Interessanter, en belangrijker, is de vraag waar we zijn, en wie we zijn, met de computer. Wie is op dit moment in de geschiedenis, midden in die razendsnelle vlucht naar het hoogste hoogtepunt van de technologische ontwikkeling, wie is nog de mens? En wat maakt hem precies tot mens?
In de middeleeuwen van het computertijdperk, ergens in de jaren zeventig, werd de computer gebruikt als rekenmachine en geheugenuitbreiding. Hij kon dingen in korte tijd berekenen waar wij jaren over zouden doen, en dingen blijvend onthouden die ons beperkte geheugen niet kon vatten. Inmiddels is het ding van hulpmiddel geevolueerd naar creatief bedenker, bijna-intelligent brein.
Steeds meer mensen hebben een levenstaak aan het onderhouden, ontwikkelen en uitbreiden van computers en hun toepassingen. Er worden programma’s geschreven, snellere varian ten van hetzelfde bedacht, zelfstandiger eenheden geconstrueerd voor het uitvoeren van taken waarvoor de mens overbodig is. De jongens en meisjes die vroeger op de middelbare school uit de boot vielen omdat ze verlegen en teruggetrokken en heel erg goed in natuurkunde waren, bepalen nu de koers van de technologische vooruitgang. De nerds, die wereldvreemde Einzelgangers met brilletjes en rare soorten beleg op hun brood, schrijven nu, gewoon rijk of ultra-rijk, de programmatuur die de mensheid in staat moet stellen stronger, better en faster te werken, leren en spelen. En die nerd, is dat niet de mens van overmorgen?
MET DIE uitgangspunten moet je Microslaven lezen, het vierde boek van de lucide Canadees Douglas Coupland (1961). De roman handelt over een groepje geeks (ongeveer hetzelfde als nerds) die werken bij Microsoft - u weet wel, van MS-dos en Windows. ‘Bij Microsoft lijkt iedereen precies 31,2 jaar, en dat is ook wel te merken. Microslaven zijn gedoemd 31,2-achtige dingen te doen: het eerste eigen huis, het eerste huwelijk, de “waar-doe-ik-het- allemaal-eigenlijk-voor”-crisis, de “we-doen-de-Mazda/MX5-weg- en-kopen-een-busje”-toestand, en natuurlijk ook het massaal en totaal ontkennen van de dood.’
Nerds zijn briljante, contactgestoorde, verzenuwde freaks, vakidioten met het vermogen zich totaal te concentreren op een ding. Aan de ene kant maakt dat ze ongeschikt voor de sociale omgang, aan de andere kant blinken ze uit in het schrijven van (programmeer)code: een regel tegelijk, een regeltje in een reeks van miljoenen. Op de Microsoft-campus vind je ‘alleen de rechterkant van de Bell-curve. Er loopt daar niemand rond met een IQ van twee cijfertjes.’
Hoofdpersoon en ik-verteller (dagboekschrijver) van Microslaven is Dan Underwood, tester in Gebouw Zeven: hij controleert alle codes op fouten. Dan is 26 en de wereld bestaat uit zijn huis, Microsoft en Costco, een soort consumentenparadijs. Hij leeft in een woongroep met vijf andere slaven: Todd, Susan, Bug Barbecue, Michael en Abe. Allemaal zijn ze alleen. Het werken bij Microsoft is namelijk niet bevorderlijk voor relaties.
‘Door in een woongroep te wonen geef je een beetje toe dat je eigenlijk niet in staat bent een eigen leven op te bouwen, maar op je werk ben je je hele leven bezig code te schrijven of op bugs te testen, en wat moet je anders? Werken, slapen, werken, slapen, werken, slapen. Ik ken een paar medewerkers van Microsoft die proberen te doen alsof ze een echt leven hebben - in menige garage in Redmond staat een nooit gebruikte kajak stof te vergaren. Als je die mensen vraagt wat ze in hun vrije tijd doen, zeggen ze: “Uhhh - kajakken. Ja. In mijn vrije tijd ga ik er met de kajak op uit.” Je hoort gewoon dat ze maar doen alsof.’
