
Geen groter contrast is denkbaar dan tussen het fonkelende schilderij Victory Boogie Woogie en de taaie juridische kost van een wetstekst. Maar er loopt een verborgen lijntje van het iconische werk van de schilder Piet Mondriaan naar een wet die het toezicht op de overheidsfinanciën regelt.
Achttien jaar na de veelbesproken aanschaf van het schilderij van Mondriaan met een gift afkomstig van De Nederlandsche Bank heeft de Tweede Kamer onlangs de vernieuwde Comptabiliteitswet aangenomen. In deze wet, die onder meer het verantwoordingsproces over de uitgaven van de overheid regelt, is een artikel opgenomen waarin is vastgelegd dat de Algemene Rekenkamer onder alle omstandigheden recht heeft op inzage in informatie, ook al is die nog zo vertrouwelijk. Het is een direct uitvloeisel van de ‘affaire-Victory Boogie Woogie’ uit 1998.
‘Wij zijn de heer Mondriaan buitengewoon dankbaar’, zegt Kees Vendrik, lid van het college van de Algemene Rekenkamer. ‘Indertijd werd de reikwijdte van de toegang die de Rekenkamer heeft tot vertrouwelijke informatie meer dan eens ter discussie gesteld. Maar voor de Rekenkamer is het cruciaal om onvoorwaardelijke toegang te hebben tot informatie, van welke aard dan ook. Dat is in de nieuwe wet nagelvast verankerd.’
In de zomer van 1998 had de Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit het laatste, onvoltooide schilderij van Piet Mondriaan gekocht met een schenking van De Nederlandsche Bank. Ter gelegenheid van de afschaffing van de gulden en de komst van de euro had de directie van De Nederlandsche Bank besloten een gebaar te maken naar de Nederlandse bevolking: een deel van de winst van dat jaar zou beschikbaar worden gesteld voor de aankoop van een aansprekend kunstwerk. Enige voorwaarde: het werk moest in eigendom komen van de staat.
Met veertig miljoen dollar was Victory Boogie Woogie op dat moment een van de vijf duurste schilderijen ooit verhandeld. Alleen twee Van Goghs (De irissen in 1987, 53,9 miljoen dollar en Dr Gachet in 1990, 82,5 miljoen dollar), een Renoir (Le moulin de la Galette in 1990, 78 miljoen dollar) en een Picasso (Jongen met pijp in 1990, 108 miljoen dollar) hadden op veilingen meer opgebracht.
Victory Boogie Woogie kwam te hangen in het Gemeentemuseum Den Haag, dat over een indrukwekkende Mondriaan-collectie beschikt. Hans Locher, in 1998 directeur van het Gemeentemuseum, heeft de aanschaf nooit ‘een koopje’ gevonden. ‘Nee, natuurlijk was het geen koopje. Ik vond het krankzinnig duur’, zegt hij terugblikkend, ‘maar ik kan me bij zo’n enorm bedrag niets voorstellen. Het geld zei me niets.’ Dat nam Nout Wellink hem indertijd kwalijk. ‘Vanuit het oogpunt van kunstliefhebbers kan dat zo zijn, maar het hielp natuurlijk niet dat hij zei dat het geld er eigenlijk niet toe deed’, herinnert de toenmalige president van De Nederlandsche Bank zich.
Voor Locher was de komst van Victory Boogie Woogie een droom die uitkwam. Dat was het ook voor Jan Maarten Boll, een kunstliefhebber en advocaat die in de ban was geraakt van het schilderij van Mondriaan. In 1994 had hij het op een grote Mondriaan-tentoonstelling in het Museum of Modern Art in New York zien hangen en hij dacht: dit schilderij moeten we naar Nederland zien te halen. Samen met Locher werd Boll de aanjager van de aankoop van Victory Boogie Woogie, het schilderij waaraan Mondriaan in 1944 in de laatste fase van zijn leven werkte in zijn atelier in New York, waar hij naartoe gevlucht was om aan het oorlogsgeweld in Europa te ontsnappen.
