Kent u die mop van de verdrinkende man? De dijken breken, het water rukt op. Een godvrezende man blijft ondanks alles achter in zijn huis. Hij bidt tot zijn God om hem te sparen. Het water staat tot zijn knieën, een brandweerauto rijdt voorbij. ‘Stap in!’ zegt de brandweerman. ‘Nee’, zegt de man. ‘Mijn God zal mij redden.’ Het water stijgt, het komt tot zijn navel. Een bootje vaart voorbij. ‘Kom aan boord!’ roept de kapitein. ‘Nee dank u wel’, zegt de man. ‘Ik weet dat mijn Heer mij niet zal vergeten.’ Het water stijgt verder, tot zijn lippen, een helikopter cirkelt boven zijn huis. ‘Ik werp u een touw’, roept de piloot, ‘laat me u omhoog trekken.’ ‘Nee’, zegt de man. ‘In dit donkerste uur zal mijn God mij niet verlaten.’ Maar het water stijgt verder, de man verdrinkt en in de hemel roept God hem tot zich. Waarom is hij overleden? wil God weten.

‘Waarom heeft u mij niet gered?’ vraagt de man. ‘Ik bad tot u en u heeft me aan mijn lot overgelaten?’

‘Hoezo aan uw lot overgelaten?’ zegt God. ‘Ik stuurde u een brandweerauto, een bootje en een helikopter!’

Misschien is het niet zozeer een mop als wel een parabel. Ian McEwan komt in zijn nieuwste roman De kinderwet met een soortgelijke parabel aanzetten. In De kinderwet staat ook de redding Gods ter discussie: kinderrechter Fiona Maye wordt ’s avonds laat gebeld om met spoed een uitspraak te doen over een nog net minderjarige jongen met acute leukemie, die de bloedtransfusie weigert die noodzakelijk is om zijn leven te redden. Hij is het kind van Jehova’s getuigen en gelooft zelf vol overtuiging dat de ziel in het bloed huist, en dat hij met andermans bloed zijn ziel kwijtraakt.

Dus Fiona Maye to the rescue. Ze zoekt de jongen op in het ziekenhuis, luistert hem aan, wikt en weegt en komt met een conclusie die iets weg heeft van de mop van de verdrinkende man. Ze oordeelt dat de jongen onder dwang een bloedtransfusie moet krijgen, omdat de jongen met zeventien jaar oud nog niet weet hoe de wereld werkt buiten de geloofsovertuiging van zijn familie en dus nog niet met een volwassen blik over zijn eigen leven (en dood) kan oordelen. Maar ergens denkt ze ook dat zij niet voor niets op zijn pad is gekomen. Zij is, dat ontdekt de jongen dan weer later, het instrument dat hem buiten zijn macht om redt. Zij is de brandweerauto, het bootje en de helikopter ineen.

Dit is geen plotspoiler, dit is niet de clou van het boek: Ian McEwan zou Ian McEwan niet zijn als hij er geen heel verhaal omheen bouwde. Met snelle, rake pennenstreken zet hij het leven neer van Fiona, die op het moment van deze zaak nogal in een dal zit. Die avond dat ze gebeld wordt had ze net een redelijk desastreus gesprek met haar man gehad, die haar had medegedeeld dat hij niet vreemdging, maar dat wel van plan was te gaan doen. ‘Ik heb het nodig. Ik ben negenenvijftig. Dit is mijn laatste kans. Ik heb nog geen bewijs gehoord voor een leven na de dood.’

Nee, hij wilde niet bij haar weg gaan, wilde niet scheiden. Maar ze hadden al tijden geen seks meer gehad, en hier had hij recht op, vond hij. En, zegt hij er nog bij, hij had het ook achter haar rug om kunnen doen, dus in feite speelde hij dit heel eerlijk en openhartig.

Voor McEwan zijn zulke scènes kinderlijk eenvoudig (voor alle anderen zullen ze dat zeker niet zijn om te schrijven): Fiona ligt onderuit op haar chaise longue, schoenen uit, glas whisky in haar hand en ze denkt terug aan het gesprek dat ze net met haar man had, ze bekritiseert wat ze zelf gezegd heeft en fantaseert wat ze had moeten zeggen. Hij schrijft haar dialogue intérieur in real time, je denkt stap voor stap met haar mee, hoe ze reflecteert op haar huwelijk, hun ruzies, hun liefdes, haar baan, zijn baan, McEwan trekt je helemaal mee haar hoofd in.

Het is in deze psychologische toestand dat Fiona Adam ontmoet, zeventien jaar en negen maanden oud. Nadat ze de welzijnswerker heeft gehoord die voor behandeling pleit, en de advocaat van de Jehova’s getuigen die tegen pleit, besluit ze – hoogst ongebruikelijk – de jongen zelf te bezoeken in het ziekenhuis. Adam. Een jongen met grote ogen, hij is mooi, slim, welbespraakt en kijkt haar steeds net even langer aan dan sociaal gepast is – maar Fiona kan het niet helpen terug te kijken. Hij citeert een gedicht voor haar, zingt een lied, en terwijl hij op zijn viool speelt zingt zij met hem mee.

McEwan heeft er een sport van gemaakt uit kleine uitingen van intens menselijk contact grote, macabere vertellingen te laten ontstaan

‘Een weiland bij het water, wij heel dicht bij elkaar.

Op mijn gebogen schouder haar sneeuwwit handgebaar.

“Toe, neem het leven licht zoals gras zijn gang blijft gaan…”

Maar ik, die jong en dwaas was, vergiet nu traan na traan.’