HET DAGELIJKS leven van de Microserf speelt zich voor een groot deel online af. Dans beste vrienden zijn e-mail-vrienden. Hij verdient veel geld en krijgt als bonus Microsoft-aandelen (maar nooit zoveel als Bill himself, die er 78.000.000 bezit). Hij koopt de nieuwste elektronische speeltjes en computertijdschriften, doet niet aan sport, eet rare soorten beleg op zijn brood en voert de hele dag nerd-gesprekken. Maar vooral werkt hij. Daar is hij een serf voor, een lijfeigene. Van Microsoft. Van Bill, de grote Baas, de Oppergod - Bill Gates.
Een gewone avond in huize Nerdvreugd: ‘Toen ik thuiskwam was Abe bezig in zijn microbrouwerij beneden in de garage (…).
Bug had zich in zijn kamer opgesloten, maar ik kon ruiken dat hij een Dinty Moore-hapje uit de magnetron aan het eten was.
Susan zat in de huiskamer te slapen bij een aflevering van Seinfeld op de video.
Todd was in zijn kamer fanatiek overhemden aan het opvouwen.
Michael zat voor de zevenentachtigste keer The Chronicles of Narnia te herlezen.’
Dan zelf neemt nog een cola light (‘Bills lievelingsdrankje’) en wat popcorn uit de magnetron en maakt nog wat werk af.
Nerds leren het liefst het getal pi uit hun hoofd op tweeduizend cijfers achter de komma, of ze bedenken welke software een hond of een kat zou schrijven (territorium-afbakeningsprogramma’s met pissimulatoren en lik-interfaces), kijken naar tekenfilms, eten tweedimensionaal voedsel, slapen met een opblaas- Jurassic-Park-Tyrannosaurus- Rex als hoofdkussen, of spelen Nintendo-spelletjes.
‘Een echt leven hebben’ is het belangrijkste thema van de roman. De zes bewoners van het Huis van de Onvoorspelbare Mobiliteit representeren een verloren generatie, die in Couplands eerste roman Generation X nog bij McDonald’s werkte. Nu ze bij het beroemdste computerbedrijf op aarde zijn terechtgekomen, is zowel hun maandsalaris als hun prestige gestegen. Maar het gebrek aan een ‘identiteit’ en een ‘zingevend centrum’ in hun leven is er nog altijd. Ze zijn echter uitstekend in staat hun kop in het zand te steken en een elegante vorm van escapisme te bedrijven. Over de dood en andere als negatief bekend staande aangelegenheden wordt gewoon niet gepraat. Als je er niet over praat, bestaat het niet.
Todd, Susan, Abe, Bug Barbecue, Michael en Dan leven hun leven als radertje in het produktieproces van Microsoft. Ze weten niet of nauwelijks wat gevoelens zijn, en moeten - op hun zesentwintigste - elementair- menselijke aandoeningen als liefde en jaloezie nog leren kennen.
Met alle gevolgen van dien. Dan ontdekt plotseling dat hij Karla, een collega, veel aardiger vindt dan gewoon aardig. Na een goed gesprek in het gras (‘Het was leuk haar eens te zien zonder dat ze tegen me stond te schreeuwen dat ik niet zo vervelend moest doen. We werken nu al een half jaar zo'n tien kamers uit elkaar en hadden nog nooit echt met elkaar gepraat.’) merkt Dan tot zijn schrik dat hij ‘iets’ voor Karla voelt, zonder direct te weten wat dat ‘iets’ precies is. Als die mysterieuze emotie wederzijds blijkt te zijn, stellen ze vast dat ze verliefd zijn op elkaar. Verbazing! Voor het eerst in zijn leven besluit Dan deze sensatie niet te bedelven onder werk, maar haar toe te laten. Een maand liefde later noteert hij: ‘Hoe dan ook, ik wil denken dat liefde kan. Omdat er leven is nadat je eerst geen leven had. Ik had nooit gedacht dat ik de liefde zelf zou meemaken. Wat verwachtte ik dan eigenlijk wel van het leven?
Terwijl ik dit zit in te tikken voel ik smalle armpjes om mijn hals en een kus op mijn halsslagader en ik weet niet, maar ik geloof dat ze me vergeven heeft. Ik hoop het maar, want het was echt, eerlijk een vergissing dat ik ons jubileum vergeten was. Dat liefdesgedoe is nog zo nieuw voor me.’