Begeesterd omschrijft Locher Victory Boogie Woogie als ‘spectaculair, vol levenslust, met een koortsige gloed gemaakt vlak voor Mondriaans dood, op een moment dat niet zeker was hoe de oorlog in Europa zou aflopen’. Boll noemt het schilderij ‘de grandioze finale van de grootste Nederlandse kunstenaar van de twintigste eeuw, een uitdrukking van kunst als exponent van de vrijheid van expressie, de overwinning op de inbreuk van vrijheid van meningsuiting’.
Het schilderij bevond zich al die jaren in particulier bezit in New York. In 1988 was het eigendom geworden van Samuel ‘Si’ Newhouse, die het voor elf miljoen dollar had gekocht als verjaardagscadeau voor zijn vrouw Victoria. De Mondriaan kreeg een plek in het slaap-werkvertrek met uitzicht op het gebouw van de Verenigde Naties aan de East River in New York. Newhouse (1927) is mede-eigenaar van Condé Nast, de uitgeverij van beroemde Amerikaanse tijdschriften als Vanity Fair, Esquire, Vogue en The New Yorker, alsmede van tientallen krantentitels in de VS. Zijn vermogen wordt op negen à tien miljard dollar geschat en hij bezit een omvangrijke kunstcollectie.
Het Haagse Gemeentemuseum deed al jaren moeite om Victory Boogie Woogie te verwerven, maar die pogingen hadden tot niets geleid. Locher hoopte dat het schilderij getoond zou kunnen worden op de Mondriaan-tentoonstelling die in 1994 gehouden zou worden in het Gemeentemuseum en daarna naar het MoMA in New York zou gaan. Hij nam contact op met Newhouse. Die liet hem weten dat Victory Boogie Woogie niet te leen was vanwege de staat waarin het schilderij verkeerde, maar dat hij bereid was het te verkopen. Maar het Gemeentemuseum had geen geld en Newhouse verhoogde telkens de vraagprijs, in 1996 suggereerde hij een bedrag van dertig miljoen dollar. Het was Locher duidelijk dat het echtpaar Newhouse geen afstand van het schilderij wilde doen. Hij staakte zijn pogingen om het te bemachtigen. ‘We zetten het uit ons hoofd. Punt erachter’, zegt hij.
Maar dat liep anders. In juni 1997 had de Vereniging Rembrandt, een particuliere organisatie van vermogende Nederlanders die financiële steun biedt aan musea bij kunstaankopen, de Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit opgericht. Jan Maarten Boll, indertijd lid van de Raad van State, was de voorzitter van de Vereniging Rembrandt en ook van het Fonds Kunstbezit. Het Fonds was bedoeld om kostbare kunstaankopen te kunnen doen die van ‘eminent en evident belang voor Nederland zijn’, aldus Boll. Zoals Victory Boogie Woogie.
In februari 1998 maakte Boll zijn opwachting bij Locher in het Gemeentemuseum. Boll en Locher kenden elkaar oppervlakkig uit het kunstwereldje. ‘Jan Maarten zei tegen mij: “Hans, we gaan Victory Boogie Woogie binnenhalen”’, herinnert Locher zich. Hoe denk je dat te financieren, vroeg Locher stomverbaasd. Het geld gaat er komen, verzekerde Boll de museumdirecteur.
Op aanraden van Boll nam Locher opnieuw contact op met Si Newhouse in New York. Het scheelde dat diens vrouw Victoria, architectuurhistorica, hevig geïnteresseerd was in de restauratie van het Gemeentemuseum, een ontwerp van de vermaarde architect Berlage. De verbouwing zou in de zomer van dat jaar afgerond zijn en de heropening van het museum gaf Locher een aanleiding om weer over het schilderij van Mondriaan te beginnen.