Ook dit is typisch McEwan: hij heeft er in zijn romans een sport van gemaakt uit kleine uitingen van intens menselijk contact grote, macabere vertellingen te laten ontstaan. In zijn novelle The Comfort of Strangers (1981) raken twee jonge geliefden op vakantie in de ban van een ouder, louche echtpaar dat naast hen in een bar komt zitten, met dodelijke gevolgen. In Enduring Love (1997) wordt de hoofdpersoon het slachtoffer van ziekelijke stalking door een andere man, nadat ze samen een bizar ongeluk met een luchtballon hebben meegemaakt. In het geval van Fiona is het een puberliefde, een jonge jongen die met grote vraagstukken worstelt met wie ze net even te meegaand is. Na zijn behandeling kan Adam haar niet met rust laten, hij blijft haar opzoeken, achtervolgen. Ze heeft een deur open gezet die dicht had moeten blijven.

En toch heb je bij het lezen van De kinderwet het idee dat het Ian McEwan nooit heel erg te doen zal zijn geweest om dit intermenselijke verhaal. De focus ligt op iets anders. Ooit was de bijnaam van Ian McEwan ‘Ian McAbre’, vanwege zijn naargeestige, sinistere vertellingen (zijn debuutroman, The Cement Garden uit 1978, gaat over vier kinderen die hun moeder in de kelder begraven om zo uit de handen van eventuele pleegouders te blijven), maar wat McEwan het laatste anderhalve decennium typeert is zijn ongelooflijke professionaliteit. Elk boek is een uitdieping van een beroep, alsof McEwan op latere leeftijd nog een andere carrière ambieert en zich dus voorstelt hoe het is om bijvoorbeeld hersenchirurg te zijn, zoals in Saturday (2005). Hierin volgt de lezer de chirurg Henry Perowne een dag lang, en kijkt over zijn schouder mee hoe hij een complexe operatie uitvoert – iets waarvoor McEwan zelf meeliep bij verschillende chirurgen. Of meer recent in Solar (2010), over de corpulente Nobelprijswinnaar Michael Beard, waarbij diens natuurkundige berekeningen in detail worden naverteld. Het is alsof McEwan de geloofwaardigheid van zijn fictie vindt berusten op de geloofwaardigheid van de feitelijkheden. Elk boek eindigt met een lange verantwoording, waarin McEwan de vele experts noemt die hij heeft geraadpleegd voor het schrijven van zijn roman.

Zo ook De kinderwet. Verschillende rechters worden genoemd, verschillende vonnissen. Maar hier lijkt nog iets anders mee te spelen. Zeker in de Britse media zijn McEwans beste vrienden algemeen bekend. Het begon in de jaren tachtig, toen Martin Amis het hoofd werd van de literatuurafdeling van New Statesman en beroemde vrijdagmiddaglunches begon te organiseren, waarin de bekendste vaste gasten schrijvers als McEwan, Salman Rushdie, Julian Barnes en de (inmiddels overleden) essayist Christopher Hitchens waren. Het is geen toeval dat de laatste vijftien jaar precies dit gezelschap in de Britse media de meest uitgesproken stem tegen de islam was, en tegen religie in het algemeen. Natuurlijk was Rushdie in 1989 al het slachtoffer van de Iraanse fatwa tegen hem vanwege zijn roman De duivelsverzen en schreef Hitchens de bestseller God Is Not Great.

De kinderwet lijkt in een zekere zin de romanweergave van McEwans standpunten tegen religie, in dit geval de Jehova’s getuigen. De ouders van Adam zijn arme mensen, niet al te snugger, die worden aangetrokken door de rechtlijnigheid van de geloofsgemeenschap. Ze geven hun leven uit handen, want zelf bedenken hoe ze het moeten leiden vinden ze te lastig. Eenheid binnen de gemeenschap bewaren is belangrijker dan het redden van het leven – al hopen ze stiekem, en dus hypocriet, dat de seculiere Fiona hun zoon wel redt. McEwans positie over dit vraagstuk is bij de lezer natuurlijk eigenlijk al bekend voordat hij überhaupt het boek heeft opengeslagen, en dus leest het boek min of meer als een gecamoufleerd betoog. Je weet waarop het oordeel gaat uitkomen, weet dat dit McEwans manier is om zijn atheïsme op te leggen aan religie.

En dus is de vader van Adam kansloos als hij zich tegenover rechter Fiona Maye moet verantwoorden. Het kruisverhoor komt wanneer McEwan net een betoog heeft geschreven van de welzijnswerker die voor behandeling van Adam pleit: hij komt met medische dossiers aan, vertelt over wetenschappelijke diagnoses, legt uit wat de medische mogelijkheden zijn om Adam te redden. En dan komt Adams vader, die zich alleen op de bijbel en De Wachttoren kan beroepen:

Je weet als lezer dat dit McEwans manier is om zijn atheïsme op te leggen aan religie

‘“Adam schrijft gedichten. Keurt u dat goed?”

“Ik denk niet dat het een belangrijke plaats in zijn leven inneemt.”

“U hebt daar toch ruzie met hem over gemaakt?”

“We hebben ernstige gesprekken gevoerd.”

“Is masturbatie een zonde, meneer Henry?”

“Ja.”

“En abortus? En homoseksualiteit?”

“Ja.”’

Het is kansloos de sympathie van de lezer te wekken. Het wel-of-niet-behandelen-dilemma van De kinderwet is een feite een wassen neus. Je weet heel goed op welk oordeel rechter Fiona zal uitkomen; wat het boek het lezen waard maakt zijn de argumenten die ze hanteert, en de gevolgen die haar oordeel zullen hebben.


Ian McEwan: De kinderwet De Harmonie, 207 blz., € 22,50 Vertaald door Rien Verhoef. Ian McEwan wordt op zaterdag 15 november geïnterviewd