Dan ontdekt, door zijn ver liefdheid, dat hij geen ‘echt eigen’ leven heeft maar er toch wel een wil hebben. Het is tegelijk ontwapenend en tragisch. Is hij zo onmenselijk dat hij de emotie ‘liefde’ nog nooit heeft ervaren? Niet onmenselijker dan de andere Microslaven. Ze hebben er gewoon nog nooit eerder acht op geslagen of er de tijd voor genomen, dat is het. Ze waren te druk bezig met andere dingen.
IN ZIJN FILM Close Personal Friend zei Douglas Coupland dat de mens op een punt in de geschiedenis is aanbeland dat de kloof tussen zijn lichaam en geest groter is dan ooit. Meer dan voorheen kunnen we ons lichaam tegenwoordig manipuleren, decoreren en reconstrueren als een ding op zich, dat nauwelijks nog verband hoeft te houden met de geest die erin huist.
Ook de Microslaven hebben een vreemde verhouding met het eigen fysieke voorkomen. Ze doen niet aan sport en voelen zich ten opzichte van hun lichaam ‘net een baas die een werknemer in dienst heeft die onderpresteert’.
Met het gevoel wordt ook het lichaam door Dan en consorten herontdekt - en geherwaardeerd. Het is opnieuw Karla die de katalysator is: ze beheerst de shiatsu- massagetechniek, die ze is gaan leren nadat ze had geconcludeerd dat de mens in zijn hersenen niet genoeg ruimte heeft om alle bits informatie op te slaan, en dus zijn lichaam als een ‘perifeer geheugen’ gebruikt. Want een mens herinnert zich alles. Shiatsu-mas sage kan herinneringen ontdooien die in het lichaam zijn ingevroren - het lichaam als harde schijf.
‘ “Bof ik even,” antwoord ik, “mijn herinneringen gaan meestal in mijn nek en schouders zitten. Ik heb nog nooit zo'n… levend gevoel in mijn lijf gehad - ik besefte niet eens dat ik een lichaam had totdat jij het wakker maakte. Leven is heerlijk.” ’
Voor Dan Underwood gaat er een wereld open. Bij elkaar vormen de ontdekking van de liefde en die van het eigen lichaam voldoende voorwaarde voor een catharsis. Hij besluit met zijn kameraden voor een nieuw bedrijf te gaan werken, dat van Michael, en als hij bij Microsoft zijn kamer heeft leeggeruimd, weet hij: ‘Ik wil echt leven. Ik wil vergeten hoe mijn lichaam werd genegeerd, jaar in jaar uit, en alleen maar bezig was met code, met de abstracties van iemand anders.’
Op de achtergrond speelt ook nog het conflict tussen twee generaties, twee werelden, twee soorten mensen wellicht: de vader van Dan is geheel onverwacht ontslagen bij IBM, waar hij jarenlang werkte. Op zijn drieenvijftigste moet hij ‘afvloeien’. Baanloos raakt meneer Underwood in de war en hij trekt zich steeds vaker terug in de garage om met zijn elektrische treinen te spelen. Hij neemt op een goede dag het vliegtuig en komt Dans huis binnenvallen. Die tracht hem enigszins op te beuren, maar de oudere man weet hoe het tegenwoordig allemaal in elkaar zit. ‘Het is nu jouw wereld’, zegt hij tegen zijn zoon. Kort daarop valt hij in slaap - op Michaels bed in Michaels kamer.
De vader, die de moderne wereld waarin zijn zoon zich zo thuisvoelt, mee heeft helpen bouwen, is ontheemd en nutteloos geworden. Hij belandt, in diepe droefheid, ten slotte op het bed van een vreemde, in een huis ver van het zijne, te midden van jonge mensen die hij niet kent. Dit is zijn wereld niet meer, maar die van al die jongeren die wel een weg vinden in de overvloed aan machines en informatiestromen, de nerds, de geeks, de computerkids, de logisch denkende, digitale mensen.
Maar hoe groot de ellende ook is, voor het eerst in hun leven kunnen vader en zoon met elkaar praten, echt praten, over de dood van zoon en broertje Jed. De herinneringen aan het jochie ontdooien in de twee volwassen mannen, nu ze in deze crisissituatie zijn beland.
