Het is verleidelijk om de twee verhalen met elkaar te vergelijken, ze in hun titel serieus te nemen. Er zitten ruim zes jaren en twee romans tussen. Het schrijverschap van Wortel is een feit geworden, een succesvol feit, ze heeft prijzen gekregen, wordt gezichtsbepalend genoemd. Haar thematiek, de principiële eenzaamheid van de mens en diens niet aflatende maar altijd mislukkende poging de ander te naderen, bereikte in haar laatste roman IJstijd het voorlopige summum. Getuige haar nieuwe verhalenbundel lijkt ze zich op een scharnierpunt in haar schrijven te bevinden. Het is alsof ze er helemaal opnieuw mee moet zien te dealen dat schrijven uiteindelijk goochelen is met 26 letters en dat er iets op papier moet komen te staan. Het liefst iets wat begrepen wordt, hoe hatelijk en klein dat feit ook moge zijn.
Meer dan ooit gooien de vertellers van Wortel in deze verhalen mogelijkheden op, om die zelf meteen weer onderuit te halen. Zoals James Wood ooit het proza van Zadie Smith karakteriseerde als ‘hysterisch realisme’, zo zou het proza van Maartje Wortel omschreven kunnen worden als ‘geïmplodeerd realisme’. Haar personages zijn solipsisten, het ronddraaien in eigen gedachtencirkels wordt opgeroepen in een sobere, soms parlando stijl, de nadruk ligt consequent op falen. De hond is dood, het zomerkamp is alleen voor jongens, vader zit in een gesticht, zoon pleegt zelfmoord, geliefde wordt verbannen naar een eiland, weduwe moet betalen om te worden aangeraakt. De toon waarop deze drama’s voor het voetlicht worden gebracht is droog en matter-of-factly, zozeer dat het zware eerder absurd dan somber is, ook omdat de meeste verhalen in het luchtledige eindigen.
Vier verhalen springen er wat mij betreft uit. Allereerst het korte slotverhaal, ‘Niemand gered’, waarin Adam en Annabel tegen elkaar aanliggend in het gras afwegen welk deel van een verhaal ze zouden wegknippen, zoals de schrijver Tobias Wolff schijnt te hebben gedaan met zijn verhalen. Als hij klaar was knipte hij ze doormidden en gooide het begin weg. Adam bedenkt dat je altijd pas gered wil worden als het al te laat is. En dat het voor hen nog niet te laat is. ‘Ze zijn beginners.’ Annabel bekent meer van het begin te houden. ‘Als je niet weet wat er komen gaat.’ Het onnadrukkelijke mysterie dat dit verhaal oproept is de vraag welk deel de verteller heeft weggeknipt.

Dan zijn er het titelverhaal ‘Er moet iets gebeuren’ en het pendantverhaal ‘Het is al gebeurd’, die zes verhalen van elkaar verwijderd zijn afgedrukt, wat me symbolisch lijkt voor de afstand tussen de vrouw en de man bij wie het respectievelijke vertelperspectief ligt. Een echtpaar moet verder zien te leven nadat de zoon zelfmoord heeft gepleegd, iets wat niet met zoveel woorden wordt gezegd maar wat valt af te leiden uit veelzeggende details. Bij de vrouw ligt de nadruk op de wanhopige onmacht haar man te kunnen vastpakken, bij de man het gemis van de zoon wiens voicemail hij nog steeds inspreekt. Ontroerende verhalen zijn het, die subtiel het echte drama tussen de regels mee laten lopen.
Komen we tot slot bij het al genoemde ‘De schrijver II’, verreweg het langste verhaal in de bundel, dat zich laat lezen als een soort manifest. Bij nader inzien heeft het niet zoveel te maken met ‘De schrijver’ uit Dit is jouw huis. Of misschien is dat juist wel – dit is op z’n Wortels redeneren – een ultieme vorm van te-maken-hebben-met. Het eerste ‘De schrijver’ is de recapitulatie van ene Wessel die na vijftien boeken te hebben geschreven zichzelf is kwijtgeraakt. Hij probeert zijn identiteit terug te winnen op zijn fictie door dingen over zichzelf te noteren. Tamelijk absurde, triviale notities zijn het, over waar hij woont, wie zijn vrouw is en wat hem irriteert. Een ongrijpbaar, speels verhaal, met de onvergetelijke zin ‘Ik leer mijn leven kennen op kosten van de uitgeverij’.
‘De schrijver II’ ligt, naïef geredeneerd, dichter bij Maartje Wortel zelf. Verpakt in een reisverhaal – de schrijfster is samen met haar geliefde Marie op weg naar Istanbul waar ze ooit een hartstochtelijke liefde opvatte voor een barmeisje – worden er allerlei vragen opgeworpen over het schrijverschap. Wat is waar, wat is gelogen? Wat doet een schrijver, wie is de lezer? Kan het juiste verhaal bestaan? Waar gaat het om: om te worden begrepen, of gaat er dan iets verloren? Is zelfbewustheid een ziekte van de tijd, of is het een kwestie van karakter?
De doenlijkheid van een dergelijk verhaal staat of valt met de toon. Die van Wortel is onweerstaanbaar in zijn geraffineerde combinatie van kinderlijkheid en onverschrokkenheid, wat leidt tot grappige bespiegelingen (‘jarig zijn voelt alsof op die dag de wereld van mij alleen is’), mooie gedachtes (‘ik weet niet zeker of liefde bestaat, ik weet alleen zeker dat je je leven lang kan blijven geloven in iets waarvan je niet zeker weet of het bestaat’) en waarheden als koeien: ‘Niet iedereen hoeft alles te weten.’ Toch zit er iets zorgwekkends in dit verhaal, iets cryptisch en tobberigs dat op de loer ligt in de hele bundel. De zaak een beetje goed afhechten is niet altijd alles, maar kan soms wel net het verschil maken tussen beklijven en verdwijnen. Er moet natuurlijk wel nog een ‘De schrijver III’ komen.
Beeld: Konstantinos Papamichalopoulos