Ik voelde mij onmiddellijk een stuk beter. Wij, ongelukkigen, vormen een wereldwijde club. Je herkent ons onmiddellijk aan onze trieste oogopslag. Het is best gezellig. Wij wisselen regelmatig onze klaagzangen uit. Dat is de positieve kant van de medaille. Vervelend vond ik slechts dat m'n lotgenoten dikwijls nog dieper in de put zaten dan ik. Zoiets kon ik slecht verdragen. Van halfhartigheid hou ik niet: ik was vastbesloten de ongelukkigste mens ter wereld te worden. Daar had ik alles voor over.
Mijn baan heb ik opgezegd, mijn vrouw en kinderen verlaten, mijn vaderland de rug toegekeerd. Het duurde niet lang en ik was wat ik wilde zijn. Verluisd, meer dood dan levend lag ik onder een tochtige brug, gewikkeld in kranten die ik niet eens kon lezen. Op een nacht dat ik van verdriet dacht te sterven, kwam een collega-clochard in mijn richting gekropen.
‘Help me…’ kreunde hij.
‘Wie denk je wel dat je bent’, gromde ik met mijn laatste krachten. ‘Ik heb hulp nodig! Ik ben de zieligste man van de wereld!’
Toch schoof hij naderbij. Zijn laatste adem spendeerde hij aan de woorden: ‘Je bent jaloers. Zolang je jaloers bent kan je gelukkig noch ongelukkig zijn.’
Hij overleed in mijn armen, de vuile schoft. Een typisch voorbeeld van een slechte verliezer, dunkt mij.
Rubriek
Een slechte verliezer
Dag en nacht, decennia lang, was ik in de weer om gelukkig te worden. Tevergeefs. Misschien liggen mijn talenten elders, bedacht ik in tranen op een regenachtige vrijdag de dertiende. Als ik mijn doel eens zou verleggen? Misschien ben ik voorbestemd om ongelukkig te worden.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1995/20
www.groene.nl/1995/20