkoord omdat het Westen daarmee Rusland tegen de haren in zou strijken. Volhouden dat Oekraïne als soevereine staat zelf mag bepalen met wie ze zich wel en niet associeert (zoals Lodewijk Asscher, Sakwa’s opponent bij Buitenhof deed) was volgens hem dezelfde instelling die Europa in 1914 in oorlog stortte.
Ook in het Duitse debat wordt bepleit dat de wensen van Rusland zwaar moeten wegen in de Oekraïne-politiek van de EU. Putin-Verstehers worden ze soms schamperend genoemd, de Duitse commentatoren die zich proberen in te leven in de geopolitieke mindset van het Kremlin. Gabriele Krone-Schmalz is zo’n Putin-Versteher, al voert zij dat etiket als een geuzentitel. In haar boek Rusland begrijpen: De strijd om Oekraïne en de arrogantie van het Westen (De Blauwe Tijger) presenteert ook Krone-Schmalz het conflict in Oekraïne als iets wat vooral het Westen te verwijten valt. Rusland is in haar ogen de geschoffeerde partij, die een onweersproken claim heeft op wat er in Oekraïne gebeurt. ‘Voor Rusland is toenadering van Oekraïne tot het Westen alleen acceptabel als het land zich niet tegelijk van het Oosten afkeert’, schrijft zij. Je kunt je afvragen of de poging om Poetin te begrijpen hier niet doorslaat: Krone-Schmalz is er volledig van overtuigd dat Oekraïne, sinds 1991 een soevereine staat die in dat jaar massaal koos voor onafhankelijkheid van Rusland, rekening moet houden met wat Rusland wil.
De kritiek dat Rusland zich militair mengt in Oekraïne zet Krone-Schmalz af tegen de Navo-bombardementen op Servië ten tijde van de Kosovo-oorlog in weerwil van Russische bezwaren, de invasie van Irak in 2003 en het omverwerpen van het Kadhafi-regime in Libië. Ze somt het allemaal op onder de noemer ‘arrogantie van het Westen’, dat er volgens haar dubbele standaarden op nahoudt en zichzelf een rol op het wereldtoneel toebedeelt die het anderen ontzegt. De EU en de Verenigde Staten hebben in haar visie na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie hun eigen tegenstander geschapen, door verbintenis te zoeken met de voormalige sovjetstaten. Poetin zou zelfs geen derde ambtstermijn hebben gekregen als Rusland meer vertrouwen van het Westen had gekregen, want ‘een samenleving die zich ingebed voelt in plaats van omsingeld, kan zich veel vrijer ontwikkelen’.
Met het referendum op de horizon heeft dit soort Rusland-begrip ook in Nederland stem gevonden. Voor het Burgercomité is het duidelijk: als Oekraïne deel wordt van de EU-invloedssfeer is een ‘directe confrontatie met Rusland niet uitgesloten’. Dat staat voor hen los van de vraag of Rusland de agressor is. ‘Wat ieder verder ook vindt van de Russische geopolitiek, Nederland heeft geen enkel belang bij confrontatiepolitiek’, aldus En daarom ‘nee’. In zijn essay over de Krimoorlog (van de negentiende eeuw) trekt Jelle Bijl een vergelijkbare conclusie: ‘Isolering zal Rusland niet coöperatiever of inschikkelijker maken, maar daarentegen de antiwesterse elementen overal ter wereld aanwakkeren.’
Hier toont zich de grote geopolitieke scheidslijn die het referendumdebat heeft blootgelegd. De voorstanders van het associatieverdrag zien Rusland vooral als een revanchistische natie die met geweld, propaganda en machtspolitiek haar dominantie over de voormalige sovjetrepublieken probeert te behouden. ‘Ik ben het eens met de Oekraïense hervormers die zeggen dat Moskou zich gedraagt als een imperium dat geen afstand kan doen van zijn kolonies’, schrijft Starink in Slag om Oekraïne. Die visie van agressief, imperialistisch Rusland moet wedijveren met het deel van de bevolking dat weinig ontvankelijk is voor het idee van Rusland als vijand van het Westen. Zo bezien doet de huidige discussie denken aan de Koude Oorlog, toen een Rusland-standpunt gold als belangrijke toetssteen voor een breed palet van politieke opvattingen.