‘Newhouse zei tegen me: “Je weet dat ik het niet hoef te verkopen, ik heb geld genoeg. Bovendien is het schilderij van mijn vrouw. Maar als je het dan toch zo graag wilt hebben, je kunt het krijgen voor veertig miljoen dollar”’, vertelt Locher. Hij belde Boll, ervan uitgaand dat het onmogelijk zou zijn een dergelijk bedrag bij elkaar te krijgen. Locher: ‘Jan Maarten zei tegen me: “Je moet er niet over pingelen, maar zijn vraagprijs aanvaarden. Als we gaan onderhandelen zul je zien dat het mis gaat.”’ De volgende dag namen Boll en Locher per brief een optie (het recht van ‘first refusal’) op het schilderij voor de prijs die Newhouse had genoemd. Ze waren niet de enige gegadigden. Later hoorden ze dat het pas geopende museum voor moderne kunst Fondation Beyerle in Bazel ook belangstelling had.
Newhouse moet gedacht hebben dat het bluf was, maar hij ging akkoord. Op verzoek van de Nederlanders werd de koopoptie in verband met de Tweede-Kamerverkiezingen en kabinetsformatie in Nederland – het tweede kabinet-Kok, Paars II, was in de maak – verlengd tot begin oktober. Klein probleem: er was geen geld. Hoe dacht Boll de aankoop te financieren? Daarvoor moest het Fonds Kunstbezit sponsors aantrekken en met de optie op de Mondriaan was er haast geboden.
Op verzoek van Boll stelde Locher ‘een foldertje’ samen, zoals hij het zelf noemt. Veertien vooraanstaande museumdirecteuren zetten hun handtekening in een brochure waarin Victory Boogie Woogie vergeleken werd met de Mona Lisa, de Nachtwacht en Guernica. ‘Zoals Guernica hét beeld is geworden van geweld en oorlogsslachtoffers in de twintigste eeuw, zo is Victory Boogie Woogie van Mondriaan hét beeld van de overwinning van levensvreugde en vrijheid. (…) Dit uitzonderlijke schilderij is nog in particulier bezit maar kan nu verworven worden voor het Gemeentemuseum van Den Haag en daarmee voor de Collectie Nederland.’
Met deze aanprijzing, waarvan slechts vijftig exemplaren waren gedrukt, stapte Boll binnen bij De Nederlandsche Bank aan het Frederiksplein in Amsterdam. Hij overhandigde een exemplaar aan Nout Wellink. Beiden hadden in Leiden rechten gestudeerd, maar in verschillende jaren en ze kenden elkaar nauwelijks. Boll hoopte dat hij de bankpresident kon overhalen een miljoen gulden aan het Fonds toe te zeggen, dan zouden andere financiële instellingen misschien ook over de brug komen met een bijdrage. Het gesprek nam een wonderlijke wending. Boll vertelde over het Nationaal Fonds Kunstbezit, waarop Wellink zei: ‘Dat is toevallig, wij zijn ook bezig met het opzetten van een kunstfonds.’
Ruim een half jaar eerder, oktober 1997, had de directie van De Nederlandsche Bank een plan besproken om ter gelegenheid van de afschaffing van de gulden en de introductie van de euro een kunstfonds in het leven te roepen. In de vijftig jaar sinds de nationalisatie van De Nederlandsche Bank in 1948 had de centrale bank tussen de vijftig en 75 miljard gulden aan winst uitgekeerd aan de Nederlandse staat – en voor een keer zou een deel van de winst gebruikt worden om er iets bijzonders mee te doen. Dat mocht wel, vonden de directieleden, als een gebaar naar het Nederlandse volk nu er na zo’n zevenhonderd jaar een einde ging komen aan de circulatie van de gulden.
Het plan van de bank ging uit van een fonds waarbij uit de jaarlijkse renteopbrengsten kunst kon worden aangekocht. Boll, die niet op de hoogte was van het voornemen van De Nederlandsche Bank, had een ander voorstel. Als beide fondsen nu eens in elkaar geschoven werden. Dan was de slagkracht groter en het scheelde oprichtingskosten. Het Fonds Nationaal Kunstbezit bestond immers al en bovendien had het een schilderij in het vizier dat enorme impact zou hebben: Victory Boogie Woogie van Piet Mondriaan.