Later vindt vader weer een baan, maar dan krijgt moeder Underwood een beroerte. Ze is geheel verlamd en kan niet meer communiceren. In een ontroerend slot komen de shiatsu-massage en de positieve mogelijkheden van de computer samen als de familie en vrienden van Dan in een gezamenlijke inspanning moeder Underwood de gave van het spreken teruggeven.
De hoofdpersonen mogen ietwat exotische types zijn, toch is Microslaven een roman over de mens van nu, die leeft in een cultuur waarin de technologie zich zo snel ontwikkelt dat niemand de gevolgen kan overzien - of wil overzien; een roman over de mens die leeft in een wereld waarin het humane meer en meer terrein lijkt te moeten prijsgeven.
‘JULLIE ZIJN DE eerste generatie die opgegroeid is zonder religie.’ Die regel ging vooraf aan een van de acht verhalen in Couplands vorige boek. Leven na God was een zoektocht naar het menselijke in de mens van nu, in een tijd overvol betekenisloze zaken. In Leven na God was er nog weinig ruimte voor de computer. In Microslaven, geschreven nadat de auteur een tijd op de Microsoft-campus had gewoond, draait alles om dat ding. Als geen ander bezit Coupland de gave datgene te constateren en te verwoorden wat als ‘de tijdgeest’ in de lucht en boven de cafetafels hangt. Windows 95 is er ongeveer een jaar en Microsoft-baas Bill Gates wordt sindsdien wereldwijd omarmd als goeroe, Messias of Verlosser. We leven meer en meer in een digitale wereld. De vragen die Coupland al stelde in Leven na God kunnen en moeten opnieuw gesteld worden: Wie ben ik? Waar ga ik naartoe? Waar kom ik vandaan? Wat maakt mij tot een mens?
In zijn oeuvre richt Douglas Coupland zich, telkens op een andere manier en uit een andere invalshoek, op dezelfde thema’s. Met Leven na God deed hij al een stap in die richting, en met Microslaven is hij nu heel dicht bij een romantische, humanistische wereldvisie terechtgekomen. Hij heeft de gave ironisch en ontroerend tegelijk te zijn, cynisch en beminnelijk, bikkelhard en teder, filosofisch en humoristisch. Tezamen vormen Couplands boeken een onontkoombaar document van de jaren tachtig en negentig.
De vooringenomen lezer, of hij die weigert te accepteren dat er goede (of zelfs ‘belangrijke’) literatuur kan voortkomen uit die up-tempo-jongerencultuur van vandaag, zal Microslaven ongetwijfeld afdoen als modieuze lectuur, een roman het predikaat ‘literatuur’ onwaardig, omdat ‘het over computers gaat’ en omdat het jargon van de digitale nerd- wereld erdoor is geabsorbeerd. Microslaven is inderdaad een roman over een subcultuur, een vrij uitgesproken, soms karikaturale groep mensen in een bepaalde niche van onze samenleving, en inderdaad is de roman stilistisch nadrukkelijk geent op de meest recente computertaal, maar dat doet helemaal niets af aan de pracht en klasse ervan.
Douglas Coupland heeft in Nederland nooit veel positieve reacties ontvangen, wat per publikatie onbegrijpelijker wordt. Hij is een briljant schrijver, gezegend met onnavolgbare humor en het talent om steeds weer een frisse, betrokken blik op de condition humaine te werpen - de blik van de insider, de blik ook van de denker, de blik van de ware chroniqueur van de moderne tijd.
Dichters & Denkers
Een regeltje tussen miljoenen
Douglas Coupland, Microslaven. Vertaald door Gerda Baardman, uitgeverij Meulenhoff, 384 blz., f39,90
LEVE DE computer! Zonder hem zouden we niet kunnen werken, leren of spelen. We zouden nooit zo veel vooruitgang kunnen boeken en ons nooit zo snel kunnen ontwikkelen als op dit moment. De computer doet voor ons wat in de jaren zeventig al voor The Six Million Dollar Man mogelijk was: ‘We can make him stronger, faster, better…’ We halen onszelf bijna in, zo haastig en hijgend tillen we onze beschaving naar steeds weer een hoger plan. Waar zouden we zijn, wie zouden we zijn zonder de computer? Primitieve wezens? Gewone zoogdieren met een paar extra talenten?
www.groene.nl/1996/24