Veel betogen tegen het verdrag nemen het juist op voor Rusland dat ‘gedemoniseerd’ wordt. ‘Het simplistische zwart-wit-schema – EU goed, Rusland slecht – (het lijkt wel een B-film) is kinderlijk en niet-serieus te nemen’, moppert het Burgercomité-EU. Dat Rusland Oekraïne onder druk zette om het associatieverdrag niet te tekenen is volgens hen ‘in het diplomatieke verkeer de normaalste zaak van de wereld’. In de strijd tegen het EU-verdrag wordt de logica in sommige gevallen omgedraaid: niet Rusland, maar het Westen is een ‘evil empire’ dat moet worden tegengehouden. Het EU-kraïneboekje, doordesemd van de gedachte dat Europa zich heeft overgeleverd aan de zielloze Amerikaanse wereldorde, waarschuwt voor het wegvallen van een machtsbalans als gevolg van ‘westerse leiders die streven naar een unipolaire wereld onder Amerikaanse hegemonie’.
Dit is waar het betoog tegen het associatieverdrag begint te wringen. Vóór ons ligt de vraag of Nederland moet instemmen met een verdrag dat handelsbelemmeringen tussen de EU en Oekraïne wegneemt en Oekraïne verplicht serieus werk te maken van het aanpakken van corruptie en het verstevigen van de rechtsstaat. Het nee-kamp beantwoordt die vraag met een cocktail van EU-kritiek, nationalisme, protectionisme, anti-Amerikanisme en algehele woede op ‘de elite’ die het belang van Nederland zou versjacheren. Het referendum over het associatieverdrag is een kerstboom om al deze sentimenten aan op te hangen. De werkelijke inzet, Oekraïne zelf, wordt ondertussen gereduceerd tot een opstapje voor systeemkritiek uit het Westen op het Westen.
Los van een politiek-culturele kloof binnen Nederland is hier wellicht ook een generatiekloof zichtbaar. Starink behoort tot de journalisten die kunnen bogen op jarenlange ervaring in de regio toen die nog Sovjet-Unie heette. Ze maakte het uiteenvallen van het Rode Imperium mee en deed verslag van hoe Oost-Europa in de schaduw van Poetin een post-sovjetbestaan probeerde op te bouwen. Het is de generatie die de teleurstelling beleeft dat de opening die het eind van het communisme betekende uiteindelijk resulteerde in autocratie onder Poetin. Dat vertaalt zich onder meer in een culturele voorkeur voor Oekraïne boven Rusland. ‘Kiev is een leuke energieke stad, met hippe milkbars en galeries’, schrijft Starink aan het slot van haar betoog. Tijdens haar bezoeken aan Oekraïne trof ze velen die ‘overlopen van de dadendrang’. Het energieke Oekraïne dat popelt om het land tot een betrouwbare rechtsstaat en dynamische economie om te vormen contrasteert Starink met ‘grimmige Russische krimnasjisten’, de Russen die menen dat de Krim aan Moskou toebehoort.
De drijvende krachten achter het nee-kamp zijn overwegend jonger en politiek volwassen geworden na de Koude Oorlog. Niet de val van de Muur maar ‘9/11’ en de war on terror die volgde waren hun vormende geopolitieke gebeurtenissen. Geloven dat democratie, vrede en voorspoed zich vanuit Europa en de VS over de wereld kunnen verspreiden is aanzienlijk moeilijker voor deze generatie die, in afwezigheid van een grote vijand in het Oosten, alle aandacht kon richten op de tekortkomingen van het Westen.
Het is veelzeggend dat de literatuur van het nee-kamp alle geopolitieke pijnpunten van de laatste twintig jaar oprakelt: de massavernietigingswapens als voorwendsel om de invasie in Irak te beginnen, de westerse bemoeienis met de Arabische lente die in dictatuur en oorlog uitmondde, het bewapenen van anti-Assad-rebellen in Syrië. Als je alle lagen van het referendumdebat afpelt hou je dit over: de nee-campagne als vertegenwoordiging van het deel van de samenleving dat niet gelooft in de goede bedoelingen van het Westen en zijn belangrijkste internationale instituties, de Navo en de EU. En blijkbaar staat de woede op het Westen gelijk aan ruim begrip voor Rusland. In de jaren zestig tekende die houding de linkse tegenbeweging; nu tekent ze een ontevreden middenklasse in West-Europa, die het referendum ziet als een kans om die instituties te tackelen. Het moet blijken of een campagne vóór wederzijdse handelsbelangen en vóór Europese politieke normen voor Oekraïne daar voldoende tegenin kan brengen.
Beeld 1: Pro-Europa-demonstranten op het Maidanplein in Kiev, Oekraïne, 11 december 2013 (Demotix)
Beeld 2: Bevrijdingsdag bij een oorlogsmonument in Donetsk, Oekraïne; 9 mei 2014