Wellink vond het een interessant idee, al zei hij meteen dat hij zich niet wilde bezighouden met de keuze van een schilderij. ‘De enige eis was dat het schilderij eigendom van de staat zou worden’, zegt Wellink. Hij wilde er ook geen andere subsidiegevers bij betrekken, het ging om het gebaar van De Nederlandsche Bank, als monument voor de afschaffing van de gulden. ‘Het was een godsgeschenk voor Boll’, bevestigt hij terugkijkend. Boll beaamt: ‘Het was heel moedig van Wellink dat hij dit project omarmde.’
Wellink besefte dat hij de kwestie snel moest bespreken in Den Haag. De president van De Nederlandsche Bank en de minister van Financiën lunchten een keer per week samen om vertrouwelijk met elkaar te spreken. Tijdens zo’n lunch, in het Scheveningse restaurant Seinpost met uitzicht op de Noordzee, stelde Wellink het kunstplan aan de orde bij Gerrit Zalm. De minister had er ‘een goed gevoel bij’, zei hij later. Hij vroeg de bankpresident het voorstel op papier te zetten en om te voorkomen dat het plan op het ministerie direct ambtelijk zou worden afgeschoten, stelde hij voor dat Wellink het best een persoonlijke brief naar zijn huisadres kon sturen. Dat was hoogst ongebruikelijk.
In de brief die Wellink schreef, stelde hij voor om een kunstfonds te financieren uit een winstinhouding van de bank. dnb mocht namelijk een vast gedeelte van de winst – vijf procent – inhouden en aan haar reserves toevoegen. Hij eindigde: ‘Ik realiseer me dat er flink wat haken en ogen aan zitten, maar tegelijkertijd is er misschien een kans iets “schoons” te doen, waartoe we anders nooit zouden komen. Afstemming met de minister-president is nodig en goede publicitaire begeleiding onontbeerlijk.’
Premier Kok bleek een groot voorstander van Victory Boogie Woogie en vervolgens trad een select groepje topambtenaren van de ministeries van Financiën en Algemene Zaken met elkaar in overleg. De hoogste cultuurambtenaar op het ministerie van ocw was inmiddels door Boll op de hoogte gesteld van de plannen om het Mondriaan-schilderij voor de staat aan te kopen, maar de demissionaire staatssecretaris van Cultuur Aad Nuis (d66) wist al die tijd van niets.
Persoonlijke brieven van bewindslieden staan bekend als ‘blauwe brieven’. In zijn antwoord aan Wellink – de ‘blauwe’ brief van 15 juli waarover later zo veel te doen zou zijn – schreef Zalm dat hij het voorstel had besproken met Kok en dat beiden positief waren. Hij ging er vanuit dat dnb een bedrag uit de winst zou storten in een overheidsfonds.
De directie van dnb keurde op 22 juli het besluit goed om een schenking te doen aan de particuliere Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit. Zalm stemde daar telefonisch mee in en Wellink schreef de stichting dat het een schenking betrof van naar schatting 110 miljoen gulden – uiteindelijk viel het bedrag door een hogere jaarwinst nog hoger uit, namelijk 116 miljoen gulden.
Locher belde naar New York. De optie op het schilderij kon uitgeoefend worden. ‘Newhouse was flabbergasted’, herinnert hij zich.
Op 3 augustus 1998 stond het tweede kabinet-Kok met pvda, vvd en d66 bij koningin Beatrix op het bordes van Paleis Noordeinde. Een week later werd de gift van dnb aan het Nationaal Fonds Kunstbezit bekendgemaakt – zonder vermelding van Victory Boogie Woogie. Hoewel inmiddels een flink aantal mensen, zowel in de kunstwereld als in ambtelijk en politiek Den Haag, op de hoogte was van wat zich afspeelde, was er niets uitgelekt. Wel was er een pr-woordvoerder aangetrokken: Rob Meines, een voormalige redacteur van NRC Handelsblad die een lobbykantoor in Den Haag leidde.
Boll en Locher reisden naar New York om Victory Boogie Woogie persoonlijk bij Newhouse op te halen. Nadat het schilderij op Schiphol was aangekomen en onder politiebegeleiding naar het depot van het Gemeentemuseum was gebracht, werd veertig miljoen dollar overgemaakt op de rekening van Newhouse. Het aankoopbedrag werd voorgeschoten door de gemeente Den Haag, want De Nederlandsche Bank kon de storting in het kunstfonds administratief pas aan het eind van het jaar doen. De Haagse wethouder van Cultuur Louise Engering (vvd) was ook deelgenoot in het complot. ‘De aankondiging van het Nationaal Fonds Kunstbezit, de heropening van het Gemeentemuseum en de aankoop van Victory Boogie Woogie. Het viel allemaal in elkaar en Boll heeft het fantastisch geregisseerd. Het was een obsessie voor hem. Wat hij heeft uitgehaald kon eigenlijk niet, het was een sluipweg die hij bewandelde’, vertelt Locher.
Op 28 augustus werd de aankoop van Victory Boogie Woogie wereldkundig gemaakt en op 31 augustus werd het schilderij in het Gemeentemuseum aan de pers en genodigden gepresenteerd. Koningin Beatrix was aanwezig, evenals de kersverse staatssecretaris van Cultuur, Rick van der Ploeg (pvda). ‘Velen weten de prijs van iets en de waarde van niets’, parafraseerde Van der Ploeg de beroemde uitspraak van Oscar Wilde. Hij noemde Victory Boogie Woogie ‘de Nachtwacht van de twintigste eeuw’.
Jan Maarten Boll en Hans Locher beleefden hun finest hour. Kok, Zalm en Wellink hadden een feestelijk onthaal verwacht, ze hadden gehoopt dat de politieke goedkeuring voor het gebaar van De Nederlandsche Bank geprezen zou worden. Locher was sceptischer: ‘Het was natuurlijk tricky om de overgang van de gulden naar de euro te vieren met een kunstfonds waarvan het grootste deel naar één schilderij ging.’ Andere schilderijen die later met steun van het Fonds zijn gekocht, hebben merkwaardig genoeg nooit enige aandacht getrokken: het portret van een oude man van Rembrandt (Mauritshuis), drie werken van de Vlaamse schilder Jordaens (Rijksmuseum), twee Monets (Van Gogh Museum) en een familieportret van Max Beckmann (Boijmans van Beuningen).
De euforie over de grootste moderne-kunstaankoop in de Nederlandse geschiedenis was van korte duur. Over Victory Boogie Woogie verschenen kritische artikelen: Newhouse moest zich verkneukeld hebben over zoveel Nederlandse domheid dat er niet eens over de prijs was onderhandeld. De manier waarop de financiering was geregeld deugde al helemaal niet. De Nederlandsche Bank kon niet zomaar een deel van haar winst bestemmen voor een kunstfonds, waardoor het genereuze gebaar van dnb werd betaald door de belastingbetalers.
Verontwaardigd stortte het parlement zich op de zaak. Minister Zalm en premier Kok werden ter verantwoording geroepen. Het regende Kamervragen – te beginnen met die van een Kamerlid van d66, verbolgen dat haar partijgenoot Nuis als staatssecretaris onwetend van de deal was gebleven. Daarna volgden steeds kritischer vragen van het cda, de SP en GroenLinks. Ze vonden dat de Kamer geïnformeerd had moeten worden. Kamerlid Crone (pvda) sprak afkeurend van ‘de geur van heren onder elkaar’ die de aankoop bedisseld hadden.
Zalm verdedigde de goedkeuring die Kok en hij aan Wellink hadden gegeven. In tv-programma Andere tijden uit 2008 zei hij terugblikkend: ‘Formeel stond ik in mijn recht als aandeelhouder om een voorstel van de NV Nederlandsche Bank goed te keuren. Maar ik had er verstandiger aan gedaan om het parlement daarvan onmiddellijk op de hoogte te stellen. Dan was een hoop ellende voorkomen.’ Hij bekende dat het een van de lastigste debatten in zijn carrière was geweest, maar bleef achter zijn besluit staan. ‘Ik heb het goedgekeurd. De Nederlandse gulden, een stukje cultuur, verdween en we kregen er andere cultuur voor terug.’
Een van de felste critici van de deal was Kees Vendrik. Hij was nog maar enkele maanden Kamerlid voor GroenLinks en samen met Jan Peter Balkenende, eveneens kersvers Kamerlid (cda) bestookte hij Zalm met vragen. Vendrik herinnert zich een overleg met Zalm en Kok. Daar zat hij, jong Kamerlid met een ringetje in zijn oor, tegenover twee ervaren bewindslieden: de minister van Financiën en de minister-president. ‘Het kón gewoon niet wat er was gebeurd’, zegt hij. ‘Het was een wonderlijk één-tweetje geweest tussen Zalm en Wellink. Dat is niet de manier waarop je over publiek geld beslist. Ze hadden naar de geest van het budgetrecht moeten handelen. Je geeft in dit land geen publiek geld uit zonder verantwoording aan het parlement.’
Nout Wellink is nog altijd van mening dat de manier waarop De Nederlandsche Bank de financiering had vormgegeven formeel in orde was. ‘Met de beste bedoelingen hebben we juridisch correct gehandeld. Maar het was niet handig. Gezien alle misverstanden was het verstandiger geweest om de opzet met de Kamer te delen. Maar als de uitkomst daarvan was geweest: geen Victory Boogie Woogie, dan was niemand er beter van geworden.’
‘Als er transparantie was geweest hadden we Victory Boogie Woogie nooit kunnen kopen’, zegt Locher. ‘Een parlement kan geen grote kunstaankopen doen. Particuliere verzamelaars zoals Newhouse zitten echt niet te wachten op een Kamerdebat.’ Over de afloop van de parlementaire discussies maakte Locher zich trouwens geen zorgen. ‘Het was ondenkbaar dat het schilderij zou worden teruggestuurd’, zegt hij. De Kamerleden bleven lastige vragen stellen. Een deel van de winst van De Nederlandsche Bank had zonder parlementaire bemoeienis een andere bestemming gekregen. Dat mocht niet nog een keer gebeuren. Kok en Zalm verzekerden de Kamer dat het een uitzonderlijke gebeurtenis was die zich nooit zou herhalen. Kok zei dat het ging om ‘de noodzaak iets dat als uniek was bedoeld op een unieke manier mogelijk te maken’.
De beeldvorming bleef dat de schatkist door de aanschaf van de Mondriaan benadeeld was. Maar dat klopte niet. Wellink: ‘Gerrit en ik hadden afgesproken dat de staat er niet op achteruit zou gaan. Boekhoudkundig moesten we de schenking aan het Fonds Kunstbezit ten laste brengen van de winst, maar dat hebben we gecompenseerd door tegelijkertijd hetzelfde bedrag – de vijf procent van de winst die dnb zelf mag “houden” – niet toe te voegen aan onze reserves. Dat bedrag voor de reserves was anders ook niet in de schatkist terechtgekomen. En door deze boekhoudkundige verwerking van de gift bleef onze winstafdracht aan de staat gelijk aan wat die zou zijn geweest zonder onze storting in het kunstfonds.’
Bij wijze van spreken: in plaats van een extra goudbroodje in de zwaarbewaakte kluis van De Nederlandsche Bank aan het Frederiksplein kwam er een schilderij van Mondriaan toegankelijk voor het publiek in het Gemeentemuseum te hangen.
Ook de Algemene Rekenkamer, die besloot een onderzoek te doen, bleek kritisch. Was De Nederlandsche Bank gemachtigd om een schenking aan een kunstfonds als ‘buitengewone last’ op te voeren op de winst-en-verliesrekening? De Rekenkamer meende in haar rapport dat dit buiten de bevoegdheden van de centrale bank viel en dat het parlement hierbij betrokken had moeten worden. Hoe zit dat, wilden de Kamerleden half oktober in een overleg met Zalm en Kok weten. En daar kwamen de brief van Wellink aan het privé-adres van Zalm en diens antwoord, de ‘blauwe brief’ van 15 juli, ter sprake. Die briefwisseling was persoonlijk van aard, zei Zalm, en daarom niet openbaar. Maar omdat de inhoud betrekkelijk onschuldig was, wilde hij hem vertrouwelijk wel delen met de Kamer. Hij liet kopieën maken en ter inzage uitdelen. Hiermee was de blauwe brief wit geworden, verzekerde Zalm. Maar dat was toch niet het geval, want vertrouwelijke informatie die Kamerleden mogen inzien, kan nooit in het openbare debat gebruikt worden en bovendien kreeg de Rekenkamer voor haar onderzoek naar de gang van zaken geen toegang tot de vertrouwelijke blauwe brieven.
Dat schoot Kees Vendrik in het verkeerde keelgat. ‘Dat kon natuurlijk niet’, zegt hij terugkijkend op die episode in de eerste maanden van zijn Kamerlidmaatschap. ‘Als mogelijk cruciale informatie niet toegankelijk is, dan maakt dat de Rekenkamer vleugellam. Dat tast de bestaansgrond van een rekenkamer aan.’ Hij vroeg Zalm om nadere uitleg van de wet die de toegang van de Rekenkamer tot informatie regelt, de Comptabiliteitswet. Zonder daarvan op de hoogte te zijn had hij een kwestie aanhangig gemaakt waarmee de Rekenkamer al jaren worstelde.
Zalm beloofde het uit te zoeken en ruim een jaar later, in november 1999, stuurde hij een brief naar de Kamer die bekend kwam te staan als de ‘Victory Boogie Woogie-brief’. De brief bevestigde dat de Rekenkamer voor haar onderzoeken alles mag inzien, ook vertrouwelijke en geheime informatie, ministeriële persoonlijke ‘blauwe brieven’, e-mails, sms’en en andere informatiedragers. Met de toevoeging dat inzien iets anders betekent dan openbaar maken, dus dat de Rekenkamer in haar publicaties zorgvuldig moet omspringen met vertrouwelijkheid. Vendrik: ‘De Victory Boogie Woogie-brief was heel helder. Naar aanleiding van mijn vragen is er toen duidelijkheid gekomen, waaraan grote behoefte bleek te bestaan bij de Rekenkamer.’
Als voorbeelden van lastige situaties waarbij de Rekenkamer de afgelopen jaren heeft verwezen naar de Victory-brief om overheidsinstellingen ervan te overtuigen dat de Rekenkamer recht heeft op inzage in vertrouwelijk of staatsgeheime informatie, noemt hij onderzoeken naar de jsf, naar het bankentoezicht van De Nederlandsche Bank en naar de ontwikkeling van de gasrotonde door Economische Zaken en de Gasunie.
Afgelopen oktober is een herziening van de Comptabiliteitswet met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer en naar verwachting zal de Eerste Kamer hiermee nog voor het einde van het jaar instemmen. De toelichting op artikel 7.18 van de nieuwe wet is een samenvatting van de Victory Boogie Woogie-brief uit 1999. En zo heeft het laatste, onvoltooide werk van Piet Mondriaan een bijdrage aan de Nederlandse wetgeving opgeleverd. De transparantie van het uitzonderlijke schilderij is in het toezicht op de Nederlandse overheidsfinanciën verankerd.
Voor dit artikel is gesproken met Jan Maarten Boll, Hans Locher, Kees Vendrik en Nout Wellink. De citaten van Gerrit Zalm zijn afkomstig uit het tv-programma Andere tijden van 4 september 2008. Ook is gebruik gemaakt van de afstudeerscriptie van Iris van Kollenburg: Victory Boogie Woogie: Reconstructie van een omstreden aankoop (2006)
Beeld: (1) Piet Mondriaan, Victory Boogie Woogie, 1942-1944. Olieverf, tape, papier, houtskool en potlood op doek, 127,5 x 127,5 cm (Gemeentemuseum Den Haag) ; (2) Victory Boogie Woogie wordt onderzocht in Gemeentemuseum Den Haag (Robin Utrecht / ANP)